NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No, 243. 1907.
Woensdag 17 juli,
21e jaargang,
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed,
in de geschiedenis
m "het Zeeuwsche- Dijkrecht.
v.
S J. DE JONGE-VERWEST. te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
S?'
1EDEREN WERKDAG DES AVONDS,
Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25.
Enkele nummers0,025.
De biervoren genoemdebeginselen waren
speoiaal aan het dijkrecht in Zeeland en
de Zuid-Hollandaohe eilanden eigen. Ook
Beekman, de hoogst bekwame deskundige
in ons waterstaatswezen, spreekt daarvan
in zijn werk Nederland als Polderland.
Hij wijst er op dat hier in tegenstelling
met andere provinoiën het beginsel voorzat
dat elk stuk dijk langs het buitenwater
alleen wordt onderhouden door den daar-
aangrenzeuden polder, waarbij ook het
beheer was. Hij schrijft dat o. i. tereoht
toe aan het feit dat die polders bij hun
ontstaan (de bedijking) deze dijken tot hun
eigen belang alléén hadden gelegd. Van
zelf was dit in Zeeland, waar telkens weer
een stukje op de zee veroverd werd, anders
dan b.v. in Utrecht met de bescherming
tegen het rivierwater het geval was. Door
die bedijking werden de andere dijken
slapers en kostten dan veel minder aan
onderhoud. In de vroegste tijden werden
die dijken vaak onderhouden door hen die
ze aanlegden, hetgeen dan nietnoodzakelijk
samenviel met een dijkpliehtigheid van
landen, ter wier drooglegging de dijk ge
strekt had. Maar Floris V gaf reeds een
handvest waarbij van rechtswege allen
verplicht waren tot onderhoud van den
dijk, die daaronder geland waren. Daartoe
werd de dijk verhoefslaagd en aan be
paalde personen bepaalde vakken tot
onderhoud aangewezen.
Bijdragen in geld kende men pas later.
Ook voor het onderhoud der binnendijken
werd verhoefslaagd en wel vaak over de
daardoor beschermde dorpen, terwijl het
keuren en schouwen aan de dorpsbesturen
werd overgelaten, gelijk wij reeds wezen
op de taak aan het gerecht van Weesp
ten deze opgedragen. Over belangrijke
binnendijken werd, egenals over buitendij
ken, ook wel een apart bestuur aangesteld.
Het maken van inlaagdijken of een al-
gemeene dijksverhooging kwam meestal
ten laste van het gemeene land, dwz. dat
daarin een geheele streek moest bijdragen.
Toen de splitsing in gewoon en buiten
gewoon onderhoud gemaakt werd, ver
vielen bij vóórbedijking van zelf de dijk-
penningen die noodig waren voor het
onderhoud van den oaveldijk, maar de
waterpenningen bleven b.v. voor de af
watering en het daarvoor noodig onderhoud
van sluizen enz. Hierin lag dus een kiem
van verplichte bijdrage van andere polders.
Een dergelijke kiem vinden wij in de
z.g. dijkvelling of dijkveiling, een recht,
tengevolge waarvan zij, wier dijk door
voorbedijking droog geworden was, voor
den nieuwen dijk moesten bijdragen. Zij
haddea immers van dien nieuwen dijk veel
voordeel, zoodat billijk geacht kan worden,
dat zij toch daarvoor ook iets opofferden.
Zoo besliste de Hooge Raad van Meohelen
bij arrest vaD 22 Maart 1532 een geschil
hieromtrent op Texel. De bijdrage bestond
soms in het nemen van een deel van den
dijk in onderhond, oi in de betaling van
een som ineens, maar ook wel daarin dat
de oude polder ten behoeve vau den
nieuwen, afstand deed van zijn dijk, die
droog geworden was. De nieuwe polder
had daarvan voordeel want hij had dan
b.v. de grasetting van dien dijk en kon
hem ook met houtgewas beplanten. Zoo
komt het waarschijnlijk dat met name in
Zeeuwseh Vlaanderen er binnendijken zijn,
die oorspronkelijk zeedijken waren van
den aohterliggenden polder en toeh thans
toebehooren aan een voorliggenden polder.
Waar hierop o.a. bij de vaststelling van
de leggers voor het onderhoud der wegen
zeer weinig, indien al, de aandacht ge
vestigd is geweest, vindt men vele grond
fouten in die leggers en zijn vaak personen
of polders als onderhoudsplichtig aange
wezen, die het oorspronkelijk niet waren.
Ook bij andere rechtsgeschillen omtrent
binnendijken doet men goed nauwkeurig
te onderzoeken of 'n dergelijke dijkvelling
niet de toestand anders doet zijn dan hij
schijnt te zijn. Als voorbeelden waren wij
op de dijken van de polders Vlooswijk,
Oud en Nieuw Westenrijk, kleine Zeve
naar e.a. in Terneuzen. Ook in verschil
lende bedijkingsoctrooien uit Zeeuwsoh-
Viaanderen O.D. wordt van die dijkvelling
melding gemaakt, b.v. van Beoostonblij
van 27 Deo. 1597van den Buthpolder,
Noordpolder en en Gapelle-, Visschers-en
Egelantierpolder.
Op verschillende wijzen is dus door
anderen aan de eerste belanghebbenden
hulp verleend voor het dijkwezen dijk
velling, hulp van het land hulp van
aohterliggende polders, dit laatste vrijwil
lig ol gedrongen.
Hulp uit de algemeens kas. Deze werd
van oudsher verleend iu geval van cala-
miteuze dijkage, maar eerst niet in den
vorm van een geldelijke bijdrage. Men
gaf dan vrijdom van schot en bede. Zoo
deed Philips van Bourgondië in 1427.
Schouwen kreeg iD 1572 gedurende 6 jaren
vrijdom van verschillende landsbelastin-
gen opdat die gelden zouden kunnen wor
den gebruikt voor de dijken. Maar toen
het in 1541 een geldelijke subsidie had
gevraagd van Fl. 50.000 werd dat gewei
gerd. Pas later werden bepaald gelden
uit „de gemeende landscas" gegeven, mits
de ingelanden '/s der onzuivere opbrengst
hunner landerijen voor dijksonderhoud
besteedden. Vooral in de 18e eeuw ont
wikkelde zich deze wijze van hulp ver-
leenen zeer. Nog in het laatst dor 17e en
der 18e eeuw werd vrijdom van belasting
geschonken door de Staten, die daarmee
wed8r het voetspoor der graven volgden.
Cadzand was teen zeer zwaar gedrukt
door dijksonderhoud. Het z. g. Oostduin
was geheel weggeslagen. En in 1719 had
men een zwaren inlaagdijk moeten leggen,
die al spoedig zeedijk werd en zooveel
kostte dat het te zwaar werd. De Staten
verleenden daarom vrijdom van da ver
panding, mits het geld, dat deze anders
opbracht, voor den dyk zou worden be
steed. Tevens werd geëischt dat de pol
ders zelf nog f3 meer van 'tgemet zou
den opbrengen dan te voren. Hieraan
lag dus hetzelfde denkbeeld ten grondslag
als nn nog gehuldigd wordtWel helpen,
maar de eerst belanghebbenden moeten
dan zelf ook meer betalen. Zoo werden
toen oud- en jong Breskens, de Wulpen
polder, Tienhonderd en Zwarte geholpen.
Naast deze overheidshulp bestond die der
achterliggende polders, die van zelf ook
belang hadden by de zeewering, omdat
wanneer deze doorbrak hun dfifc weder
zeedijk zou worden. Hiervan bliikt reeds
in 1288 toen er een aceoord getroffen werd
tusschen de wateringen van Heyenstein
en ReiDgersvliet, inhoudende„dat die
van de wateringe van Reingersvliet souden
helpen maken die insete in Oudemaers-
polre, die bi mette ende bi vonnessevan
vrien scepen ghewyst was".
Zoo verhaalt Beekman dat de schepenen
van 't Vrije van Sluis in 1337 hetzelfde
waterschap Heijenstein veroordeelden tot
medebetaling in de kosten van een derge-
lijkea dijk. De verplichting daartoe zal
dan ook wel op een accoord hebben be
rust. Immers belang geeft op zichzelf nog
geen reden tot rechtsdwang.
Bij de weinige ontwikkeling van het
gemeenschapsgevoel was optreden van
hooger gezag ook hier weer vroeg en vaak
noodig. Bekend is het uit van Mieris' Char
terboek dat in 1421 de graaf een bevel
in dien geest gat.
Philips graaf van Vlaanderen, gaf in de
14e eeuw bevel om den ouden dijk van
Hengstdijk te herstellen en bepaalde dat
daartoe elk gemet der aohterliggende pol
ders zekere som zou betalen.
Eu 21 Juni 1510 vaardigde Maximiliaan
een ordonnantie uit die hulp beval van
aohterliggende polders, wijl de polder
Zwarte Waal en Voorne zijn dijk niet
meer alleen kon onderhouden en herstellen.
Op denzelfden voet ging zijn kleinzoon,
de groote Sarei V voort, toen by m den
UITGAVE DER FIRMA
2W /AM
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regeJ
meer 10 cent.
watervloed van November 1530, tengevolge
waarvan in Vlaanderen veel polders voor
eb en vloed lagen, 23 Mei 1531 een plac-
caat uitvaardigde, hetwelk o a. inhield
«Ithem dat de vrije landen endo polders,
also wel aohterpolders als andere, van wat
nature die sijn, ende oook andere landen
apparent beschadigd te mogen worden bij
de bevloeyène, redelijeken sullen oonfri-
bueeren met den anderen bevloeyden
landen".
Soharp deelt ons in zijn Costumen van
Axel nog meerdere voorbeelden mede.
Een ordonnantie van Philips II van 2 Mrt.
1576 over het repareeren en onderhouden
van dijken in 't quartier van Terneuzen,
ordonneerde gelijke hulp. Evenwel was
deze hulp geen algemeen recht maar werd
zij telkens in bijzondere gevallen bevolen.
In de 18e eeuw zocht men echter tot alge-
meene regeling te komen. In 1751 werd
er ernstig over beraadslaagd. In 1763 werd
een fonds gesticht voor calamiteuze polders.
Alle lauden binnen de provincie zouden
gedurende '21 jaar een schelling per gemet
daarvoor moeten opbrengen, zells vroonen
en vrijlanden inbegrepen.
Uit dat fonds zou dan ondersteuning
worden gegeven. Subridie der achterlig
gende polders bleef du3 ook toen nog ach
terwege. Verschillende pogingen in 1772
en 1774 aangewend om deze te regelen,
stuitten altijd af op den onwil van enkele
steden. Maar eindelijk kwam het reglement
op de dijekagiën van 1791 en daarin werd
voor het eerst hst stelsel van subsidie van
achterliggende polders wet. De vele ver
zoeken van polders om subsidie, haddden
mede den stoot gegeven tot ontwerpen en
aannemen van dit reglement. Er bleek be
hoefte te zyn aan regelsn, volgens welke
die subsidie kon worden verleend, rekening
houdende met de Provinciale geldmiddelen
en met den toestand der ingelanden, die
maar niet tot onbepaalde hoogte konden
worden belast.
Bij het reglement werden de polders, die
moesten bijdragen verdeeld in le, 2e en 3e
achterliggende, en zoo dezer bijdragen nog
niet voldoende waren, dan vielen anderen
van het eiland in de 4e categorie voor ver
plichte subsidiën. Gelijk wij zagen bleef
daarnaast bestaan, hetgeen genoemd werd
een „convenable subsidie" van de provincie.
De le linie moest opbrengen 2 schelling
per gemetde 2e één schelling de 3e zes
grootende 4e, voor het geval het reeds
bijgedragene niet voldoende was, ook zes
grooten. Deze 4e linie kwam dus slechts
subsidiair in aanmerking. By 't reglement
van '40 kende men de 4e linie niet. De bij
dragen waren toen le linie fl. 1,70, 2e
fl. 1,15 en 3e linie fl. 0,85 per gemet. De
Napoleontische reglementen hadden in die
bydragen der achterliggende polders geen
verandering gebracht. Van subsidie uit de
rykskas wilde men echter praktisch niets
weten, ook al werd de verplichting er toe
niet ontkend. Tegen het liniënsteisel bleef
men den geheelen tjjd door ernstige be
zwaren opperen. Er waren ook wel moei
lijkheden verbonden aan de heffing, doch
de oppositie had toch dieper grond.
Men beredeneerde dat het directe of
indirecte belang der polders toch nog geen
reehtverpliehting kon scheppen. Dit was
op zieh zelf zeker niet onjuist, maar men
mooht niet vergeten dat hier publiek reoht
was en dat publiekrechterlijke last in het
publiek belang door de daartoe bevoegde
autoriteit kon worden opgelegd. Bij de
verschillende pogingen om tot regeling der
calamiteuze polders te komen, werden deze
bezwaren telken de berde gebracht.
De eerste poging was van jhr. de Jonge in
1850. In de najaarsvergadering van 1855
bood een daartoe benoemde oommissie een
nieuw ontwerp aan, waarbij het verplichte
subsidiestelsel werd opgeheven en veran
derd in een provinciale belasting. Men
vreesde echter dat bij aanname de regee
ring de rijkssubsidie voor de calamiteuze
polders zou inhouden. Een uitstekend ont
werp van G. S. versoheen in 1858 als 2e
poging tot regeling. Maar de staten hadden
weder dezelfde bezwaren. Een 3e poging
in 1863 werd met gunstigen uitslag be
kroond. Dat ontwerp werd aangenomen.
Maar belaa»de Koning keurde het niet
goed. Men kwam tot het inzicht dat een
rijkswet voor regeling der calamiteuze
polders noodig was. En in 1867 werd een
staatscommissie daartoe benoemd, wier
oulwerp in 1870 wet werd, waarop in
1871 het reglement op de calamiteuze pol
ders in Zeeland versoheen. Zoo was dan
eindelijk geheel wettelijk en algemeen de
toestand geregeld, in overeenstemming met
de billijkheid en talrijke voorbeelden uit
de geschiedenis, die afwijking van het oude
Zeeuwsche beginsel tot regel hadden ge
maakt en deze daardoor in een nevenstaand
principe van dat zelfde dijkrecht,hadHo«
o a e u o r k enaif in de Kroon
door not. Noordijke tiend verpachting.
Dinsdag S3 Jnli.
Goes, in het Slot door not. Houwer
het koffiehuis Bellcvue van mej. Fait
Groote Markt 150 o.A.
Vlissingen,inde Oade Vriendsohap
door not. Bosch, 8 uur, het oafé Queen-
boro met loods, plaats en bleek op het
Eiland 238 c.A. Eu een huis, schuur, tuin
en moesland aan den Koudekerkselie straat
weg B 120, groot 925 c A. Te zien 20,
,22 en 23 Juli 9 tot 5 uur.
Goes, half 8 in het Slot door not.
Houwer 1.6580 H. aardappelen voor dhr.
Fransen v. d. Putte.
Kortgene,10 uur in de Stadswijn-
rcelder en Wissenkerke 3 uur in de
g£roon voor dhr. W. J. Vader v. 's Graven
polder tiendcnverpachting.
Ritthera,op hofstede Besehzieht 10
'uur
>ud
door uot. Hosang, 3 bruine merries
7, 2 en 2 jaar, 1 vos bles merrie oud
iO jaar, 1 zwart bles merrie oud 17 jaar,
Jl bruin msrrieveulen, 7 koeien, 5 kalf-
vaarzen, 8 anderhalfjarige en 3 eenjarige
vaarzen, 7 kweekkalvers 2 vette varkens,
geit, 1 karnhond met hok, 70 Kippen en hanen
'18 eenden en 1 woerd, marktwagen op vee-
a1 ..rJoiulggende polders bij wegvallen van
eerste of tweede waterkeering is niet onder
cijfers te brengen. Deze gedachten hebben
er toe geleid om slechts dadelijk aangren
zende polders te laten bijdragen, terwijl
door middel van de belastingen 't gemeene
land bijdraagt voor de subsidie uit de alge
meens kas.
Dezelfde redenen, die ons dijkrecht zoo
danig hebben ontwikkeld, dat de naast-be
langhebbenden moesten by dragen voor do
zeewering van calamiteuze polders, gelden
hier voor den binnendijk. Ook hier kan
voor min of meer verwijderde polders bet
belang niet worden omschreven en dient
men zich ta bepalen tot de onmiddellijk
aangrenzende. Het is er mede, zegt boven
vermelde memorie van toelichting, als met
ingezetenen, die er hun verblijf of den zetel
hunner onderneming hebben gevestigd, en
beiden (deze zoowel als de verder verwij
derde polders) kunnen daarom als men ze
treffen wil, b.v. door een prov. belasting tot
een bijdrage worden verplicht.
Zoo is het ook hier. In buitengewone
gevallen kan subsidie uit de provinciale kas
worden gegeven. Met de onmiddellijk aan
grenzende is het anders.
By doorgaan van den dijk overstroomen
hun landen of krijgen zij een natten dijk.
De omvang van het belang kan hier ge
makkelijker berekend. Daarom komt de
grootte van den polder in aanmerking.
Naarmate grooter oppervlakto beschermd
wordt, is het belang grooter.
Het is geheel overeenkomstig de billijk
heid en de beginselen van het publieke
recht dat daar, waar het belang is, ook
de kosten wordon gedragen. Deze ge
dachte, welke ook geuit werd blykens het
voorloopig verslag bjj het afdeelingson-
derzoek van de wet van 1900, moet er toe
leiden om, waar hier de werken, zoo zy
noodzakelijk zijn, alleen is het belang zyn
d6r direct achterliggende polders, deze
ook de bosten er van te laten betalen. De
bestaande onderhoudsplicht wordt daar
door niet opgeheven, gelijk reeds duidelijk
is aangetoond. Ook over den verhoogden
of verzwaarden binnendijk blijft beheer
en onderhoud by den polder, waartoe deze
dyk feitelijk behoort. Het hierboven aan
geduide beginsel, dat waar publiek belang
is ook de kosten moeten worden gedragen,
is geen nieuwigheid. Men vindt het in de
provinciale- zoowel als in de gemeente-wet.
Leest slechts de artikelen 107 P.W. en
230 en 281 Gem.-Wet. Trouwens ook op
het gebied der polderwetgeving is een
regeling als door G. S nu wordt voorge
steld, niet nieuw. Art. 54 van het algemeen
reglement voor de Waterschappen in
Drenthe bepaalt b. v. dat wanneer een
waterschap door de werken van een ander
yatersckap of vaenschap gebaat wordt,
riervoor naar billijkheid moet worden bij
gedragen en dat deze bijdrage door G. S.
geregeld wordt. Slot volgt.
16 Juli 1907.
Ook de maand Juni was, wat de op-
prengst der Rijksmiddelen aangaat, een
ólyde verrassing. Er was weer een aan-
nerkelijke stijging Wy kwamen nu een
jeel eindje over de 15 miljoen tegen 14,646
nilj oen in Juni 1906.
Wy zyn nu in dit le halfjaar reeds ruim
en 3 kwart miljoen gulden vooruit by de
gelijknamige periode van 't vorig jaar.
En de vermeerdering in Juni liep zoo wat
ver alle middelen.
Zoo werd meer ontvangen op de grond-
«olasting ongeveer f 232,004, de personeele
selasting f 59,000, de bedryfsbelastirg
46,000, de vermogensbelasting f 11,000,
le iuvoerrechten f 17,000, de suikeraccyns
53,000, den wijnaccijns f 9000, den zout-
,ccyns f 29.000, het geslacht f 4000, de bo
asting op gouden on zilveren werken
2000, de zegelrechten f 79,000, de regis-
ratiereehten f 58000, de poeteryen f 70000,
ie rijkstelegraaf f 15,000, de staatsloterij
1000, de jacht - en visehakten f 4000 en de
oodsgelden fl4,f00.
Daarentegen leverden minder op de
accyns op het gedistilleerd f 159,000, de
accyns op bieren en az'ynen f 6000, dé hy
potheekrechten f 7000, de successierechten
f 110,010 en de domeinen f6000.
Waarlijk, dit kabinet werkt, op dit ge
bied althans, niet ongelukkig.
Consequent liberalisme.
Het liberalisme is het „denkend deel"
der natie
En wij zyn het „niet-denkend deel 1"
Daarom kunnen wij ook niet alles begrij
pen, wat het liberalisme schrijft en doet.
Laat het ons nederig bekennen, gelijk
het menschen met een klein verstandje, die
dat verstand bovendien niet gebruiken,
past.
Het wasch-echte liberale orgaan Eet
Vaderland schreef in 1904 na de verkiezing
van Mr. Van Houten tot lid der Eerste
Kamer
Mr. Gleichman en de heer Vennema
worden uit Friesland door mr. S. van
Houten en jhr. mr. v. Beyma vervangen,
beide gelukkige keuzen.
Vooral den heer Van Houten zien we niet
zonder ingenomenheid weder in het parit'
mentaire kamp terug.
Hetzelfde wasch-echte liberale orgaan
Het Vaderland schreef echter thans na den
val van mr. Van Houten
Het is voor iemand van zijn groote be-
kwaamheden te betreuren, dat hij in 1904
heeft kunnen besluiten, in de actieve staat'
kunde terug te keeren.
Wie de consequentie van dit liberale
Haagsche orgaan na kan indenken en be
grijpen, die doe het.
Daarvoor moet men dan zeker liberaal
zyn.
Wij begrypen het niet.
(De Rotterdammer)
In een van de ongeteekende vrijzinnige
strooibiljetten by de Wera^dingeohergad#"