No242. 1907.
NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
Dinsdag 16 Juli
21e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISGH
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S, X DE JONGE-VERWEST, te Goes
P.
D'HUIJ,
te
Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Een belangrijke bladzijde
in de
van het Zeenwsche Dijkrecht.
tJIT DE PROVINCIE.
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE DER FIRMA
BVAN
r.
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer S cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
ware
Candidaten der Anti-rev. Kieavereeni-
gingen 2ynte Wemeldinge
A. DE BROEKERT.
A. RUISAARD.
Te O.- en W-Souburg:
A. ARENDSE.
A. JOZ1ASSE.
IV.
Met de overweging hiervan hangt ten
nauwste samen de vraag of de Provinciale
Staten bevoegd zijn onderhoudsplicht van
den een over te brengen op den ander.
Of algeroeener en daardoor in easa juister
gesteld of zij bevoegd zijn den dijklast te
veranderen.
In sommige poldervergaderingen werd
geoordeeld dat GE S. deze bevoegdheid
niet hadden. Dit geven wij grif toe. Bedoeld
zal dan ook wel zijn Provinciale Staten.
Immers pas na regeling door de Prov.
Staten in het reglement kunnen Gedepu
teerde Staten als uitvoerders optreden.
Eigenaardig is het zeker dat vele polders,
die tegen het le ontwerp van G. S. geen
bezwaren hadden, dit wel hebben tegen
het 2e.
Dat zijn die polders, welke bij aanname
van het 2e voorstel in de mogelijkheid
komen te moeten bijdragen in de kosten
van eventueele verhooging of verzwaring
van een binnendijk. Dit noemde men
onbillijk daarbij niet onderscheidende
tusschenwerkelijkeonderhoudsverplichting
die bij het voorstel blijft waar zij is n.l.
bij die polders, waartoe de dijk feitelijk
behoorten het nieuwe werk van ver
hooging en verzwaring, dat niet onder
onderhoud in den gangbaren zin van het
woord, zeker niet in den zin van het regle
ment, kan worden gebracht en dan ook
nooit ten laste dier polders, welke onder
houdsplicht hebben, is geweest. Tevens
z'el men daarin voorbij dat het juist onbil
lijk zou zijn een bepaalde polder groote
uitgaven te laten doen geheel of zoo goed
als geheel ten bate vau een andere. Op
geen andere wijze vonden wij een rooti-
veering van het bezwaar dat Prov. Staten
geen bevoegdheid hadden tot verandering
van den dijklast. De geschiedenis en de
tegenwoordige wetgeving laten evenwel
ook voor dit bezwaar geen ruimte. Niette
min raakt het de beginselen van het dijk
of watersehapsreoht en dient het, uit welk
motief het ook door sommigen werd op-
opgeworpen, onderzocht. Het zal dan blijken
dat de dijkpliohtigheid als publiekrechte
lijke last door het souvereiu gezag onbe
twistbaar kan worden opgelegd en ver
anderd en dat men in deze materie geen
zelfstandig privaatrecht kreeg, hetwelk van
dien door de overheid op te leggen last,
ontheffen kon.
Onbetwistbaar behoorde de verandering
van of wijziging in den dijklast tot de
bevoegdheid van het grafelijk gezag.
Thorbeoke heeft dit in zijn strijd met Mr.
Brouwer over het publiek- of privaat
rechterlijk karakter van het waterschap
met tal van documenten aangetoond. Ook
de bekende schrijver, Mr. de Vries is in
zijn „Dijk- of Molenbesturen" van dezelfde
meening. Dit was een gevolg van het
boven reeds aangetoonde publiekrechtelijk
karakter van het bestuur en beheer van
den waterstaat. Uit reeds aangehaalde
regelingen bleek van der graven werk
zaamheid. Zoo heeft ook Fioris V in 1290
of 1291 een schrede op den weg ter ver
lichting van te zwaar drukkende dijk-
lasten gezet.
Door wijziging in dien last te provo-
oeeren. Oorspronkelijk kwamen de in-
laagdijken op Sehouwvn, die dienden tot
behoud van den geheelen polder, toch
voor rekening vau de geerfden van dat
oe deel (het geheel was n.l. in zooveel
deelen verdeeld), waarinin de dijk gelegd
werd. Deze druk was te zwaar en nu
benoemde graaf Fioris eanige mannen
met opdracht „dat dese sullen versien die
vijftiendeelen, welk duttet ten swaerslen
oost hevet van dioke en de deijen sij
vinden meest bes weert van dioke, deijen
sullen ofnemen also vele dijek als hen
denoket redenliek en de sullent geven
denghenen die den minsten eost hevet in
gelioke dinghen.''
Nog later in 1423 bepaalde graaf Jan
van Beieren, die zieh veel aan het dijk
wezen gelegen liet liggen voor Schouwen
dat die van de 11.000 gemeten, Zuidland
met 700 gemeten zouden te hulp komen
en Kerkwerve 't Poortambaeht met 200
gemeten. Hieruit blijkt dat Zuidland en
Poortambaeht te drukkende last hadden
voor het dijksonderhoud, zoodat bepaald
werd dat een bepaald aantal gemeten van
den een moest bijdragen in de lasten van
den auder. Het handvest van Albreeht
van Beijeren van 7 November 1375 levert
ons een gelijk voorbeeld voor Zeeland op.
Tijdens de republiek kwameu voor het
grafelijk gezag de Staten van het gewest
in de plaats. Zij gingen op gelijke wijze
voort In het laatst der 18e eeuw waren
b.v. 3urgh en Westland niet behoorlijk in
staat te zorgen voor hun zeeweriDg en
oeververdediging. De Staten onttrokken dit
daarom aan hen en brachten hel over bij
Sohouwen.
Ook de huidige wetgeving laat dit wij
zigen van onderhoudsplicht en dijklast toe.
Op het slandpunt van Mr.Brouwer.dat
wetenschappelijk de toets der cri'.iekniet
kon doorstaan en iu de praktijk en de wet
geving niet is gehuldigd n.l. een privaat
rechterlijk kanikter der waterschappen,
kon dit niet. Nu is dit echter boven alle
bedenking verheven. De Staten zijn immers
bevoegd om waterschappen op te riehten,
op te heffen en hun inrichting te wijzigen.
Daaruit vloeit reeds dadelijk voort dat zij
ook hun werkzaamheid, hun taak, hun zorg
kunnen wijzigen en dies wettelijk bevoegd
zijn verandering te breDgen ia een bestaan-
den onderhoudslast en een nieuwen op te
leggen. Reeds voor de grondwetherziening
van 1887, die de bevoegdheid der Staten
beter omschreef ten einde twijfel buiten
te sluiten had het hof van Noord-Holland
bij arrest van 17 Sept. 1868 beslist dat de
publiekrechtelijke verplichting tot onder
houd nimmer een uitvloeisel kan zijn van
het burgerlijk recht, maar door de be
voegde autoriteiten moet worden opgelegd.
Hierbij werd tevens beslist dat wie een dijk
als eigenaar in zijn bescbikkiDg heef;, daar
door nog niet verplicht is dien dijk als
wa'erkeering in het publiek belang te onder
houden.
Nu zijn krachtens Grondwet en wet de
Provinciale Staten hieT de bevoegde auto
riteiten. Terecht besliste dan ook het ge
rechtshof te Arnhem 14 Juni 1876 dat alleen
de Provinciale Staten publiekrechtelijke
verplichting om in het onderhoud vau wer
ken te voorzien of de kosten daarvan te
dragen, konden opleggen.
En de rechtbank vau Groningen deelde
een gelijk gevoelen, toen zij besliste dat
de bevoegdheid van provinciale staten om
nieuwe reglementen te maken, in zich
sluit de bevoegdheid om alles te regelen,
wat daartoe behoort en du3 ook hot op
leggen aan de ingelanden van de ver
plichting om geheel of gedeeltelik te be
talen de kosten van eenig waterkeerend
werk.
Het is dan ook buiten kijf dat Prov.
Staten met het oog op art. 192 G. W. en
138 P. W. bevoegd zijn tot regeling van
de publiekrechtelijke verplichting tot on
derhoud en tot aanwijzing van hen, op
wie de verplichting tot betaling berust.
Waar het taak der overheid ia 't land
boven water te houden, mag zij daartoe
lasten opleggen en deze regelen, zooals
zij billijk vindt. De strijd over de al of
niet bevoegdheid der Staten ligt reeds
lang achter ons. W ij wezen er reeds een
en andermaal op. Zij had vóór de Grond
wetsherziening van 1848 rede van bestaan
toen art. 222 der G. W. van '15 nog vi
geerde, Van dien tp dagteekont de stryd
tusschen Mr. Thorbecke en Mr. Brouwer,
waariu de le het publiekrechtelijk karak
ter der instelling handhaafde en de laatste
het waterschap als een privaatrechtelijk
zedelijk lichaam aanmerkte.
In een brief aau eon lid der Staten van
Gelderland, verkondigde Thorbecke zyn
denkbeelden.
Deze Staten hadden zich eo» herziening
van een rivierpolder voorgenomen, waarbij
verandering werd gebracht in de grenzen
van 't waterschap. De Staten wilden daar
bij een andere verdeeling van waterschaps
lasten invoeren en ook de bevoegdheid van
het bestuur veranderen. Mr. Thorbecke
toonde op historische gronden aan dat
de iandsoverheid dit steeds had gedaan; dat
de politie en rechtsmacht by die overheid
berustte en dat de Grondwet nu dergelijke
macht toekende aan de Prov. Staten.
Dit laatste was met het oog op de toen
maals geldende G.W. van 1815 zeer be
twistbaar. In '48 stond echter de regeering
op het standpunt van Thorbscke en werd
er verandering ingebracht. Gaf de redactie
van '48 nog aanleiding tot twyfel in een
enkel opzicht, in '87 is deze gehoel wegge
nomen en is aan Prov. Staten 'n algemeene
bevoegdheid geschonken, die zoo groot
mogelijk is. Zij mogen dus ook wijzigen,
een bevoegdheid, die de grondwet niet had
kunnen geven, als de waterschappen op
burgerrechterlijke overeenkomst steunden.
Zoo mogen zij dan ook een regeling
treffen als de voorgestelde. Zij zijn ten op
zichte der waterschappen om zoo te zeggen
alvermogend, richten ze in en wijzigen ze
naar goedvinden. Dit kunnen zij du3ook
doen met beheer en onderhoud van werken.
Mr. Schepel leert in zijn aangehaald werk
hetzelfde (pag. 285). De memorie van toe
lichting bij de wet van 1900 spreekt niet
ander3. De praktijk wr,3 er mede in over
eenstemming. Ia 1869 b.v. besloten de
Staten van Noord- en Zuid-Holland tot op
heffing van ambachten in Rijnland en dat
de werken dier ambachten in beheer en
onderhoud zouden overgaan aan het hoog
heemraadschap Rijnland, 'twelk tot onder
houd en beheer daarvan verplichtverklaard
werd.
Naar de toestemming der waterschappen
hebben de Staten niet te vragen. Zij oor-
deelen zelfstandig hoe het moet zijn ter
juiste behartiging van de waterstaatsbe-
langen. Men lette op de artikelen 1 en 2
der wat van 1900.
Deze luiden
Artikel 1.
Waterstaatswerken, in beheer of onder
houd bij het Rijk, worden niet dan krach
tens eene wet in het beheer of onderhoud
van anderen overgebracht.
Waterstaatswerken, in beheer of onder
houd bij anderen, of onbeheerd, worden
niet dan krachtens eene wet bij het rijk
in beheer of onderhoud genomen.
Artikel '2.
De Provinciale Staten kunneD, onder
onze goedkeuring openbare wegen en vaar
ten en daarin gelegen kunstwerken, in
beheer bij gemeenten, waterschappen, veen-
schappen of veenpolders gehoord, in het
beheer der provincie overbrengen.
Met de overneming in beheer gaat de
onderhoudslast op de provincie over.
Zij, die van den onderhoudslast worden
bevrijd, kunnen bij het besluit tot over-
Deuiing in beheer bij de provincie verplicht
worden tot een jaarlijksche, doohalkoop-
baar te stellen, uitkeeriog, die evenwel niet
hooger mag zijn dan het bedrag, waarop
hun de onderhoudslast jaarlijks gemiddeld
te staan is gekomen. Indien voor het ge
bruik van een waterstaatswerk, dat door
de provincie in beheer wordt genomen,
reohten worden geheven en in de opbrengst
dier opheffing ook een tegemoetkoming
is begrepen voor de kosten van aauleg
vao het werk, wordt het gemis dier tege
moetkoming vergoed en het bedrag der
vergoeding in het besluit der Staten tot
overneming in beheer bepaald.
Hier worden enkele werken genoemd.
Maar daaruit mag niet afgeleid worden
gelijk sommigen doen, dat de Staten over
anderen dart, daar genoemde waterstaats
werken bij waterschappen in beheer en
onderhoud, nieis te zeggen hebben. Dit
zou in strijd zijn met art. 191 G.W. en
den geheelen bestaansgrond der water
schappen, gelijk Mr. Schepel tereeht op
merkt (pag. 288). Het verschil ligt dan
ook o. i. alleen hierin dat de in die artikelen
genoemde werken slechts onder goedkeu
ring des koninga bij de provincie in beheer
en onderhoud kunnen gebracht worden en
dat de Staten in de regeling van de ge
volgen dier overneming gebonden zijn aan
wettelijke bepalingen, betgeen bij ver
andering van last van andere waterstaats
werken niet het geval is.
Maar al staat nu de bevoegdheid der
staten vast om wijziging te brengen in de
dijklast, do dijkpliehtigheid, zoo kan toch
nog de voorgestelde regeling derkosten-
verdeeüng, do bepaalde wijziging zelf alzoo
onhistorisch, onlogisch en onbillijk zyn.
Het algoinoen bagirsel was steeds dat de
lasten voor dijksonderhoud drukten op lan
den, ten behoeve van welker drooglegging
die dijken tot stand waren gekomen. Wien
't water deert, 't water k8ert1 Maar waar
dit vaak al te drukkend bleek, kwamen
menigmaal vrijwillig of gedwongen krach
tens overheidsbevel achterliggende polders
te hulp, terwijl in buitengewone gevallen
ook de publieke kas van den lande zich tor
hulpe opende. Het belang gaf daarbij
natuurlijk den doorslag. In de eerste plaats
beboeren dan ook zij voor de waterkeering
te zorgen die onmiddellijk belanghebbende
zijn en daarna de naast belanghebbenden
en eindelijk, waar particulier belang met
algemeen belang gaat samenvallen, de
publieke kas. Deze regel werd door de
overheid, waar zij regelend en bevelend
optrad, tamelijk wel gevolgd en de grond
voor verplichte bijdragen van achterlig
gende polders daarin gevonden, dat zij
anders zelf „besouten en verderflic worden
souden". De verdseling in gewoon en bui
tengewoon onderhoud werkte de koaten-
verdeeling in de hand. Onder het eerste
verstond men het gewone aardewerk en
brammat voor den dijk (caveldycke ge
naamd), waarvoor men dijkpenningen be
taalde. Onder het tweede vielen de extra
versterkingen en verdedigingen, waarvoor
men waterpenningen betaalde, die dan door
meerdere landen als die onder den dyk be
hoorden, werden opgebracht
In onzen tyd heeft men dit onderscheid
wel willen wegnemen, omdat ook vaak zoo
moeilijk te onderscheiden is tusschen het
werk van den dijk en aen vooroever, maar
deze splitsing zal toch ook wel een histo
rische achtergrond vormen voor de split
sing in binnen- en buitenbeheer onzer
calamiteuze waterschappen.
Na het buitengewone werk kwam of
blesf vroeger het gewone onderhoud ook
weer voor de gewone dijkplichtigen.
Wanneer men dus nu aan een regeling
voor de binnendijken dezelfde gedachten
ten grondslag legt als vroeger de regeling
voorde buitendijken beheeisohten en einde
lijk hebben geleid tot het begrip oalami-
miteuze polder, gelijk wij dit nu kennen,
dan blijft men in de historische lijn en
grijpt niet revolutionair in. Of het beheer
bij andere dan de oontribuable landen be
hoort, doet o.i. hierbij niets ter zake.
Beheer sluit niet in zioh, gelijk de staats
commissie voor de water*taatswetgeving
tereeht zegt, het dragen der kosten van
het onderhoud, doch slechts do gansebe
zorg voor het onderhouden van een werk.
Dus zeker sluit het niet in zich het dragen
van kosten voot nieuwe werken, die hoog
stens als buitengewoon onderhoud zijn te
bestempelen, zoo men hechten wil aan de
terminilogie „onderhoud".
Bovendien kunnen de Prov. Staten dat
beheer en onderhoud regelen en wijzigen
zooals zij willen. Mr. Schepel leeraart in
zijn jongste werk niet anders. Steeds is
aangenomen dat hooger gezag bevoegd is
den toestand van onderhoud te wijzigen,
ook al vóór de laatste grondwetsherziening
en de nieuwe waterstaats-wetgeving. De
feitelijke toestand werd dan aangenomen
als rechtstoestand. Kan het hoogste gezag
die wijzigen, weid dan de vraag. Deze
vraag werd bevestigend beantwoord bij
een K, B. van 28 Oot. 1858, waarbij wera
uitgemaakt dat of iets beboort tot provincie
of rijk, eenvoudig afhangt van het feit
welk gezag zich het object aantrekt. In
beginsel werd dus in ieder geval de be
voegdheid van hel hooger gezag ia dezen
aangenomen. Wordt vervolgd
15 Juli 1907.
Pe zweep van Troelstra.
De meoniEg, dat de liberale leden van
Frieslsnds Blaten door de socialisten ge
dwongen zijn Van Houten te laten vallen,
wordt bevestigd.
Het Volk toch schrijft
In Friesland werd de heer Van Houten
niet herkozen. Wjjl de socialisten den libe
ralen hadden medegedeeld, dat zy Rechts
zouden stemmen, wanneer de heer Van
Houten als candidaat gehandhaafd werd,
gingen de liberalen er met bezwaard ge
moed toe over, den heer Bloembergen te
Leeuwarden te candideeren.
Met de publiceering van naamlooze, min
of meer onedele strooibiljetten van vrijzin
nige zijde in onze omgeving by de jongste
raadsverkiezingen, zullen wy voorloopig
niet voortgaan.
Wy wiilen nog even afdrukken een cir
culaire door de vrijzinnigen in Amsterdam
II verspreid voorhuncandidaten,natuurlijk
ook ocgsteekond.
Wy lezen daar
De oude wij venpraatjes over de tabaksbelasting
en over de sociale wetgeving doen niet vermoe
den dat de zoogenaamde Christelijke
partijen o zoo graag eene BROOD-belasting
zouden willen invoeren.
Domind de Visser doet ook nog even mee I
Hij, die zich tegen den uitdrukkelijk uitgesproken
wil van de Synode nog steeds bemoeit met de
politiek, beveelt aan om te stemmen op een
Doleerenden en Katholieken can
didaat. Kan het mooier?
Kiezers, laat u niet foppen Stemt op Goed
koop en Smeenge, mannen, die ons district
het scheepvaartdisti iet goed zullen vertegen
woordigen.
Wat hebben die Doleerende en die Katholieke
candidaat verstand van de zaken, die onze be
langen raken?
Het in ruimer kring bekend worden van
dit ongeteekend biljet, danken wij aan De
Rotterdammerdie er terecht het etiket
„schandelijk" op plakte.
Maar als de groote Amsterdammers zoo
voorgaan, kan men van de Bevelandsche
plattelanders
wachten.
al niet veel minder ver-
In ons buitenlandsch overzicht van Don
derdag hebben wy op de mogelijkheid van
een Japansch-Amerikaanschen oorlog ge
zinspeeld met verwijzing naar een oordeel
van den Japacschen admiraal Samamoto.
Thans doet in de groote pers, op wier
gezag wy onze vrees uitspraken, 't volgen
de geruststellende bericht de ronde
Schout-bij-nacht Evans die vermoedelijk het
bevel zal voeren over de Amerikaansche slag-
vloot voor de Stille Zee heeft zich, hand in hand,
met den Japanschen admiraal Jamamoto laten
kieken.
Wanneer de oorlog afhing van bedoeld
tafereeltje, zouden wij op eenmaal gerust
gesteld zijn.
Doch, laat ons hopen.
Goes. Op last van den commissaris
van politie alhier, werd Zaterdag de vreem
deling S. over de grenzen des Rijks ver
wijderd.
De alphabetische aanbevelingslijst
voor griffier by de rechtbank to Zierikzee
bestaat uit de beeren mrs. E. Bonn, J.
F, de Mank en H. J. Wervelman» ellen te
'a-Grovenhage,