fesi-Soiiirg.
isrs
NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
,ers
No. 241. 1907.
Maandag 15 juli,
21e Jaargang,
INZUÜE.
in
irSen
ikkeisbsdiende
CHRISTELIJK"
■endse
LAND,
HISTORISCH
lii
md te koop:
It en eene Dienstbode
aaidksieclit
en in den Gemeenteraad
en zullen behartigen,
sdag a* s. op de
en 2e blokje op
mt.
m. dorleijn.
.7. c. de hamer.
p. alewijnse.
uw AZIJN met
ie. 25 cent.
gorden a 20 ct. gevuld.
|A. (2g.ll5'/3r.)
1.(4 g- hl Va r-)
(KOOP
[s k e r k e (W.)
KOOP
"exïxpsteixd.
veulen bij J. CORNE-
I r s k e r k e.
KOOP
KOE,
Lli en een Hengst-
DE VISSER, Duin-
p e 11 e.
KOOP
|p, een Meelkist, een
raak, 13 groote Brood-
It veel vrijen tijd, vraagt
|>f ander Schrijfwerk,
M. D. DEKKER Jr.,
en October
IE KAM, Grijpskerke.
35 jaar, zonder ernstige
Ireken, kunnen geplaatst
f abri ek voor HOUT-
ie Goes.
Aug. een aankomende
Ieder, Korte Kerkstr.,
et October
de bree te Kle-
i Joage»V«wfirt - Se**»
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. 5, X DE JONGE VERWIST, te Goes
F. P. D'MUIJ, ts Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
A. RUISAARD.
J DE SCHIPPER.
J. SINKE
Te O.- en W-Souburg:
A. ARENDSE.
A. JOZ1ASSE.
Een belangrijke bladzijde in de geschiedenis
van bet Zeeuwse Dijkrecht,
in.
IDELBVBG: -
en
ïestuur der Anti-Revol.
vereeniging
bij den St. Janskerk-
tn huur bij JAC. KOPPE-
1
:e bii den Plompertweg,
I de Wed. ABE. WIELE-
1 jetten worden vóór den
ige wacht ten kantore van
JAN LOEPF teKoude-
jlere inlichtingen gegeven
astrale kaarten ter inzage
st rekeniDg 5 Augustus,
est EtöerrieveMlen,
lachine bij W. HU1S-
jed als nieuw, bij
RIJSSEL, Zoutelande.
liinke
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p1,25.
Enkele nummers10,026.
UITGAVE DER FIRMA
SN VAN
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Familieberichten van 1—5 regeis 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Candidaten der Anti-rev. Kiesvereni
gingen zjjnte Wemeldinge
A. DE BROEKERT.
Te Ierseke:
Uit hetgeen wij omtrent de huidige
wettelijke bepalingen mededeelden, blijkt
reeds van niet. Uit het oude reoht
hebben wij versterkt en beter geregeld
tengevolge van het Fransohe régime een
tweetal hoofdbeginselen behouden n.l. dat
aan het centraal gezag een algemeen opper
toezicht toekomt en dat onderscheid ge.
maakt moet worden ten aanzien van het
onderhoud tussohen werken van het alge
meen en van plaatselijk belang, op welk
laatste punt wij nader terugkomen.
In den geest nu onzer waterstaatswet-
geving is bet voorstel van G. S. zeer zeker.
De aanvulling van het polderreglement
is daarvan een noodzakelijk gevolg. Op
de door de wet gewaarborgde autonomie
en op bet zelfbestuur, zooals dit thans is
geregeld, maakt zij geen inbreuk.
Ongetwijfeld heeft van Hoogendorp reoht
met zijn uitspraak Wat hel best door de
plaatselijke besturen verricht kan worden,
dient op de plaats zelve te geschieden.
En het ware te wensohen dat de lands-
regeering altijd van dit denkbeeld uitging.
Maar door de voorgestelde wijziging wordt
daaraan niet te kort gedaan. De bedoeling
is slechts de mogelijkheid vanhetuitoefenen
van toezicht, waartoe O. S. verplicht zijn,
beter te omschrijven, grooter te maken.
Indien er sprake kon zijn van vrijheid
benemen, dan zou het alleen zijn van de
vrijheid om zijn dijken te verwaarloozen
of met zijn dijken niet voldoende het water
te keeren in geval van nood. De zorg voor
eigen veiligheid blijft zooals die tot heden
was, bij den polder zelf en wordt volstrekt
niet overgebracht bij een daarbuiten staand
college.
Slechts als G. S. ooraeelen, dat zy, die
daarvoor moeten zorgen, dit niet behoorlijk
doen en hun zorgeloosheid dus gevaar op
levert voor een grootere gemeenschap, of
ook wanneer de belanghebbenden niet uit
eigen beweging het noodzakelijk werk aan
vatten treden zij op, waar de achteloosheid
van één lid vele leden zou kunnen laten
lijden, moet de overheid ook dwingend
kannen optreden. Dit beginsel, dat ook
mede ten grondslag ligt aan de sociale wet
geving, heeft op poldergebied eeuwenlang
gegolden. Meent een polder dat 't werk
de verhooging en verzwaring van d9n dijk
niet noodzakelijk is, welnu, er is gele
genheid tot appel op de Kroon en dit sluit
willekeur bjj G. S. uit. Trouwens bij een
dergelijk college, hetwelk na inlichting
door de ambtenaren toch zelfstandig en ob
jectief oordeelt, mag geen willekeur ver
ondersteld. Dit is althans te hopen. Geheel
onafhankelijk is het college niet, zoolang
de leden nog benoemd worden uit de leden
der Provinciale Staten, die door het directe
kiesrecht gekozen worden. Immers niet
allen kannen zich ontdoen van kiezersin
vloeden en dat werkt willekeur in de hand.
Wij herinneren ons de behartingswaardige,
zoo juiste woorden van jhr. ror. De Savor-
öin Lohman in zijn „Onze Constitutie". Dat
ook een gekozen college als b.v. G. S.
even goed als elk ambtenaar enkel aan de
Wet gebonden is en vooral waar 't wetsnit-
legging betreft, geheel los moet zijn van
alle partijen, is een waarheid, die niet alge
meen wordt gevoelt.
Welk lid van openbare colleges, die ob
jectief en onpartijdig zijn oordeel vestigde,
heeft dat niet ondervonden 1 En verder zegt
ds geleerde schrijver„Decentralisatie
werkt slechts goed, wanneer het rechtsge
voel des volks sterk ontwikkeld is. Hoe
meer de gekozenen zich afhankelijk gevoe
len van hun kiezers, hoe meer dat rechtsge
voel verzwakt en tenminste waar het de
handhaving geldt van het recht, in centrali
satie uitkomst moet gezocht worden".
Het substrat dezer gedaohte eischte meer
centralisatie in het toezicht op de water-
Bohappen, eisokt daar dus de werkzaam
heid van G. S. en eischt tevens het opper
toezicht van de Kroon, ten einde willekeur
ook van de zijde van G. S. te kunnen
keeren."
Wij willeD decentralisatie, geen cen
tralisatie als onder het Fransche régime
maar de bezwaren aan decentralisatie ver
bonden zijn bij onze wetgeving thans meer
en beter ondervangen dan tijdens de oude
republiek. Dat heeft de Fransohe tijd ons
geleerd. Do geschiedenis van het water-
schapreoht toont juist aan dat daar, waar
de bezwaren aan decentralisatie verbonden
niet ondervangen waren, de toevlucht
moest genomen tot de strengste centrali
satie om orde en regel te herscheppen.
Er wordt nu ook na aanname van
het voorstel gewerkt door middel van de
polderbesturen. Het zelfgovernement, het
zelfbestuur, wordt niet geschonden, wordt
er gelateD, voorzoover het bestond slechte
bij weigering teTwijl de noodzakelijkheid
gebiedt, gaan G. S. zitten in het gestoelte
van het waterschapsbestuur overeenkom
stig de regelen bij de wet vastgesteld en
die dus niet nu pas voortvloeien uit de
reglementswijziging. De wet van 1900
regelde het reeds uitvoerig. Daarheen
kunnen wij dus verwijzen ook ten aan
zien der vraag hoe de omslag in geval
van weigering der polderbesturen moet
geregeld.
Is er dus sprake van inbreuk op het
zelfbestuur, dan is dat reeds gemaakt bij
de wet van 1900. Zoo ook met de auto
nomie, die, gelijk boven vermeld is, bij de
wet van 1895 werd geregeld en geheel
afhankelijk gesteld is van den provincialen
wetgever. De voorstellen maken dus ook
daarop geen inbreuk, nu grondwet en wet
de provinciale staten tot de grondwetgevers
van het waterschap hebben gemaakt. Het
Provinciaal reglement is de grondwet voor
het waterschap gelijk Boissevain in zijn
geBohrift. //De wet tot voorloopige voor
ziening etc." terecht beweert.
Autonomisehe zelfstandigheid hebben de
waterschappen dan ook alleen binnen de
grenzen der wet voor hun huishouding.
Zij worden geheel ingericht zooals de
staten dit weDsehelijk achten. De in dat
opzicht gemaakte bezwaren reageeren tegen
het in de Grondwet neergelegde beginsel,
waarmede de waterschapwetgeving in
overeenstemming is en nu eok tot in on-
aerdeelen het provineiaal reglement in
overeenstemming behoort te komen. Ja,
feitelijk vloeken deze bezweren ook met
de geheele historie en het beginsel
van ons oude dijkrecht: waterkeering
onder direct toezicht van het land bestuur.
Hierop reageere men derhalve niet!
Dus ook niet op den regel van art. 88
der wet van 1900 dat bij noodzakelijkheid
van eenig werk G. 8. de daartoe ver
plichten, voor het geval deze nalatig zijn,
kunnen bevelen het werk te doen. De
beslissing over deze noodzakelijkheid ligt
bij G. S, en in laatste instantie bij de
Kroon maar niet bij de ingelanden. Een
nieuw recht wordt in dit opzicht door de
wijziging niet geschapen. Eenvoudig wordt
om gesohillen te voorkomen principieel
ook in het reglement overeenkomstig de
wet de bevoegdheid van G. S. omschreven
ten aanzien van binnendijken en vastge
steld wie tot het werk verplicht zijn. Die
verplichting moet vaststaan, opdat proce
dures vermeden worden. Bij eenige proce
dure zou de rechter alleen letten op de
gronden, waarop G. 8., die verplichting,
in 't bevel genoemd, lieten rusten. Zijn
deze onjuist hetgeen bij twijfel moge
lijk zou zijn dan zou dit de oppositie
der waterschappen versterken, ook al
waren zij op anderen grond tot het werk
verplicht. Mogelijk en zelfs zeer waar
schijnlijk zouden dezo gronden van pu-
bliekrecbtelijken aard zijn, en de burge-
lijke rechter, aan wien de decisie is
opgedragen, is niet de meest geschikte
om daarover te oordeelen.
Waar alzoo de zelfstandigheid de wa
terschappen niet in den weg staat, de
wijziging logisch voortvloeit uit onze
nieuwe waterstaais wetgeving en om allerlei
redenen het noodzakelijk is dat geschillen
over de verplichting worden voorkomen,
is het voorstel zeer zeker in principe toe
te juichen.
Is dat ook de 3e alinea van art. 17
De regeling der kosten van het werk
Alvorens hiervoor deaandackt to vragen,
zij nog een ander bezwaar, door sommige
polders genoemd, ender het oog gezien.
Zij beweren G. S. z(jn in de gelegenheid
ook door aanname van art. 4bia in de
statenvergadering van het verloopen na
jaar om er voor te waken dat de buiten
dijken goed zijn. En wanneer deze in
orde zijn, behoeft er aan don binnendijk
niets meer gedaan te worden. Het is ook
in strijd met hot verleden om tweede
waterkeerigen te hebben." Dergelijke op
merkingen raken nog het voorstel in 't
algemeen en dienen deswege eerst be
sproken.
In stryd met het verloden ia een be
moeiing met de binnendijken van over
heidswege zeker niet. fliervoren is dit
uit enkele uit anderen hoofde aangehaalde
historische gegevens reeds gebleken.
Immers wy zagen dat de landsheeren ver
boden binnendyken te bezaaien en weg
te graven en dat de schouw dier dijken
hier en daar vanwege het gerecht der stad
geschiedde en dat ook verhooging wel
eens werd bevolen. In het Friesche Char
terboek leest men o. a. van een ordonnan
tie tot het maken van een binnendijk van
twaalf houtvoeten hoogte. Maar ook in
Zeeland liet men debinnendijken of middel-
dijken niet geheel aan hun lot over.
Onder den punten, geraemd bij de ste
den van Zeeland om te vervolgen au minen
genad here opt corte anno XIIII LVI in
Okt vindt men„Item dat gheen ouden
dichen en sal laten vergaen; men die sal
harden, conaervaeren en maken tot oirbaer
des ghemeenen lants soe dat van rechts
wege behoort". En 20 Aug. 1533 ordon
neerde Kerel V „Voorts de zeedyeken
aan de noordzijde en elders om Schouwen
nu drooge liggende, mits diversche polders
daarvoren gedijkt, die se6r vergaen en tot
vele plaatsen denr syn, de gaten binnen
dese jare stoppen ende deselve dyeken in
heur behoorlicke groote ende hoochte tot
versekertheid van den lande."
Ook later tijdens en na de republiek
werden de binnendijken, hoe weinig er
ook de hand aan gehouden werd tenge
volge van allerlei omstandigheden, steeds
als waterkeering voor de achterliggende
polders beschermd. Dit getuigen o. a.
eenige bepalingen in het reglement van
1715 en in het decreet van 16 Doe. 1811
bevattende een politiereglement voor de
polders. De historische lijn wijst derhalve
volstrekt niet op een zich uitsluitend be
palen tot de buitendijken. Ongetwijfeld
ia het gewenscht de buitendijken zoo goed
mogelijk te doen zijn en niet dan in het
uiterste geval voor het water te zwichten,
Het nieuwe stelsel van oeververdedigiug
heeft dan ook de plaats ingenomen van
het oude stelsel van inlaagdijken, waarop
men zieh vroeger met prijsgeving van ge
heele stukken land zoo spoedig terugtrok.
Maar dit neemt niet weg dat het mogelijk
blijft dat speciaal de le binnendijken nood
zakelijk zeekeerend moeten gemaakt wor-
deD. In onze inleiding wezen wij reeds op
de meening van den Prov. Hoofdingenieur,
den heer Hogerwaard, zeker op dit gebied
door zijn kunde en langdurige ervaring
een specialiteit, waartegenover het leeken
past te zwijgen. Ook Beekman wijst er
op dat bij bet tegenwoordige stelsel van
krachtige onderzeeeche oever verdediging
het toch nog kan gebeuren dat wegens
locale oorzaken in rerband met de kosten
enkele kleine gedeelten aan den stroom
moeten worden prijsgegeven en dus aohter
den ouden dijk aldaar voor de veiligheid
een inlaagdijk moet worden gelegd. In
zonderheid in Zeeland is dit van belang,
wijl hier de z.g. vallen en grondbraken
of afaohuivingen voorkomen, die men elders
niet kent. De geschiedenis van Schouwen
weet daarvan mede te spreken. Nog in
I860 kwam er een voor in het z g. district
Flouwers, waar de kruin van den dijk
over 40 M. lengte was weggevallen en de
steenglooiicg die dezen dijk beschermde
over 110 M, lengte. Waar vroeger dijk
was 0 40 laag water, was 't dra 6 a 7 M.
laag water.
Geen wonder is het dan ook dat som
mige polders van Schouwen en Duiveland,
die bijzondere gevallen wilden omschreven
zieD, waaraan G. S. zouden gebonden zijn
bij het bevelen van verhooging en ver
zwaring van binnendijken, met name
noemden het geval, waarin gevaar voor
afsehuivicgen bestond.
Dat ondanks de veel betere oeverver
dediging deze vallen tooh nog onvermijde
lijk voorkomen, bewijst de jongste geschie
denis. Tussohen 1888 en 1895 kwamen er
aan den Thomaespoider 21 voor.
In 1899 had men een groote val daar,
waar de Breede Watering aan den Wil-
helminapolder aansluit. Bij den Onrust-
polder had men er in 1898 vier, aan de zijde
van het Veersche gat, dat ook aan de
Walchersohe kust ongunstig is.
De noordkust van N.-Beveland is nog
veel erger. De Anna Friso moest reeds
buitendijken. Aan den Thoorn- en VHete-
polder zijn eveneens sleohte toestanden.
De laatste moest zich dan ook al op in
laagdijken terugtrekken, terwijl ook Nieuw
N.-Bsveland deze reeds maken moest.
Uit alles blijkt voldoende dat de H.-Ing.
maar niet klakkeloos zijn deskundige
meening gaf en dat verhoogen en verzwaren
van de binnendijken hier en daar beslist
noodzakelijk kan zijn om bij eventueele
moeilijk of niet te keeren doorbraak van
den zeedijk de achter liggende polders te
beschermen. Als niet-deskundigen moeten
wij ons er in elk geval bij neerleggen.
Praetische bezwaren die neerkomen op te
veel onkosten mogen daarbij niet in aan
merking komen. Bij overstrooming zouden
die onkosten en de schaden nog enorm
veel grooter zijn. Bovendien reageert men
daarmede ook weder tegen art. 38 der
wet van 1900, hetwelk de noodzakelijkheid
op den voorgrond schuift, zóódat b.v. ook
op grond dat de bevolen werken schadelijk
zouden zjjn aan andere belangen, als ver-
booging van dagloonen en verminderde
waarde der gronden, eto., of wel dat zij
te kostbaar zouden zijn, geen voorziening
in appèl mogelijk is doch alléén op grond
der Biet-noodzakelijkheid.
Maar die noodzakelijkheid moet dan ook
vaststaan. Is dit zoo, dan valt zij uit den
aard der zaak met verplichting samen. In
deze zijn wij het geheel eensmetBoissevaio,
die schreef:
Een noodzakelijk werk is datgene, wat
met opzicht tot de natuur en de bestemming
van een watersohap noodzakelijk is, zoodat
noodzakelijkheid en verpliohting in één
begrip samenkomen.
Maar dan ligt er ook niets onredelijks
in en kunnen do bezwaren der kosten
slechts aanleiding geven tot eene betere
koatenverdeeling. 1 Wordt vervolgd)
11 Juli 1907.
De Provinciale Staten hebben met meer
derheid van slechts één stem goedgevonden
dat onder meerdere door minister Kraus
gewenschte wijzigingen in de voorwaarden
voor de toekenning van subsidie voor
stoomtrams ook zou zijn 't laten wegvallen
van de 26 vrije Zondagen.
Een begineellooze daad waartegen de
heer Blum, gesteund door de heeren v.
Voorthuijsen en De Veer, zeer krachtig
protesteerde.
Voor dien eisch hadden Gedeputeerde
Staten niet mogen zwichten, zei de heer
Blum terecht.
Wij danken ganoemdo heeren voor hun
krachtig principieel verzetwij brengen
buide aan de anti-revolutionaire staten
leden voor den eenparigen steun hun daar
bij geboden. Jammer dat de heer Holle-
stelle zich bij deze gewichtige stemming
van zijn party afscheidde. Wat wij te meer
betreuren, dewijl door zy'n stem voor, de 26
vrije Zondagen voor 't personeel der trams
te loor gingen.
Eenige rechtzinnige Rechtsche kiezers
hebben by de jongste statsnstemming mee
gewerkt aan den val onzer candidaten Die-
lemau en Louwerse.
Het eerste gevolg hiervan is reeds dit
inoident, hetwelk, waren deze heeren ge
kozen geweest, niet zou habbeu plaats
gehad.
Sommige ohr.-hist kiezers onthouden
wel eens hun stem aan antirevolutionaire
candidaten omdat deze kerkelijk tot de
gereformeerden behooren, en de gerefor
meerden het hoogste woord hebben, zooals
zy zeggen. Wij wijzen er dezulken op dat
bij deze gelegenheid de stuwkracht, het
waardig protest uitging niet van gerefor
meerden, maar uitsluitend Ned. Hervorm
den.
Da Staten zitting van gister gaf wee-
heel wat te leeren tegen volgende Staten
verkiezingen. Veel dat onze propagandisr
ten in hun oor hebben te knoopen.
De Middelburgsche Courant plaatst het
volgende
Een oordeel.
In ,,Jong Holland" orgaan van den „Bond van
Vrijzinnige Propagandavereenigingen", schrijft
K.
Een van de meest befaamde coalitie-propagan
disten is de Oud-Beierlandsche zieleherder ds. v.
d. Valk. Dezt heeft in het district Tholen een
actie ondernomen tegen de vrijzinnigen, waarvan
de weerga moeilijk zal aan te wijzen zijn.
Een enkel staaltje ten bewijze I
Vrijdag 21 Juni sprak ds.v. d.Valk te Stavenisse.
Naast andere zeer „vriendelijke" wenschen aan
ons adres betcogde hij, dat het wenschelijk zou
zijn voor ons land „op alle liberajen de doodstral
toe te passen". Zeer genadiglijk wilde dominee,
om de groote moeite, een deel der vrijzinnigen er
dan nog af te laten komen met „levenslange ge
vangenisstraf".
Wy weten niet of de Middelburgsche Cou
rant dat verhaal gelooft. Wy denken het
wel; anders toch zou zy 't niet opnemen.
Daarom moeten wij al is 't wat lang ge
leden er even wat op zeggen.
Ds. v. d. Valk heeft te Stavenisse (en te
Goes) niet levenslange gevangenisstraf ge-
eischt hij sprak veronderstellenderwys
als ambtenaar van het (staatkundig) open
baar ministerie tegen de liberalen, maar
tegen de liberale partij.
Dat bet wenschelijk zo« zijn op alle
liberalen de doodstraf toe te passen, selijk
't door den schrijver uit JongHollandschijnt
verslaan te zijn, was in werkelijkheid een
eisoh tegen de vrijzinnige partij, die en
dit bewees ds. v. d. Valk met de feiten
heel wat tegen 't Christenvolk, den Ar
beider, den Landbouw, den Godsdienst
beeft gedaan, wat baar als partij genomen
ten volle de doodstraf doet verdienen.
Maar dat ds. v. d. Valk zou geëisoht
hebben om de liberalen hoofd voorhoofd
van de aarde te verdeJgeD, is een zoo
naieve opvatting dat wij niet aarzelen onze
verwondering uit te spreken dat de Mid'
delburgsche iets dergelijks in hare kolom*
men opneemt.
Onze stryd gaat niet tegen personen, en
dus ook niet tegen de liberalenintegen
deel wij trachten juist onder de liberalen
te arbeiden om ze op Groens voetspoor
af te trekken van de liberale partij en
van het liberalisme.
Zoo denkt ds. v. d. Valk er ook over.
Een citaat uit „De Staatsleer van mr. J.
R. Thorbeeke" doormr.S.v.Houten (1872):
Wanneer Thorbeeke in het constitutioneel
stelsel prijst, dat het aan de aristocratie de#