VOOR ZEELAND. No. 229. 1907. Maandag 1 Juli. 21e Jaargang, CHRISTELIJK HISTORISCH VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wed. S, J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F, P. D'HUU, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN De Vredesconferentie. FEUILLETON. De gevangene en zijn kind. 1EDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25. Enkele nummers0,02®. UITGAVE DER FIRMA EN VAN van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Candidaten der Anti-rev. Kiesvereni gingen zijn Middelburg III: W. A. de Rijcke. Vlissingenl: A. Huson en G. v d. Putte. Vlissingen II: J. J. KHjberg en P. Merckens. Goes: P. J. v. d. Ven. Deze candidatures steunen wij, met op merking dat geen andere dan deze candi daten door de kiezers in genoemde distric ten moeten worden gestemd. Want wie behalve hen ook nog een of meer vrijzin nigen of anderen stemt vermindert de kans onzer candidaten en werkt niet mee, maar tegen. Sedert d' eerste Conferentie En de tweede, thans bijeen, Vyftien Jnni was geopend, Snelden zeven jaren heen. In die weggesnelde jaren, Ead men zeker tyd genoeg, Om de vruchten na te sporen, Die zy voor de wereld droeg. Ik geloof, ze zijn te zoeken, Of door mij niet opgemerkt, Het kan zijn: 'k ben geen geleerde, Eu mijn kennis is beperkt. Toch staat het mij vrij, te vragen Werd de Haagsche vrederaad Achtervolgd met rijken zegen, En een gunstig resultaat? Werd der volken rust en vrede Niet bedreigd, en niet verstoord Werd 't gebulder der kanonnen, Sinds dien tijd niet meer gehoord? Heeft de gouden zon desvredes, Sinds haar koest'rend licht verspreid, Allen volken heil en zegen, Welvaart, rust en vreugd bereid Ware dit te constateeren Van het eerste vreêcongres, 't Tweede zou men welkom heeteD, Dankbaar voor 't behaald succes. (S1 o t.) Het kind schudde het hoofd, of zij meenden, dat ze bet deed. Het werd stuipachtig snikken, de reactie, nu het doei van haar toeht bereikt was. „Als het Jaap is, dan is het een rekel", zei de cipier zacht. „Hij heeft vaD morgen de handboeien aan, omdat hij een poging heeft gewaagd om weg te loopen hij ver dient geen kiud als dat, die schurk. Kom kind, we gaan je vader opzoeken." Hij nam Kaatje's trillende hand in de zijne. Met het andere handje wisehte zij telkens snel de rollende tranen weg. Ze werd bijna stijf van schrik bij het zien van de zware deur, toen de cipier den sleutel in het slot stak en door de stilte in de lange steenen gangen. Het half duister, de opeenvolging van tralies en grauwe muren was vreeselijk voor een hartje, gevoelig als het hare, Hoe hol klonken de stap van den cipier en de stap van den directeur, die achter hem liep, door die donkere ruimte Het was in der waarheid een groot grafgewelf waardoor zij zich bewogen. Een graf, waarin levende harten waren bijgezet, die men in die afgrijselijke stilte bijna kon hooren kloppen Verder, steeds verder gingen zij, hier door een zware deur, daar door een gang. Alles sprak van misdaad, van hevige hartstochten onderworpen en streng in bedwang ge houden alles van den grimmigen kop van den valsohen waakhond af tol de gewapende sehild wachten toe. Nu ging het een hoek om en een trap op. Bezorgd hield de cipier het verschrikte vogeltje vlak bij zich, de directeur kwam aohter hen aan. Nog eenige passen en ten aatste kwam het tot een stilstand. De oipier klopte op de deur van een cel. Heel wat anders valt te melden, Want de held're vredezon Ging in bloed en tranen onder, Bij 't gebulder van 't kanon. Ed, hoewel op droeve wijze, d' Uitkomst heeft het ons geleerd, Dat geen vreêcongres den vrede Brengen kan, noch d' oorlog weert. Over 'tnut des vredes spreken Brengt den vrede niet op aard, Pas had men Den Haag verlaten, Of Brittanje grijpt naar 't zwaard. Was de oorlog met de Boeren Niet te Londen voorbereid, Schoon m'in naam te 's-Gravenhage, Mede voor den vrede pleit? Mag 't een werk des vredes heeten, Als een christelijke Staat, Brandt en moordt, en vrouw en kind'ren In de kampen sterven laat? Voor de Vredesconferentie, Was de oorlog in Transvaal, Een belaching en bespotting, Uitgedrukt in ronde taal. En is 't bij dien strijd gebleven, Schoon hjj reeds genoeg bewees P Neen, een tweede strijd ontbrandde, Tusschen Bus en Japanees. Riep de Czaar de volken samen, Bracht hij z' in Den Haag bijeen, Straks roept hij Zijn volk ten strijde, Voert het naar het slagveld heen. Naar het slagveld, en ter slachting Worden duizenden geleid, Zinken straks den dood in d' armen, Die hen voert in d'eeuwigheid. d' Eerste Vredesconferentie Toonde weinig levenskracht, Heeft den oorlog niet bedwongen En den vrede niet gebracht. Als op uitkomst men komt letten, Van den eersten vrederaad, Den geringen oogst van zegen, Dien hij afwierp, gadeslaat. Een man met een hardvochtig, behaard gezicht, kwam IaDgzaam naar voren. „Hier is je kleine meid, die je komt opzoeken," zei de oipier. „Kleine meid nou za' me 't krijge zei de man norsch. „Ik heb geen klein meissie, anders ha' je me hier nie' zitte." „Vader 1" zei 't kinderstemmetje. Het klonk zoo lief, zoo kinderlijk in die vreese- lijke gevangenis. Maar toen het donker gelaat dichter bij de tralies kwam, verborg het kind snel het gezichtje in de mouw van den oipier, half snikkend„dat is 'm niet." „Dan maar naar den volgende." Hij liep verder en sprak nu wat vriendelijker „Kijk Hein, hier is kleine Kaatje; wou je haar niet graag zien „Kleine Kaatje...." Het bleef een poos stil. „Ik heb vroeger wel een Kaatje gehad, maar 't was geen kleine Kaatjeik brak haar 't hart, God zij me genadigGa maar door, voor mij is 't niet." Weer riep het lieve stemmetje: „Vader!" De gevangene kwam dicht voor de tralies; een nog jeugdig gelaat, omlijst door blond krulhaar een gelaat met onschuldige blauwe oogen een gelaat, dat men met een zondige daad niet in verband scheen te mogen denken, zag naar buiten. Bij het zien van de ernstige, smeekende, betraande oogjes van het kind, trok een donkere wolk over zijn gezicht, een kermende zucht steeg uit zijn binnenste op en kreunende wankel de hij naar zijn bed, zeggende: „Neem haar weg, het gezieht van zulk een rein kind kan ik niet verdragen." Kaatje had voor de tweede maal haar geziohtje verborgeD, met een gesmoord stemmetje roepende „dat is 'm ook niet." Dus giDgen ze naar de derde cel. „Jaap, hier is een klein meisje, kleine Kaatje, je dochtertje,die komt je bezoeken." Een halfversuft „Wat?" klonk van het bed; de man was blijbbaar zoojuist wak ker geworden. Als men nergens schier op aarde Van zijn invloed iets aanschouwt, Dan wordt men geneigd te vragen Waartoe men een weeden houdt P Is de Wereid-oonferentie, Ia de hofstad saamvergaard, Al de moeite, tijd en kosten, Die men daaraan offert, waard Zal die sohaar van wereldgrooteö, Die men daar te zamen vindt, 't Middel weten aan te geven, Dat de volken samenbindt P Zal hun samen zijn en spreken Leiden tot het resultaat, Dat het eene volk het ander, Nu voortaan met vrede laat? Is de Keizer aller Russen, In oprechtheid d'oorlog moe P Juiohen alle Mogendheden Zijnen wensoh naar vrede toe? Zoeken al de nafiën vrede, Meenen alle volken 't wel Is het aller vorsten streven Of is 't slechts oomediespel? Kunnen alle Afgezanten Zeggen op hun woord van eer In den naam dier wereldheersohers Oorlog willen wij niet meer Zal men met vereende krachten d' Oorlog weren eer z' ontstaat, 'l Smeulend vuur des opstands [blussehen Eer de vlam naar buiten slaat? Zal meu roof en onderdrukking Dorst naar grootheid, goud en eer, Machtsuitbreiding, reehtsverkraohtin g Voortaan ernstig gaan te keer? Zal men zich te zaam verbinden Dat geen Duitsoher, Rus of Brit Meer de kleine, zwakke Staten Zonder recht neemt in bezit? Zullen Fransehen, Belgen, Denen, Spreken als uit éénen mond Ieder Volk behoudt Zijn rechten, Ieder Rijk zijn grens en grond „Je dochtertje Men hoorde een gerinkel van ketenen, dat het kind deed huiveren. Iu het half duister kwam de gedaante en het gelaat van een foraoh gebouwd man te voorschijn. Een knap gezieht, maar met een uitdrukking van verdorvenheid. Hij scheen er niets van te begrijpen. Maar zoo snel zijn ketenen het hem toelieten, kwam hij naar voren en zag neer op het geziohtje, in gespannen verwachting opgeheven. Het was bijna te veel voor het kind. Met een wilden kreet „Vader, vader viel ze bijna bewusteloos tegen den cipier aan. „Kaatje!" riep de man, en zenuwachtig trok zijn mond. Wat ter wereld kan l kind hier gebracht hebben De oipier was bezig het kind weer tot bewustzijn te brengen. „Zullen we haar in de cel laten vroeg de directeur. Jaap streek de hand over de oogen. Een sehor „ja" kwam van zijn lippen. Zij openden de zware deur en lieten het kind binnen. Haar armen waren uitgestrekt, de zijne wijd open en met een ratelend geluid sloeg hij ze om het arme kind heen. „Ooh, Vader!" „O, Kaatje, mijn kleine Ka!" Daarna werd hetzaehtsehreien. Naeenige oogenblikken lichtte de man het hoofdje op, waarvan de blonde krulletjes over zijn sohouder lagen o, hoe pijnlijk trof dat rammelen haar oor en keek haar aan. Na een oogenblik van besluiteloosheid kuste hij haar en toen, bij haar ernstigen, liefde vollen blik, liet hij het hoofd zinken. „Kaatje, waarom ben je gekomen „Ik verlangde zoo naar u, vader"en weer lag het kopje op zijn sohouder. Hoe ben je gekomen, Kaaijeje behoeft niet bang te zijn voor dat leven, ze zijn maar aan 't sluiten, straks komen ze je weer uitlaten. Hoe ben je gekomen, Ka „Ik ben geloopen". „Heel van New-York, kind „Ja, vader", Zal de Czaar het woord deen hooreD, En ook brengen in praotijk 'k Laat aan Japan Mandsjoerije, Groot genoeg is took mijn Rijk? Klinkt het van der Fransohen lippen Alle kwestiëu van de baan, Om den Elzas te herwinnen, Gorden wij geen zwaard meer aan Zal Wilhelm het ernstig meeneD, Met zijn vredespolitiek, Elke vredebreuk vermijden, Met de Fransche Republiek Zal Brittanje willig wezen Om zijn invloed en gezag Aan te wenden tot den vrede, Waar zijn vlag ook wapp'reu mag? Zullen vijftig min drie Staten Samenstemmen onderling Hun uitgaven in te krimpeD, Voor de landsverdediging? Zal de pen der diplomaten Meer vermogen dan het zwaard Zal men 't strijdros staande houden, En beteug'len in Zijn vaart? Zal de tweede Conferentie Niet in naam slechts en in schijn, Maar in werkelijkheid, ten zegen Voor geheel de wereld zijn Alle zegen komt van boven, Alles goeds alleen van God In zijn hand is krijg en vrede, Hij bestuurt der volken lot. Leeft die waarheid in de harten Van die saamgekomen sohaar Op de Vredesconferentie, Houden allen dit voor waar Dan zal men van 's mensohen pogen, Leiding, wijsheid, en verstand, Wis geen heil, en zegen wachten, Maar alleen van 'sHeeren hand. Eéne vraag nog, ten besluite: Als meu God erkent noch vraagt, Steunt op eigen wil, en krachten Kan men dan Zijn zegen wachten, Hopen dat de arbeid slaagt? Wemeldinge, 28/6 '07. A. WABEKE. Geen geluid werd gehoord dan alleen het rammelen van het ijzer, bij de vaster omarming. „En hoe maakte zij het, Kaaije je moeder De vraag werd angstig gedaan en ant woord kwam er niet. Hij zag het kind nauwlettend aan. De lipjes trilden. „Zeggen, Ka, gauw „Ze is dood, vader." Gekerm, een vreeselijk kermen volgde nu, de veroordeelde liet het hoofd in den sohoot van zijn kind zinken. Directeur eu oipier zeiden later, dat zij zulk een jammer nooit hadden gezien. Het kind trachtte hem te troosten, totdat eindelijk zijn krachten sohenen uilgeput en het snikken meer hijgen werd. „Oeh, Kaatje, waanneer is ze gestorven O, mijn arme Mie, mijn arme meid „Al zoo lang geleden, ik geloof al weken geleden", antwoordde het kind, maar ze zei dat ik u moest gaan troosteD. „Dat is hard, ach, zoo bitter hard Zij vergaf me altijd weer „Ze zei, dat ik voor u bidden moest en dat ik moest vragen of u, als u loskwam, nu heusoh goed oppassen zou eD haar in den Hemel weerzien". „In den Hemel ik in den Hemel P" kreunde de man, weer zijn smart den vrijen loop latend. Het kind stond onder hooger leiding. Haar zachte aanraking deed zijn ziel meer goed dan striemen en ketenen. Hij was verhard geworden. De liefde van haar hartje had den steen verzachtzij had het goede te voorsohjjn gebracht, dat in zijn gemoed besloten lag en had hierop het lioht van haar glimlach doen stralen. Langen tijd zat hij daar met het hoofd in den sohoot van zijn lief kind. Niemand durfde hem storen, de directeur eu de oipier wandelden op en neer. „Vader, als u weer vrijkomt, dan zal ik voor u huishouden". Hy hief het hoofd op, zijn oogen,rood van 29 Juni 1907. De Gemeenteraadsverkiezing te Goes. Wy hebben reeds vroeger gezegd dat achter de candidaatstelling van den heer v. d. Ven een rechtsquaestie zat. De Roomschen tellen te Goes 192 kiezers voor den Gemeenteraad en hebben derhalve recht op een vijfde van 't aantal gemeente raadsleden, dus minstens twee. Op 't oogenblik hebben zij erhoeveel, dat laten wij in 't middendoch in ieder geval nog geen twee. Zij zijn derhalve iu den Raad niet voldoende naar hun partij sterkte vertegenwoordigd. Daarbij is 't hier een sohoone gelegen heid om in de plaats van wijlen den heer De Meulemeester, den principieelen katho liek van de toenmalige Schaepman-fractie, een geestverwant van dit raadslid, die ook op staatkundig gebied den strijd voor de Christel, beginselen voert, te oandideeren. Daarom bevelen wij aan dhr. P. J. v. d. VEN. Wij waarschuwen de kiezers voor den gemeenteraad, en de leiders vooral, om op hun hoede te zijn tegen het onzedelijk spel van aanbeveling van candidaten door „Vele Kiezers". Wij hebben met dat „vele kiezers" en „eenige kiezers" al zooveel bedrog zien plegen, zooveel ongedachte overwinningen zien behalen. Wij kennen gemeenteraads* leden die op hun eigen aanbeveling, getee- kend „eenige kiezers" of „vele kiezers" in den raad gekomen zijn. Wij kunnen niet anders dan den kiezers aanraden zich door dat „vele kiezers" niet te laten bedotten. Dergelijke advertenties bedoelen in den regel een bepaald aftredend lid van het kussen te dringen of den oen of anderen vriend in den Raad te brengen, terwijl de steller der advertentie die zich „vele kie zers" teekent, onzichtbaar is en onvindbaar blijft. Het zal een hoele verbetering zijn wan neer alle bladen dergelijke advertenties uit 't schreien, sloeg hij op naar haar geziohtje. „God zegene je, mijn dierbaar kind, missohien zou je je ellendigen vader nog kunnen redden „Dat wil ik, vader". De directeur kuobte, de oipier bromde tegen een van de gevangenen om zijn aandoening te verbergen. „Je moest er nu maar uitkomen", voegde bij er bij, op de cel toeloopend. Kaatje, je zult nu weg moeten, maar kom je nog eens terug, kind „Mag ik niet hier blijven, vader?" „Neen, meid. Maar je zult me wel gouw weer eens mogen bezoeken". Zaoht leidden zij haar weg van de donkere eel, zij stil schreiende. In de kamer ven den directeur stond een vriendelijk oud heer. „Ik ben juist naar dat kleine meiske aan het zoeken," zeide hij. „Ik wou haar mee naar huis nemen. Ik zal goed voor haar zorgen. Ik heb haar gesehiedenis ge hoord en tegen den tijd, dat haar vader zal vrijkomen heb ik, als bij zich goed gedragen wil, ruimschoots werk voor hem. Daarenboven zal ik haar eens per week hier brengen om hem te bezoeken. Nu, kleintje, wat zeg je er van, wil je met me meegaan P" en de goedige oude heer Maywood streelde haar 't haar, meelijdend „arm kind arm klein ding Op tien mijlen afstands van de gevan genis stond later een huisje, bewoond door een oppassend man en zijn eenige dochter. Kaatje deed haar best, de wensohen van haar moeder te vervullen. Zij zorgde voor baar vader en hij, door Gods genade, bij zorgde voor zichzelf. Bij de menschen was hij geacht, en bij den Heere had hij gevonden ontferming en vergiffenis. Uit het Engelsch. Geïllustreerd Volksblad voor Nederland Uitgever: D. vajt Swn, Rotterdam.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1907 | | pagina 1