NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND, Maandag 20 Mei. 21e jaargang. CHRISTELIJK- HISTORISCH J. DEKKER, No. 194. 1907. engstveulen OOP MEID GOES. .OOP OOP d bjj L. DINGE- nge. «knechts beider dknecht dknecht dknecht dknecht ïsthode bode,' UWS, Oottkapelle. 4 Meid Meid nstbode, P.G. VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK WedL S X DE JONGE VERWEST, F. P. D'HUU, te Middelburg. Goes PRIJS DER ADVERTENTIËN Een droom van John Newton, ELBÜBG; - naam U te kunnen eeds zeer tevreden 5l, in 1902 van U Uw Dw. [MMELPENNING. beur uit twee, aning, bij de Wed® 'z., te Zoutelande. e Zoutelande enoodigd EKE te Nieuwdorp. ond k, woning beschik* J. KARELSE, On* i r 1 a n d. :tober dknecht T R 0 O Seisweg, itober NDERSE te Melis- 3tober 5RAHAMSE, Kou- gevraagd ïmerniansknechts Btselaarsknechts ÜVIT, Colynsplaat. of met October flSSE Sz., te Me tober jen is met paarden FRANCKE te Me- ond WAAR, brieven* ndskerke. tevruagd tegen half Ldres: A. REIJ- iting, Middelburg. tober Meid 1 tober 10PPÓ0LSE Rjjnsburg". Kz., tober .agd bij D. KOOLE, tober Meid UASSE, Koude- >er bij JANPOPPE e. voor dadeljjk igd jeld. Brieven fr. te r. PAULHUGEN- eestr., Amsterdam 1EDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p. p1,25. Enkele nummers0,026. UITGAVE DER FIRMA EN VAK van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent :e-Verweet - Goea Werkstaking Rijssen. Ingekomen by bet Steuncomité van den Midd. Best. Bond f31,70. (Vervolg en elot) Zooals we zagen kwam Newton in Londen terug, toen de gelegenheid om naar Jamaica te gaan voorbij was. Dooh te Londen wilde hij niet blijven. Spoedig daarop nam hem een vriend zijns vaders mede naar het zuiden van Europa, naar Venetië. Op deze reis was hem de omgang en het gezelsohap der ruwe matrozen alles behalve voordeelig. Hun slecht voor beeld werkte aanstekelijk. En Newton, die om zoo te zeggen, de zonde dagelijks in allerlei vorm voor oogen zag, kon niet altijd aan de verleiding om mede te zon digen weerstand bieden, hoewel bij volgens eigen zeggen nog gelukkig bewaard bleef voor „de uitgieting van allerlei overdadig heid". Tooh bleven onder dit alles goede indrukken hem bij. Meermalen overviel hem een angst en eene bekommering over zijn verkeerd levensgedrag, weike hem het voornemen deden opvatten om zijn leven anders te gaan inriohtendooh het was slechts voor een oogenblik en Newton was weêr dezelfde. Een machtigen, hoewel evenmin blijvenden indruk maakte op hem een droom, weike nimmer uit zijn herinne ring is weggewisoht. Nimmer heeft hij er aan getwijfeld, of de bewuste droom was rechtstreeks en geheel toepasselijk op zijne omstandigheden, en op de gevaren, waarin hy gereed stond zich te begeven, maar ook volgens zijn eigen zeggen, op de onverdiende barmhartigheid en ontferming, waarmede God hem aanzag ia die treurige episode van zijn jongelingsleeftijd. Dooh, ter zake. Kort nadat Newton met zijn schip de haven van Venetië was uitgezeild, droomde hij het volgende: Op een nacht, toen hij de wacht had en in die stille eenzaamheid ginds en weder wandelde over het dek, zag Newton een onbekende tot zioh komen, die hem een kostbaren ring aanbood, onder de uitdruk kelijke voorwaarde, dat hij goed voor den ring zou zorg dragen„want", zoo sprak de milde gever, „zoolang ge dit kleinood bewaart, zorgvuldig bewaart, zult ge ge lukkig en voorspoedig zijn, maar ook om gekeerd, indien en zoodra ge dien kost baren ring verliest, dan kunt ge staat maken, dat alle moeilijkheden en onge vallen uw deel zullen worden". Blijmoedig nam onze matroos het kleinood aan uit de hand van den vriendelijken onbekende. Het was een van zelfsheid, naar hij dacht, om zoo'n kostbaar stuk goed te bewaTen en er alle zorg voor te dragen en hij meende alzoo allerminst be zwaar te moeten mak-n in de voorwaarden. Nu voelde hij zich overgelukkig, daar het bezit van den ring hem alles goeds waar borgde en hij het aan zichzelven te wijten zou hebben, indien dit. goede hem ontging. Mijn geluk hangt nu voortaan van mij- zelven af, daeht Newton en hij voelde zioh vrij en blij. In deze stemming des gemoeds ziet onze matroos een tweeden persoon op hem afkomen. Deze bekeek den ring met de grootste opmerkzaamheid en was blijk baar nieuwsgierig om het een en ander omtrent dien ring te weten te komen. Newton bleef niet in gebreke aan het verlangen van dezen tweeden onbekende te voldoen. Hjj weidde uit over de loffe lijke eigenschappen van het kleinood en roemde de voortreffelijkheid en groote waarde er vanmaar het scheen of die vreemde bezoeker minder overtuigd was van de voortreffelijkheid van den ring dan de gelukkige bezitter. Verwonderd staarde hij dezen aan en vroeg, of hij nu waar- ljjk^ zoo naiëf was, om te denken, dat het bezit van dien ring hem gelukkig kon maken. „Hoe kupt ge", zoo sprak hjj, „zulk een invloed en kracht aan een stuk metaal, zjj 'took edel metaal toeschrijven?" En op dat chapiter doorredeneerende, gaf hij den eenvoudigen schepeling den raad, om zich eenvoudig van het kleinood te ontdoen en het in zee te werpen Van dit voorstel wilde echter onze New ton niets weten. Integendeel, hij was er over ontstemd, ja zelfs eenigermate veront waardigd. Dooh een poosje later, begon hjj over de aangevoerde argumenten van dezen vreemden heer na te denken en ze alles behalve dwaas, zelfs aannemelijk te vinden. Er kwam bovendien twijfel in het hart aangaande de deugdelijkheid en de kracht, dienvolgens aan de waarde van den aan genomen ring en hy einigde met 't kleinood van den vinger te doen en het in volle zee te werpen. Doch zie, wat gebeurt. Zoodra de ring over boord is, ziet Newton den rossen gloed van groote vuur vlammen boven de toppen der Alpen, op eenigen afstand van Venetië. „Ik zag de bergen", zoo schrijft Newton later, zóó duidelijk alsof ik wakker was, en alle in volle vlam. Ik beefde en was ontzettend benauwd. Het was bepaald een wonder, dat ik toen niet wakker werd van angst. Maar neen ik droomde voort." De man wees hem toen met een verwijtenden blik op die vuurvlammen in de verte, hem vragende, of hij wel wist wat hij gedaan had. „Moedwillig", zoo sprak hij, „hebt ge dit kostbaar, u in bewaring gegeven pand, weggeworpen en de straf voor die euveldaad zal niet uitblijven. Die schrik kelijke vuurzee dèèr in de verte is om uwentwil en staat gereed om u te ver teren. Er is geen ontkomen meer moge lijk 1.... Sidderend van angst stond daar de arme Newton. Zijn geweten getuigde medehij had zijn dwaasheid bemerkt, dooh het was helaas te laat. Zoo meende hij tenminste. In dien toestand van vertwijfeling daeht Newton aan niets anders dan aan dood en verderf, evenals een veroordeelde, die niets tot zijne onschuld kan aanvoeren en overtuigd is van de rechtvaardigheid van zijn vonnis. De eerst aangekomen persoon spreekt hem intussohen op vriendelijken toon en met medelijdenden blik aldus toe„Mijn vriend, wat is de oorzaak van uw leed? Waarom weent ge toch En zonder hoegenaamd iehi te verbloe men of te bewimpelen, vertelde de arme lijder al zijn wedervaren, belijdende zijne schuld, daarbij tevens erkennende, dat hij alle medeljjden en barmhartigheid ten eenenmale had verbeurd. Een zachte bestraffing volgde en daarop de vraag: „Wat dunkt u, indien ge den ring terug kreegt, zoudt ge dan in het ver volg voorzichtiger en verstandiger zijn?" W at zou de aangesprokene daarop zeggen. Een bevestigend antwoord durfde hij niet geven. Het was trouwens niet noodig.Want zonder een antwoord af te wachteD, begeeft zich de onbekende vriend te water, duikt onder, juist terzeifde plaatse waar de ring was gevallen en brengt dien ongeschonden weer. Zoodra de man weer met den ring aan boord terug was, verdween de vlam mende vuurzee en werd het kalm en stil in de ziel van Newton, die vol blijdschap en dankbaarheid zich wendde tot zijn „dier baren verlosser", om den schat weer in ont vangst te nemen. Doch deze weigerde dien te geven „Zie", zei hij, vol liefdebetoon, „indien dit kleinood u bij verniewing werd toebetrouwd, dan zoudtga u weder in de zelfde ellende storten. Waarlijk, ge kunt het onmogelijk zelf bewaren, maar ik zal het voor u doen. Telkens als ge den ring noodig mocht hebben, zal ik hem u geven". Hierop ontwaakte Newton en zie het was een droom. De toepassing maakte Newton in later jaren zelf. Job 33 vers 24, Psalm 23 vers 1 en Psalm 103 werden daar bij niet onvermeld gelaten. 18 Mei 1907. De vrijzinnigen doen, vooral tegenwoor dig, sterk aan ophemeling van bet kabinet, Dit mag, mits men niet vervalle in het bespottelijke. Van het verhevene tot het belachelijke is immers slechts één sohrede. Zoo schreei een hunner bladen „bovenal had het, na de verbittering der kerkelijke overheersohing, met goeden uitslag ge arbeid aan de bevrediging der gemoederen, en een tijdperk van rustigen arbeid en kalmen vooruitgang ingeluid, waarvan de vruchten zich vertoonden in toenemende welvaart". Hier nu is een grootspraak die zichzelf voorbijpraat. Bevrediging der gemoederen Dat zijn dan de gemoederen der vrij zinnigen, die 't is inderdaad zoo van 1901 tot 1905 tamelijk opgewonden waren, en de uitbarsting waarvan met name bij de Kamerverkiezingen te Zie- rikzee zoo allerjammerlijk gezien werd. Maar moeten dan, om bev.edigd te zijn, om rustigen arbeid te zien, de vrijzinnigen de macht bezitten Wie schiep dat reeht En zoo men aan die zijde van overheer sohing spreekt, wie ontzegt dan ons 't reeht om op onze beurt van vrijzinnige over heersohing te spreken? Als er dus nu rust is, waaraan anders ligt dkt dan, dan dat de mensohen die van 19011905 in de minderheid, en daarom pnrustig waren, nu hun zin hebben, wijl zij in de meerderheid zijn en daardoor rustig zijn terwijl onze menschen die ook in 19011905 rustig waren, het van 1905 tot heden zijn gebleven De lofspraak der vrijzinnigen aan 't adres van dit kabinet wordt voor henzelven een zelfbeschuldiging. En dan dat inluiden van een tijdperk van welvaart! Dat moet zeker slaan op de verhoogde opbrengsten der belastingen. Nu, die stijgende belastingen nam men onder het vorige kabinet ook waar. Alleen maar wij sohreven dit niet aan 't optreden van het Kabinet toe; om dat het niet te bewijzen was. En de vrijzinnigen kunnen 'took ten opzichte van het nieuwe kabinet niet be wijzen. De liberalen loopen op allerbespottelij kste wijze rond met de doodkist voor de anti these. Doch de antithese, schoon door hen dood verklaard, is er niet in. De Spectator had gezegd dat het kabinet je Meester de antithese had doodgemaakt Doch toen 't bij de Staal-beweging kwam te vallen, riep de Zutfensche Courant uit, nat de antithese dat gedaan had. En 't kabinet had die antithese dood gemaakt De antithese, dat wil zeggen de tegen stelling tueschen de vrijzinnige en de Christelijke levensbeschouwing, kan trou- ens niet gedood worden Dat kan, allhans in ons land, niet eerder voor alle Neder landers tot de vrijzinnige levensbeschou wing, het oppergezag der Rede, de weg- drij i ing van Gods Naam uit het Staatsrecht bekeerd zijn I Wat wel nooit geschieden zal. V. D. in de vi jjzinnige bladen heeft zich dan eok al leukweg bij deze waarheid neergelegd. De antithese is er nog, zegt hij, dus zullen wij het er weer maar mee doen, want die Christelijk-historischen en Room- sohen dwingen ons er toe. Dat is in ieder geval nuchterder. Hoor dien vrijzinnig-democraat klager, onaer anderen in de Middelburgsche Crt. Zoo zal dus wederom, hoe droevig het ook is, de komende Statenverkiezing in- hoofdzaak be- heerscht worden door de antithese, en is de reden Haar Haagsche correspondent schreef: Niets dan de antithese. Daardoor zijn in de Eerste Kamer, als partijgenooten van Dr. Kuyper, mannen gebracht, wier godsdienstige richting i' bekend was, doch omtrent wier politiek inzicht men geheel in 't duister tastte, van het samengaan van oud-liberalen, Unie-libe ralen en vrijzinnig-democraten uitsluitend te zoeken in de noodzakelijkheid der bestrijding van de kerkelijke coalitie. De drie vrijzinnige partijen hebben bij alle ver schil gemeen de Vrijzinnige gedachte, dat aan de Openbaring of aan de Kerk op Staatkundig ter rein geen hooger gezag toekomt, dan aan het toezicht van menschen in het algemeen kan wor den toegekend. Zij zijn gezamenlijk afkeerig van een propa ganda op Staatkundig terrein voor de „eere Gods", en achten de vermenging van staatkunde met godsdienst in strijd met de ware belangen des lands. Er is dus geen sprake van een fusie van de drie vrijzinnige partijen, maar het is een verbond ter bekamping van een gemeenschappelijken vijand. Het gevaar is in de laatste instantie 't kweeken van drijvers door het alleen zaligmakend geloof. Tegenover dien vijand zijn wij, vrijzinnigen, gedwongen ons te weren en openlijk te getuigen, dat wij ons een eigen levensbe schouwing willen opbouwen zon der gebonden te zijn aan uitspra ken van Kerk of Heilige Schrift. Och, 't is toch zonde Die arme V.-D. Wie zou niet naar zyn zakdoek grijpen om hem de krokodillentranen van het vrij zinnig-democratisch aangezicht af te vegen! Intusschen zy onzerzijds dit zyn laatste woord onthouden„Wij vryzinnigen, wij hebben een eigen levensbeschouwing die niet gebonden is aan uitspraken der Heilige Schrift Juist V.-D., dat is nu de antithese! Politiek. Zoolang de Provinciale Staten kiescol lege voor de Eerste Kamer zijn, behoort men te bedenken dat bij de Statenverkie zingen de politiek een woordje meespreekt. Door alle partijen wordt dit erkend. Aan de vrijzinnige zijde wordt echter de politiek eenigszins anders opgevat dan aan onzen kant. De vrijzinnigen maken van den politie- ken strijd een belangenstrijd. Dooh volgens de anti-revolutionaire op vatting mag „politiek" nooit anders zijn dan het streven om het algemeen belang te dienen. Aan onze zijde is 't dus niet een strijd om belangen, maar om het algemeen belang. Het behartigen van het algemeen belang, en als onderdeel daarvan bet recht vinden, waar strijdende bijzondere belangen met elkaar botsen. Wat prachtig was de opbrengst der rijksmiddelen in i. Weer is een half tri .j n meer ontvan gen dan in April i906. Het blijft zoomaar dig toenemen dat is nu al ongevee i jaar zoo. Dat beteekent vermeerde van welvaart. Een vrijzinnig blad z«u zeggen: dat doet nu het vrijzinnig kabinet. Maar dat is te gek; dat begrijpt ieder verstandigmenseh wel,dat daar de regeerin -taandoen kan. Natuurlijk, wanneer o opbrengst der middelen nu eens met der jaar achter uitging, dan zou een vrijzinnig blad er niet aan denken om te zeggen dat heeft nu het vrijzinnig kabinet op zijn geweten. Dat zou ook al te dol zijn Maar dan is 't tegenovergestelde het niet minder. Overigens zoo dwaas ts geen onzer dat hij dit gelooven zou Zien wij intussohen nog eens waar de meerdere ontvangst vandaan komt. Wij noemen enkele middelen met 't cijfer er achter hoeveel zij naar boven gingen. Vermogensbelasting f .'35000, Posterijen f91000, Invoerrechten f88000, Bedrijfs belasting f86000, Suikeraeeijns f65000, Gedistilleerd f48000, Zoutacoijns f24000, Telegraaf f22000. Natuurlijk gingen andere middelen achteruito.a. de grillige successiebelas ting met f 239* 00. Wij zijn nu in deze eerste 4 maanden al nagenoeg anderhalf miljoen hooger dan in de eerste 4 waanden van 1906 Gelukkig voor de sooiale wetgeving waar wij op hopen. De vrijzinnige Linksche pers over de heele linie,van NieuweCourant tot Eet Volk lacht zich ziek. Zij gilt en giert het. uit in comischen jubel, vau „christelijke en paga- niatische sucade, chistelyke en paganis- tische gember,christelijke en paganistisohe citroen- en oranje schillen" Wat 'n pret om die dwaze coalitiemannen! Het is weer die dwaze dominee De Visser, je weet wel, die de antithese weer opriep, nadat de vryzinnigen haar zoo rustigjes te slapen gelegd hadden, 't Is zoo waar die zelfde De Visser weer, die den menschen, zoo vlak tegen de Statenverkiezing, met zyn christelijke gember en paganistisohe citroenschilen op het lijf komt vallen. Maar mijn lieve vrijzinnigen, gij Goesohe vooral, die straks de aardigheden van 'n Roodhuijzen zult gaau genieten en stellig ook van die Christelijke suoade te smullen zult krijgen, laat u nu door dien politieken schaterlach uwer voorlichters eens niet van 't spoor dringen, zoo gij er namelijk op zijt. De quaestie zit zoo. Reeds 12 Juli 1906 werd onder dit ka binet bij koninklijk besluit een (reeds 2 Juli aangekondigd) verhoogd invoerrecht op sucade gedecreteerddooh de maatregel werd uitgesteld dewijl vele importeurs klaagden door deze onverwachte, plotse linge verhooging te worden benadeeld. Toen echter bleek dat door dit uitstel weer anderen werden benadeeld, werd ook dit uitstelbesluit weer ingetrokken, en bleef de datum van uitvoering van 't K. B. zoo als hij te voren was vastgesteld: 1 Aug. 1906. Wijl eohter bleek dat de eerste klagers, die op langen termijn hadden gekocht, door 't besluit benadeeld werden, diende de regeering 't suoadewetje in, bedoelende schadevergoeding te verleenen aan allen die voor 1 Aug. 1906 gekocht hadden. Nu lette mea wel op dien datum 12 Juli werd 'tKoninklijkBesluitafgekondigd; en 1 Aug, trad 't pas in werking. Benadeeld konden dus alleen worden zij die vóór 12 Juli op langen termijn gekocht hadden. Wie na 12 Juli kochten, kenden het Ko ninklijk Besluit, en konden er derhalve hun prijzen op zetten. En nu stelden de heeren dr. De Visser en v. Vuuren voor om die vergoeding niet te doen gelden voor imporleurs die tussohen 12 Juli en 1 Augustus 1906 hadden besteld. Immers waarom moesten die een cadeautje van den Slaat hebben Zij had den immers het meerdere al op de winke liers, en dezen weer op de verbruikers ver haald Het is tooh geld van een ander dat de Staal behpert! En wat is er nu gebeurd Nu heeft de heele rechterzijde, inziend de billijkheid van 't amendement, daarvoor gestemd, en de gansehe Linkerzijde er tegen. Nu kan men na deze beslissing schert send vragen gij heeren van de Linker zijde, gevoeldet gij 't onbillijke niet otn ook importeurs die lieelemaal geen Scha leden van het overijlde Koninklijk (sueade) Besluit, „vergoeding" te schenken of hebt gij een stembus op uw brilleglas geschil derd gehad Maar om te gaan schaterlachen met een „christelijke of paganistisohe sueade" in den mond, gelijk een koopman op de markt zou doen, daartoe was heelemaal geöD reden. Trouwens de heeren van de Rechter zijde toonden zeiven dat zij er dit niet in zagen, want er waren er maar eventjes 23 van hen thuis gebleven. De waarheid is en blijft dat de regee ring en de Linkerzijde een klein roeke- loosheidje en onbillijkheid je begaan hebben met, niet uit eigen beurs, maar uit 's Rijks schatkist, eenige tonnen gouds weg te soheuken aan menschen die er geen aan spraak op hebben.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1907 | | pagina 1