No. 142. 1907.
NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
Maartdag 18 Maart
21e Jaargang,
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed
S. 1 DE J0NGE-VERWE5T te Goes
F. P. D'HUU, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Schietoefeningen.
De zeven-en-negentigste doode.
B52Q3
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25.
Enkele nummers 0,02B.
UITGAVE DER FIRMA
EN VAN
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Zij die zich met 1 April op ons blad
abonneeren, ontvangen het tot dien
datum gratis.
ijk.
Goes in de voormalige wevery.
Ook voor Kloetinge, Kattendijke, 's-Heer
Hendrikskinderen en Wissekerke 18, 19,
20, 21, 22 en 28 Maart.
De Majoor-Commandant van het 2e Bataljon
3e Regiment Infanterie ie Middelburg, daar
toe gemachtigd door Z. E. den Minister
van Oorlog, brengt ter kennis, dat, tot
verhooging van 's Lands Weerkrachtook
dit jaar de gelegenheid zal worden open
gesteld tot beoefening van het schieten.
Aan deze schietoefeningen kunnen deel
nemen alle op Walcheren, Noord-Beveland,
Behouwen en Duiveland, St. Philipsland,
Tholen en Zuid-Beveland westwaarts van
Rüland-Bath en Oud-Vossemeer wonende
kaderreeervisten, miliciens met bepaald
verlof, alle mannelijke ingezetenen van 16
tot 30-jarigen leeftijd, niet in 't leger onder
de wapenen zynde, die, ten genoege
van den officier ter plaatse met de leiding
belast, bij den aanvang dier oefeningen
doen blijken van voldoende bedrevenheid
in het voorbereidend schietonderricht.
Die oefeningen zullen gehouden worden
op dagen en uren, nader vast te stellen, en
in overleg met de belanghebbenden in de
maanden Mei, Juni, Juli en Augustus één
maal per week,
Bij genoegzame deelname zullen dezer
zijds ook pogingen in bet werk worden
gesteld om ookjn andere gemeenten schiet
oefeningen te doen houden op schietbanen,
die met subsidie van 't Rijk zijn aangelegd.
De aandacht van belanghebbenden wordt
er op gevestigd, dat in den vervolge bij de
uitreiking van het bewijs van militaire be
kwaamheid en lichamelijke geoefendheid,
dan wel van militaire bekwaamheid alleen,
in het bijzonder op de geoefendheid in het
schieten zal worden gelet.
Jongelieden, die aan de daarvoor ge
stelde eisohen niet voldoen, en die te
FEUILLETON.
(S1 o t.)
En angstiger wordt Joris angstig voor
zichzelven, als iemand die spelenderwijze
een vuur heeft aangestoken en du opeens
bemerkt, dat hij door zijn eigen vlammen
verteerd zal worden. Joris steekt zijn pijp
aan Joris zegt dat het zijn 97ste al is en
dat het niets te beteekenen heeft. Joris
schaamt zich over den traan, die in zijn
Napoleonsknevel valt. Joris zegt „dat bet
een goeje jongen was en goed voor een
oppasser".
„Hij was niemendal beangst voor de
groote reis". „'t Is tooh een gekke uit
drukking de groote reis". Joris meent zich
iets te herrinneren van een lied, dat hij
als kind zong, en waarin voorkwam Op
reis naar 't hemelseh vaderland"en hij be
proeft werkelijk de melodie terug te vinden.
„Naar 't hemelseh vaderland, daarheen
voert Joris' weg niet," zegt iemand vlak
achter hem. Hij keert zich om, om te zien
wie of het is maar het is niemand 't zal
verbeelding geweest zijn. Gek, dal hij
iedere keer zoo aan zijn moeder moet
denken, Daar heb je dat kind weer met
de donkere krullen op het witte kussen,
dat spookachtig licht en die moeder. Neen
dat is Joris niet I Dat is zijn moeder niet,
lang nietMaar of hij zich dat al tracht
wijs te makeD, het helpt niet. Al had er
met gloeiende letters „Joris en moeder"
onder geetaaD, dan kon hij er niet meer
vati overtuigd zijn.
Terug dus, naar het clubje. Joris is bang
Bis de kinderen, die de spoken met hardop
zingen willen verdrijven. „Jongens I" zegl
luide eu met gemaakte vroolijkheid,
geschikter plaatse aan vorenbedoelde j
oefeningen hadden kunnen deelnemen,
zal tekortkoming in het voldoen aan de
voor Schietvaardigheid gestelde eisohen
van het eventueel verkrijgen van de hier-
voren bedoelde bewijzen uitsluiten.
De hiervoren genoemde bewijzen geven
voorrechten bij de inlijving als milicien,
hetzij om 4-maander te worden, hetzij voor
eetie keuze van wapenen en garnizoen.
Zij, die aan de schietoefeningen, hier
boven aangegeven, wenschen deel te ne
men worden verzocht zich uiterlijk 15 April
a. s. daartoe schriftelijk of in persoon
aan te melden op het bureel van den com
mandeerenden officier (kazerne K. Noord-
straat), met duidelijke opgave van naam en
ouderdom.
De Majoor-Commandant van het
2e bat. 3e reg. inf. te Mid'b.
M. J. VANHILLE.
16 Maart 1907.
In sommige bladen wordt geklaagd dat
minister Kuyper indertijd ter benoeming
tot arrondissements-schoolopziener heeft
voorgedragen een persoon die voor redac
teur aan De Standaard niet deugde, en
„voor het onderwijs nog altyd goed genoeg
werd geacht."
Bedoelde persoon is dhr. J. Postmus.
De bladen vergissen zich blijkbaar.
Immers deze heer Postmus is jarenlang een
verdienstelijk onderwijzer geweest, o. a-.
aan de Chr. School van wijlen den heer
Van Dijl te Leiden een stndioos, een prac
ticus, die daarbij ook nog de acte middel
baar aardrijkskunde verwierf.
Wanneer alle arrondissements-school-
opzieners onder liberale ministeries aan
een baantje geholpen rechtsgeleerden
zonder practijk, gepensioneerde officieren,
burgemeesters en journalisten die er graag
wat bij zouden doen waren van het ge
halte J. Postmus, gelooft maar vrij, bet
schooltoezicht en de scholen zouden er niet
slecht bij varen.
Aan hen die voornemens mochten zijn
naar Canada te emigreer6u, wordt aan
geraden zich aan te schaffen een in de
„jongens, weet je wel van welk groot
beest de voornaam net is als de toenaam
Niemand weet het. „Van dit", zegt
Joris op zichzelven wijzende, 'k Heet van
m'n voornaam ook „Joris", verduidlij kt
hij. Of 'taan Joris'angstig geziehten toon
of aan den indruk van de nabijheid des
doods ligt, maar de „jongens" glimlachen
slechts even.
Joris Joris is meer dan ooit overtuigd
dat hij, „een groot beest" is. Hij loopt
al weer op en neer, en kijkt eenige malen
in een boekje, dat hij ook van Hermsens
kreeg bij diens portemonnaie tot een aan
denken, en welk boekje wel op een bij
beltje lijkt. Ja, ja, dat is nu zijn 97ste al,
die hij heeft zien sterven in het/hospitaal.
Maar zoo gaat het in de wereld. Hij zal
dezen denkelijk ook wel weer moeten
afleggen. Al zegt hij het zelf, in 't afleg
gen is hij een baas. Hij heeft eens een
vetten Indisohen kapitein afgelegd, wien
niemand van de oppassers aandurfde. Hij
pakte „den knaap" vast en droeg hem de
trap af. Halverwege struikelde hij echter,
zoodat hij naar beneden tuimelde, met
„den knaap" boven op hem gelukkig had
geen van beiden zich bezeerd I
Doch ook dit geestig verhaal is niet ge
schikt om de vroolijkheid op te wekken.
Alweer dus dien ouden eentonigen loop
hervat. Alweer dat kinderbeeld en daarna
iemand die geheel zwart ziet, met zware
kettingen aan handen en voeten.
Is het bedrog of niet, dat er met groote
gloeiende letters onder staat: Joris Joris?
't Zal wel bedrog zijD. En angstig keert
hij zich om. Onbeweeglijk ligt daar de
stervende. Kalm en als iets verwachtende,
dat weldra komen zal. Joris denkt, dat
iemand, die overwinnend van het slagveld
in zijne vaderstad weerkeert, er ongeveer
Engelsche taal geschreven handboek over
dat land, bevattende vele nuttige inlich
tingen en hetwelk tegen vooruitbetaling
van een penny te verkrijgen is bij het
„Emigrant's Information Office" 31 Broad
way, Westminster, Londen S. W.
Speciaal aan landbouwers die naar ge
noemd land wenschen te gaan, wordt in
overweging gegeven zich eerst in betrek
king te stellen met het „Dominion of
Canada Emigration Office" 11 12 Charing
Orossstreet, Londen.
Voor klerken en kantoorbedienden is in
Canada geen arbeid te vinden.
Afgeraden wordt naar Canada te gaan
aan hen die geen Eogelsoh verstaan of niet
in het bezit van genoegzaam kapitaal zijn
om in den eersten tijd na hun aankomst
daar te lande op eigen bosten te kunnen
leven.
Bovenstaande ontleenen wij aan de offi-
cieele Staatscourant.
„De afgevaardigde van Goes''.
Wij nemen nog iets over uit de persoons
beschrijving van den heer Lohman, door
den Haagschen redacteur van Het Handels
blad gegeven (zie ons no. van j.l. Vrijdag).
De schrijver teekent ons mr. Lohman als
den strijder voor het Recht. „Het Recht te
dienen, het Recht naar christelijk besef, is
blijkbaar voor hem de wijze bij uitnemend
heid, waarop een christenstaatsman van
zijn christelijk geloof getuigt. Hij kan in
den vorm der verdediging van het Recht
soms fel en zeer hartstoohtelijk zijn"
't Komt gemeenlijk, onverwacht. Tot de
genen die zich druk bewegen, veel gebaren
maken, levendig discussieeren over iets,
dat door den spreker van het oogenblik is
beweerd, behoort de heer Lohman niet. Ge
woonlijk zit hij in zijn bank, de eerste van
de tweede lange rij (gerekend van de
ministerstafel) aan de rechterzijde. Of hij is
wat nader bij een spreker gaan zitten, op
een van de losse stoelen of op een tijdelijk
onbezette plaats, en luistert.
Luistert meestal kalm en heel belang
stellend, met het scherpe, schrandere profiel
vol aandacht voor den spreker ce grand
ook zoo uit moet zien. Joris heeft het
zelden zoo bijgewoond, zoo kalm. Hij
ontkent het niet, zelf geducht tegen de
groote reis op te zien. 't Is onbegrijpelijk
zoo'n jongen Hij haalt iets uit de kast,
en kijkt even in het boekje, 't Kan nooit
geen kwaad. En er mocht eens iets
inliggeneen brief of zoo.
Zalig zijn de dooden, die in den Heere
sterven van nu aan. Ja, zegt de Geest,
want zij rusten van hunnen arbeid en hunne
werken volgen met hen". Die in den Heere
sterven ja, zoo is het. Waar komt het
vandaan, dat No. 21 zoo zacht en kalm
is Maar Joris heeft nooit in den Heere
geloofd, hoe wil hij dan in den Heere
sterven O, weeo wee
Ja, zegt de Geestwonderlijkde
Geest zegt. Zou de Geest ook gezegd
hebben van „Naar 't hemelseh vaderland,
daarheen"....
En terwijl Joris met zijn handen in de
kast zoekt, buigt hij het hoofd en slaakt
een kermenden kreet. En zaeht stamelt
zijn mond de woorden Da, dieeene stem,
als de stem zijner moeder, achter hem
fluistertVergeef ons onze schulden I"
Terwijl Joris, in voortdurenden
stryd, onmachtig is de stem des gewetens
en des Geestes langer te smoren en al
zoekende is naar troost voor al zijn lijden
in dit oogenblik (welke„troost hem slechts
als medicijn bij gedeelten kan toegediend
worden), treden we weder naar hetziekbed.
De zieke ligt nog altijd met helderen blik
omhoog starende. Een oud heer met lange
grijze haren en vriendelijke oogende
loeraar. Naast hem staat de majoor, de
majoor „vaa de Vereeniging". De dominé
vat de hand des stervenden en zegt
„En sterf je in het geloof van je leven
en is je hoop onbedriegeiijk, mijn jongen
vieillard a profil de médaille blijkt altijd
zoo'n uitstekend typeerende qualiiicatie
door een onzer Fransche collega's en
heeft maar 'n enkele maal een interruptie
die dan echter vaak nog, door de zwakte
van het stemgeluid, niet verstaan wordt
of niet opgemerkt. Er is geen tweede
luisteraar als de heer Lohman in de Kamer,
gelijk er trouwens weinigen zijn die even
trouw de zittingen bijwonen.
By dat luisteren schijnt hij een en al
geduld en aandacht. Interrumpeert hij,
dan is 't zelden boos, vaak met een glim
lach en een trek van heel goedmoedig
sehik-hebben.
Maar rjjst, daar uit die vóórplaats aan
de rechterzij, die lange, kloekgebouwde
figuur tot spreken op, dan is 't niet zelden
tevens tot kastijden.
De Kamer heeft dan altijd ook die aan
dacht die hij zelf toont voor de woorden
van zijn medeleden, 't Stroomt dan samen
om zyn plaats en dikwijls moet hij, met
een bezemend armgebaar, beduiden dat de
heeren een der beide regelen overtreden
niet staan tusschen den spreker en do
ministerstafel.
En dat openlaten van die ruimte is te
meer noodig als de heer Lohman spreekt,
omdat, gelijk gezegd, zijn stem zoo zwak
is. Zonderling dat zoo'n solied pbysiek
een zoo garing geluid voortbrengt Het
kliekt nooit onaangenaam, nooit schril of
ijl, alken maar een tekort aan klank alsof
'fc van achter een gaas komt.
Trouwens, de. heer Lohman is ook weer,
evenals de heer Van Houten, een bewijs
van 't overwicht dat, in de Kamers,'t ge
zag van den persoon heeft over de groote
rfaetorica. Meestal weet de afgevaardigde
van Goes terstond en makkelijk te formu
leereu wa* hij zeggen wilzijn woorden
worden niet zoo foroipaal geboren als die
van deD heer Van Houten. Maar een eigen
lijk redenaar, die wisseling van gang en
klank en stemming in zijn rede brengt,
dat is de heer Lohman evenmin. Hij zegt,
wat hij te zeggen heeft, heel zonder eenig
bedenken hoe 't effect zal zijn. Zelfs is,
ook in de beste van zijn voorbereide reden,
van eigenlijken bouw niets te bemerken.
't Is alsof de zieke de vraag niet gehoord
heeft. Als eene gedachte uitsprekende, die
hem lang bezig gehouden heeft, antwoordt
hij „Waar onze overtredingen meerder
zijn geworden daar is ook Zijne ge
nade veel overvloediger geweest".
„O zegt de majoor op den toon van
een schreienden leeuw, terwijl de punten
van zijn grooten knevel als tanden zenuw
achtig op en neer klappen, „als dat je
zekerheid maar is".
„Want we zullen Hem zien gelijk Hij
is en we zullen Hem gelijk wezen",
herinnert zioh de stervende.
Stil is het nu. „Tik, tak, tik, tak",
zegt de klok.
Met de handen op de borst gevouwen
en met brekende oogen klinkt de flauwe
stem van den stervende, als die van een
Ziener uit een verafgelegen land
„En zond henenlangs de wegen
en heggen om te zoeken armen
en blinden en kreupelen Oeeuwig
dank en eere armen en blinden en....!"
Tik, tak, tak, tik, tik, tak.
Zacht prevelt de leeraar een gebed.
„O, o, o!" roept Joris, terwijl hij de koude
hand van den ontslapene tegen zijne oogen
drukt't is afgeloopen, 't is afgeloopen I"
„God geve ons allen, zoo te gelooven en
zoo te stervenzegt de dominé.
„Amen 1" zegt ook Joris, terwijl hy
snikkende het Bijbeltje vastklemt.
Nu is't tien jaar later, 't Is niet door de
groote poort, waardoor ik mijne lezers weer
wil binnen leiden, en waaruit zoovelen ge
dragen zijn, zonder hun Heelmeester te
kennen, en wier bloed van u en mij lezer,
zal afgevraagd worden,omdat wij ze, krank
zijnde, niet vertroost hebben, en die op den
grooten dag tegen ons zullen getuigen. God
Soms, hoogstens, een summier program van
punten, maar zonder oog op climax en
structuur.
Toch slaat het altijd in. Omdat het komt
„van Lohman!" Ja, maar ook vooral tooh
weer omdat het uit een overtuiging komt.
Daar van die plaats spreekt nimmer iemand
voor zijn kiezers, Dimmer ook voor de
tribune. Maar iemand die iets zeggen wil
tot de Kamerhaar iets geven wil van
wat hij goed acht. Het eigene der gedaohten
en de helderheid van inzicht in 't behan
delde, dat is 't bovendien wat steeds de
Kamer luisteren doet naar deze zwakke
stem.
Maar hoe opmerkelijk kan dan, met de
zwakte van het geluid, de hartstocht van
den spreker contrasteeren. Hartstocht, die
zich toont in uiterlijk en woord.
In uiterlijk niet wat gebarenspel belangt.
De eene hand, die meestal een papier houdt,
blyft in rust ('t moet al héél hoog gaan als
die meedoet) en slechts de andere steunt
het woord. Neen, maar 't gebaar leeft dezen
spreker op 't gelaat. Dat straks zoo kalm
aandachtig, zoo schrander-stille gezioht ia
nu opeens èl leven. Spot, haat, verachting,
folie toorn, verontwaardiging, verbazing
„niets menschelijks is hem vreemd". Zoo
zeer bewegelijk zijn die trekken, dat het
vaak, op dat gezieht, een bliksemschieten
is van felle, scherpe, snel versprongen
groeven en bewegingen. Hoe heftiger de
woorden striemen, hoe drukker 't weerlicht
op dat aangezicht.
En striemen doen de woorden vaak.
Vooral sarcastisch. Pathos vindt men
zelden neen, men kan wel zeggen
nooit in 's heeren Lohman's toon.
De wijze waarop hij zijn ReChtsgeloof
verkondigt, is, als 't te warm voor nuchtere
argumentatie loopt, met spot, met een
sarcastisch voorstellen van wat de tegen
stander heeft betoogd. Niet de persoon
des tegenstanders, maar diens meening
wordt dan in de kou gezet, de zaak die
hij verdedigd heeft. Vooral als de heer
Lohman iets te speuren meent, dat zweemt
naar mode-van-den-dag, naar waan van
't oogenblik, naar demagogisch of naar
oohlooratiseh drijven, dan komt al zijn
zy ons allen genadig en geve ons ook in
dezen zoolang verwaarloosden wijngaard t#
werken, terwyl het nog dag is
'tls tien jaar later. Vroolyk speelt de
zomeravondzon door de kruisen en zerken
op het kerkhof.
Ziet gij die familie? Een oud man met
vollen grijzen baard, leunende op een stok
en met iets in de heldere oogen, dat aan een
uit den strijd terugkeerenden overwinnaar
doet denken en een oud vrouwtje en hunne
twee kleinkinderen van 9 en 7 jaren.
„Wat is de aarde tooh schoon, kinderen",
zegt de grijze Joris, „zelfs op een kerk
hof". „Eh hoe schoon zal de hemel dan
wel zijn" vult zijn oud vrouwtje aan.
Daarop treden ze naar eene kleine zerk.
„Hij, dien we zoeken", zegt de grijsaard,
„is niet hier, maar tooh wil ik u de rust
plaats aanwijzen van hem wiens dood de
oorzaak van ons geluk werd". En hij leest
uit het oude bijbeltje iu zijne hand
„Zalig zijn de dooden die im den Heere
sterven, van nu aanja, zegt de Geest,
want zij rusten van hunnen arbeid, en
hunne werken volgen met hen".
Als ge hem naar de beteekenis van het
getal 97 op de zerk vraagt, zal hij u die
met evenveel genoegen verklaren en ge
tuigenis afleggen van zijn gelgof als vroeger
in het hospitaal in de lange nachten aan
dezen of genen zieke, en met veel meer
genoegen als waarmede hij indertijd de
verhalen van den vetten Indisohen kapitein
opdieehte. Het aandoenlijke verhaal,waarin
de grijze Joris, zooals hij in zijne een
voudigheid zegt, veel te pas brengt van
de oneindige liefde des „Verlossers", be
sluit hij gewoonlijk met te zeggen„En
dat is nu het verhaal van mijn Bijbel en
mijn 97ste doode.
Hilbr. Boeeh man, (fled. Krijgsman.)