NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND
No. 136. 1907.
Maandag 11 Maart
2ie Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
J. DE JONGE-VERWEST. te Goes
F. P. D'HUIJ, ts Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
De Sefceeimeeite? v&a Meiülé.
iéectitszakeu.
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25.
Enkele nummers 0,02'.
UITGAVE DER FIRMA
VAN
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
rna
Zij die zich met 1 April op ons blad
abonneeren, ontvangen het tot dien
datum gratis.
9 Maart 1907.
Te> uggtnomen.
Niet op de plaats der ingezonden stukken,
maar op d'e der redaetioneele artikelen
waar de beschuldiging is uitgesproken ge
weest, nemen wij onderstaand ingezonden
uit De Rotterdammer over:
Hooggeachte Redactie
In De Rotterdammer van Dinsdag 5
Maart j.l. staat een stukje getiteld »Geen enkele
predikant", overgenomen uit D e Zeeuw.
Het stukje bevat een beschuldiging jegens
onze Gereformeerde predikanten, alsmede den
Hervormden predikant, als zouden zij op hef
terrein van de ramp geschitterd hebben door
hunne afwezigheid.
Als inwoner van den Hoek van Holland niet
alleen, maar ook als ooggetuige, moetik tegen
deze beschuldiging protesteeren. Deze onware
beschuldiging mag niet onweersproken blijven.
Den morgen van de ramp was onze predikant
ds. J. van Haeringen door ambtsbezigheid niet
aan den Hoek, doch kwam des avonds eerst
thuis. In zijn plaats was echter ds. A. H. van
Minnen uit 's-Gravenzande, zoodra de ramp be
kend werd, onmiddellijk naar den Hoek gesneld,
en sloeg met ons te midden van felle sneeuw
buien de eerste poging tot redding gade.
Toen helaas voor aller oogen het voorschip
brak en hiermede omstreeks 60 a 70 menschen
in de golven omkwamen, was ontroering op aller
aangezichten te lezen. Ds. Van Minnen was toen
in de nabijheid der reddingboot, die door een
ongeluk in de haven lag, sprak met verschillende
autoriteiten, en nam zich voor te doen wat in zijn
vermogen was.
Mijnheer de Redacteur, ik heb gezien dat
Z.Eerw. iegenwoordig was bij het eerst aan
brengen van drenkelingen. Op het kantoor van
het Loodswezen waren met Z.Eerw. ook nog drie
doctoren aanwezig, met die doctoren nu heelt
Z.Eerw. alle pogingen gedaan om bij enkelen,
waarvan vermoed werd dat de levensgeesten
nog niet geheel waren geweken, die op te wek
ken. Moest dan de dood geconstateerd, dan
werden deze door militairen naar het station
vervoerd.
Ook heb ik gezien, hoe ds. van Minnen met
ds. Ruysch van Dugteren, Hervormd predikant,
aan het station vertoefde en daar bij de lijken
hielp wat te helpen was. Nog zie ik, hoe ds.
van Minnen den Gemeente-Secretaris behulp
zaam was met het opschrijven der signalemen
ten bij die gelegenheid vond Z.Eerw. in de
kleeding van een vrouw den tekst Ps. 86:li.
Later kwamen familieleden van opvarenden
informeeren, weike ook weiden toegesproken
door beide predikanten.
Toen ds. van Haeringen des avonds tehuis
kwam, heett Z.Eerw. zich geen rust meer ge
gund, overal was Z.Eerw. te vinden, aan het
station zoowel als in de lijkenzaal en hij bezocht
al spoedig den eerstgeredde, Kapitein Parkin
son, om dezen te wijzen op den dank, welken
hij verschuldigd was aan God.
11 FEUILLETON.
Een verhaal uit de vervolging der Hugenooten
naar een oud Fransch handschrift.
(fragment.)
Hoe levendig kwam hem onder de aan
dacht, wat hij in de laatste aren en dagen
had doorgemaakt. Al de redeneeringen en
overleggingen zijns harten gedurende den
gang naar 't klooster, gedurende de laatste
vier dagen van zijn verblijf op den St.-
Nicolaastoren. Het was, of hij de folterin
gen, den angst nog voelde, vooral doorstaan
na het vertrek van Jeanne. In welk ander
licht kwam hem, den trouwelooze, dit be
zoek van zjjne dochter voor. Het was een.
valstrik geweest door den vijand zijner
ziel gespannen. Hij zeg het alles dnideliik
en klaar. „O, had ik maar meer gewaakt,
vuriger gebedeD, standvastiger gestreden"
zoo sprak hij in den angst zijner ziel. „Had
ik maar meer losgemaakt van de ban
den des bloeds en der natuurlijke liefde
Meer lot en leven toebetrouwd aan het
voorzienig bestel van mijn Hemelsohen
Vader... ik ware niet tot dien val ge-
konen".
Toen Vrijdags de elf geredden aan wal
werden gebracht, waren ook ds. van Haeringen
en ds. Ruysch van Dugteren tegenwoordig.
De geredden waren echter in een toestand,
dat de geneesheer niemand, ook zelfs geen
geestelijke toeliet, doch zoodra dit eenigszins
met toestemming van den geneesheer veroor
loofd werd, zijn beide predikanten beurtelings
de geredden gaan bezoeken.
Er zijn in het Hotel Amerika woorden van
troost en bemoediging gesproken, er is uit
Gods Woord gelezen, er is gebeden en ge
dankt, en naar luid der mededeeling van ds.
van Haeringen kon Z.Eerw. beter met de
mannelijke dan met de vrouwelijke personen
spreken. Z.Eerw. verklaarde mij, dat wanneer
na het gebed het Amen door hem werd uit
gesproken, dit door de mannelijke personen
eenparig werd herhaald.
Dit bezoek aan de geredden geschiedt nu
nog steeds, er zijn op dit oogenblik nog
slechts vrouwelijke personen, die echter allen
behooren tot het meergenoemde Opera-gezel
schap, en wanneer zij worden gewezen op
Hem, wien de dank toekomt voor hun behoud,
dan lachen zij, en spreken bijna geen woord.
Den dag van de begrafenis hebben de drie
genoemde predikanten met elkaar beraadslaagd
over hun optreden bij die gelegenheid, toen
werd goedgevonden, dat Ds. Ruysch van Dug
teren het woord zou voeren voor het vertrek
van den lijkstoet, op het graf zou dit worden
overgelaten aan den Engelschen en Duitschen
Geestelijke die voor dit doel uitsluitend warun
overgekomen.
Den Zondag na de ramp werd die verschrik
kelijke gebeurtenis herdacht in de Godsdienst
oefening van beide kerken, en werd de verdere
herstelling van de geredden afgesmeekt.
Dit kort verslag van al den arbeid der
predikanten is noodig om U te overtuigen,
dat niet de Roomsch-Katholieke Geestelijke
alleen zijn arbeid bij de ramp heeft verricht,
en onze predikanten, in den regel niet lui,
nu dagen van inspanning achter zich hebben
liggen, die door ambtgenooten met zwakke
lichaamskrachten niet had kunnen volbracht
worden.
Mag ik U ook meedeelen, dat het niet waar
is, dat de pastoor met de reddingsboot is mee-
geweest, om menschen te redden, aangezien
het verboden is om met genoemde boot mede
te gaan.
In den nacht van Vrijdag op Zaterdag heeft
de Pastoor, toen schipper Sperling met zijn
blazer uitging, om de laatst overgeblevenen nog
te redden, zich op een groote sleepboot be
geven »Wodan" genaamd, en heeft daar de
geredden helpen verzorgen, totdat ze in het
Hotel Amerika waren ondergebracht. Z.Eerw.
heeft echter hierbij geen oogenblik levensge
vaar getrotseerd, doch deed van zijn kant ook
zijn plicht. Er was echter op genoemde boot
ook een verslaggever aanwezig, waarvan de
Hoek van Holland dezer dagen als overstroomd
is geweest, die ware en onware berichten aan
hun bladen meldden. Die verslaggever heeft
nu gezorgd dat de arbeid van den Pastoor alge
meen bekend werd, onze predikanten daaren
tegen hebben hun arbeid niet in tegenwoordig
heid van verslaggevers verricht, en zouden ook
niet gewenscht hebben, dat hun arbeid in de
bladen hemelhoog ware geprezen.
Want het Christenhart ziet met leewezen,
hoe thans de bladen, ook de Christelijke, en
tijdschriften de daden van de redders verheffen
en bezingeD, en hoe hiermede de verschrikke
lijke ramp op den achtergrond komt te staan,
om de redders op den voorgrond te plaatsen.
Moeten wij dan geen woord van lof' hebben
voor d|e kloeke redders O voorzeker, doch
men eindigt hiermede zoo spoedig in den
mensch en geeft Cod de eer niet, die ook den
Redders den moed gaf en hun werk zegenen
moest.
Ik hoop, dat De Zeeuw ook wederkeerig
dit overnemen zal om hare lezers niet onder
den indruk te laten als zouden onze predikanten
hun plicht verzaakt hebben.
Uw dw. dn.
L. P. KNIPSCHEER.
Hoek van Holland, 6 Maart i6o7.
Nog vinden wjj in De Rott. het volgende
speciaal ter rehabiliteering van ds. Ruysch
v. Dugteren.
Geachte Redactie,
Ik las in uw persoverzicht 't overgenomen
stukje uit »De Zeeuw" onder opschrilt »Geen
enkele predikant", en moet beslistopkomen tegen
de onwaarheid omtrent Ds. Ruijsch van Dugteren
te Hoek van Holland. Van af den ochtend van
de ramp was ds. voortdurend ter plaatse waar
schipbreukelingen konden aangebracht worden,
was degene, die terstond den geredden kapitein
Parkinson als geestelijke bezocht, was zooveel
mogelijk aanwezig daar waar familieleden van
aangespoelden konden komen, om hen te troos
ten, was den dag van de redding daar waar de
doktoren waren.
Ik schrijf dit alles, omdat ik staande buiten de
partijen, 't hoogst onaangenaam vindt dezen pre
dikant, die zijn plicht deed, te zien aanvallen op
een dergelijke onwaardige wijze.
S. DIAMANT,
Arts.
Door deze toelichting achten wij èn de
afwezigheid bij de redding èn 't optreden
elders van genoemde predikanten zoodanig
toegelicht dat wij, die waren afgegaan op
een eenzijdige voorstelling der geschie
denis, vry moedig en blijmoedig mogen
vaststellen dat dezen predikanten geen
blaam maar lof voor hun optreden toekwam
en derhalve de critiek in ons no. van dezer
gaarne wordt teruggenomen.
Het doet ons genoegen uit de bladen
te vernemen, dat de gezondheidstoestand
van den zoo sympathieken pastoor van
Ingooihem, professor Hugo V erriest, die
onlangs te Middelburg een keurige causerie
hield over Gezelle, thans geen reden meer
geeft tot beduchtheid. De zaak was wel
wat noodeloos overdreven naar het schijnt.
Gelukkig voor den man en zijne vele vrien
den in zijn vaderland en daar buiten.
Ondanks protesten van bouwkundigen
en van Hagenaars, de eerste om het
ontwerp en de tweede om de plaats zal
Cordonnier dan toch de bouwmeester van
bet Vredespaleis zijn en blijft Zorgvliet
als plaats van vestiging' aangewezen.
Zoo zal dan weldra het Vredespaleis
komen te staan in het land des vredes en
op de plek waar Vader Cats in zijn Uilen,
broên uilen, een sohoone profetie voor
dezen tempel in deze omgeving uitsprak.
Een aep die broet een aep, van uilen
komen uilen.
Wat breDgt een ezel voort als onbe
holpen guylenP
Noit vont men soet gewas, ontrent een
wilden tronk. En, naer het oude singf,
soo pijpt het kleine jonck.
Ghij, wilje zijn berecht wat u zal weder
varen. Van 't meisjen dat je vrijt? let
wie haar ouders waren. Siet, dat is 's
wereltsloop, al slaat 't somtijds mis. De
dochter wordt een wijf, als nu de moeder is.
Het jaar 1907 zal naar het zich Iaat
aanzien voor de Vrije Universiteit een
belangrijk jaar worden.
M< t medewerking van de vereeniging
lot Chr. Verzorging van Krankzinnigen 111
Nederland stelt men zich voor dit jaar de
eerste slap te zetten op den weg tot vor
ming van een christelijke medischefaoulteit.
Vo >rstelleu zijn gedaan, om straks in
verschillende vergaderingen behandeld te
worden, om een leerstoel voor pbysiatrie
(zielkunde) met daaraan verbonden inrich
ting tot het verzorgen van zieken te openen.
Indien ergens, dan spreekt hier de be
hoefte wel luide. Het zij der Vrije Univer-
si eit gegeven ook in dit opzicht ons volk
te zegenen.
Op het Congres voor Kinderbescherming
en beperking van arbeidsduur vorige week
te Amsterdam gehouden een congres
met vele sprekers, vele onderwerpen, vele
resoluties en vele amendementen werd
op het einde der avondvergadering eene
mededeeling gedaan door den heer Baart
uit Maastricht, welke groote beweging
onder de vergaderden teweegbracht.
Ze sprak van het feit, dat te Maastricht
kinderen door de geestelijken worden ge
dreven naar de glasblazerijen der firma
Regoutdat ze daar in woningen bij de
fabriek worden ondergebraoht en om ont
vluchten te voorkomen langs een onder-
aardschen tunnel eiken dag van hun loge
ment naar de fabriek worden geleid. Alleen
's Zondags als het kerk is, mogen de
kinderen wandelen.
Zou dit gedreven worden en nog wel door
een onderaardschen gang, echt griezelig,
ÜB$
niet zeer overdreven z\jn Opheldering in
dezen zou 0. i. ten minst© niet overbodig
zijn.
Arrondissements-Rechlbank te Middelburg.
(8 1 0 t.)
Uit de raadkamer teruggekeerd, deelt
de voorzitter mede dat tot vldooening aan
het verzoek van den verdediger lot invrij
heidstelling van beklaagde, de rechtbank
geen termen heeft kunnen vinden.
Thans komt in behandeling de zaak
tegen W. G., 53 jaar, ook beklaagd van dief
stal van koeken en meel uit den oliemolen.
De eerste getuige, A. v. Merkorn te
VlissiDgeD, verklaart dat beklaagde sedert
Februari 1906 raapolie aan hem verkocht,
de beklaagde kwam bij hem omdat hij
wist dat getuige veel visch bakte, hij ver
kooht ze voor 20 cent de liter, het is zoo
wat 10 keer gebeurd. Beklaagde zegt dat
het geen 10 keer is geweest, maar 6 keer.
De getuige H. W. C. S. verklaart op
14 Januari van beklaagde een zak met
lijnkoeken te hebben ontvangen en deze
te hebben verkooht.
Getuige E. H. Tenckink verklaart, bij
dezen beklaagde in beslag te hebben ge
nomen een busje, en bij den getuige Van
Merkom een bemande fUsch met raapolie,
welke beklaagde daar had verkooht.
A. Jeronimus verklaart dat beklaagde
ook bij de firma werkzaam was tegen een
loon van f 9 per week.
De verdediger vraagt of de getuige kan
verklaren hoeveel olie er werd vermist.
Hij verklaart dit niet te kunnen nagaan.
De beklaagde erkent de diefstallen. Hij
was ruim 25 jaar in den molen werkzaam,
en heeft herhaalde malen olie bij eeu
hoeveelheid van 5 liter verkocht te Vlie-
singen, telkens naai hij een busje van
ongeveer 8 maatjes mede, hij vulde dat
busje steeds tusschen 12 en 1 uur, als de
baas was gaan eten, de opbrengst van de
olie besteedde hij voor zijn huisgezin, voor
schoenenreparatie enz., hij heeft maar een
keer aan de diefstallen der lijnkoeken mee
gedaan op 14 Januari, het waren er 26.
Beklaagde verklaart nog dat hij voor een
gezin moet zorgen van 4 kinderen en dat
van het weekloon bezwaarlijk gaat.
Het O. M. laakt ook deze handelwijze
en eisohte een gei angenisstraf van 9
maanden met mindering der doorgebrachte
gevangenisstraf.
De verdediger mr. C. L Gratema zegt,
dat de geruchten destijds de ronde deden
dat aan de stoomoliemolen „Luik" was
gestolen ongeveer 5000 liter olie, dit is
echter niet bewezenook de dagvaarding
terugkomst te Mauzé zou hij niet zoo licht
vergeten.
Wilde hy zijn toevlucht nemen tot het
gebed, dan vond hij geen woorden om het
gevoel uit te drukken, onder welks lood
zwaar gewicht h(j gebukt ging. Zoo aan
zijn eigen overdenkingen overgelaten, be
klaagde of veroordeelde liij zichzelven. Hy
kreeg harde gedachten van God en was op
het punt aan Gods genade en barmhartig
heid te twijfelen. Jean Migault leefd6 in de
gedachte, dat hij van den Heer was ver
laten en aan zichzelven was overgelaten.
In dezen toestand zou hij het kasteel
bezoeken. Daar woonde zijn weldoenster,
een moeder voor zijne verlaten kinderen,
mevrouw d'Olbreuse, wier echtgenoot einde
December naar Parijs was ontboden.
Hoe zag de man tegen dit bezoek op.
Maar nalaten, neen, dit kon, dit mcoht
hij niet.
»God wilde Zijn aangezicht voor mij ver-
hergen" schrijft hij later aan zijne kinderen, als
hij van deze treurige levensperiode, inderdaad
in meer dan één opzicht zijn »zwarte tijd" mol
ding maakt. De Schrijver.
Wordt vervolgd/.
Jean Migault was radeloos. Hy zag zijn
zonde als zonde.
Als zonde voor God. In al hare hatelijk
heid, in al haren gruwel, zooals hij later
zegt. „Tegen U, tegen U alleen heb ik
gezondigd en gedaan, wat kwaad is in Uwe
oogen", zoo klaagde hij met David, den
man naar het harte "Gods.
Zoo troosteloos dwalend door de straten
van La Roohelle, ontmoette hem een vriend.
Migault's oogopslag en bleek, ontdaan ge
laat zeiden hem meer dan woorden, zeiden
hem alles.
Hij haalde den ongelukkige over om hem
naar zijne woning te vergezellen. Daar
deed hij al het mogelijke om 's mans ont
steld gemoed tot bedaren te brengen. Doch
helaas
Zijn vriend opende den schat des woords
en liet dat woord spreken tot die diep
bedroefde van geest.
Hij las hem uit zyn troostbybel eenige
toepasselijke uitspraken van den Heer zelf,
altemaal gulden woorden der belofte voor
de treurenden van hart.
Hij sprak hem van de liefde des Vaders,
die in neerbuigende goedheid roept en
noodigt, als hy zegt: „Kom dan en laat
ons te zamen richtenal waren uwe zonden
als scharlaken en zoo rood als kerniozyn,
ik zal ze maken als witte wol"van de
erbarming des Zoons, die het afgeaoolde
zoekt en het verloren schaap weerbrengt
tot de kudde van de teedere ontferming
des Geestes, die, al is Hij ook bedroefd ge
worden, niet wijkt.
„Indien wij gezondigd hebben, mijn
broeder", zoo sprak de vriend in teederheid
des harten, „indien wij gezondigd hebben,
God is getrouw en ook reohtvaardig, dat
Hy ons de zonde vergeeft." En David zegt,
prjjzende de barmhartigheid des Hoeren in
Ps. 103: „Hij doet ons niet naar onze zon
den, en vergeldt ons niet naar onze onge
rechtigheden. Want zoo hoog de hemel is
boven de aarde, is zijne goedertierenheid
geweldig over degenen die Ham vreezen.
Zoo ver het oosten is van het westen, zoo
ver doet Hij onze overtredingen van ons.
Gelijk zich een vader ontfermt over dè
kinderen, ontfermt zich de Heere over
degenen, die Hem vreezen. Want Hij weet,
wat maaksel wij zjjn, gedachtig, dat wij
stof zijn".
Hier legde de vriend den Bijbel uit de
hand, en naar Jean Migault opziende, die
nog steeds in dezelfde, deemoedigehoudiDg
zat, vroeg hij hem „Verstaat ge dit, mijn
broeder
Da aangesprokene zag even op en
schudde het hoofd, veelzeggend genoeg.
Hy had geen vat aaD de troostwoorden der
Schrift. „Schuldig, diep schuldig voor God
en de menschen" zoo klonk het nog steeds
in zijn binnenste.
In dien toestand verliet hij nog dien
eigen dag de woning van dezen vriend en
broeder. Een half uur later bevond hij zich
op den eenzamen landweg, in de richting
van Mauzé, waar hij, na den geheelen nacht
doorgeloopen te hebben, den volgenden
ochtend aankwam. Daar in zijne laatste
woonplaats wiide hij zich voorloopig ves
tigen.
Beschaamd en verlegen ontmoette hij
eenige dagen later sommige van zijn ken
nissen, die hem kwamen gelukwenschen,
zoodra zy vernomen hadden, dat hy uit de
gevangenis ontslagen en weer in het stadje
terug was. Die vriendschapsbetuigingen
dienden slechts om zijn hartzeer en wroe
ging te vermeerderen ze waren voor dat
doorpriemde hart niet anders dan dolk
steken, die het opnieuw verwondden. En
in de oogen van Jean Migault waren de
vrienden, die hem met beste bedoelingen
af en toe kwamen opzoeken eenvoudig zoo
vele beschuldigers, terwijl hunne troost-
w .uiden hem tegenklonken als de bitterste
verwringen. Die eerete tyde» z\jn