No. 128. 1907. Vrijdag 1 Maart !e Jaargang. Hofstede' HAÉ TE KOOP iriÉik Woonhuis !{crnè lOCoop oe te koop s koop 1 pringbeer n een kleine Knecht Laiiontalt, uffiouw gewaagd W0LFA1RTSD1JI. ÏDDELBVjUO' - P of TE HUUR lieuw gebouwd steenen Schuurtje, >od-, Beschuit- ugoedbakkerij met annex Kruidenierswaren, Gemeten Land, KOOP achtige Zeug, ichHge Zeug, audknecht Met Mei VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK DE JONGE-VERWEST. te Goes D'HUIJL te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTiËN loudster, i). VLEUGEL. De Kinderwetten. I, ti 6 M., geschikt voor elk ngeveer beste Tuingrond, elegen in het Nissepadje bevragen bij W. F. VAN •mat, Goes. »n goeden stand te Ter le bevragen bij J. VAN )EN te Ter Neuzen. gemeente Sevooskerke aris J. HOSANG, Mid- bij de Graanbeurs. 8 Maart 6e kalf, iTE, Domburg. art, bij M. VERHULST nge. et SCHUUR en HOVE- dres: Veersche Singel e 1 b u r g. November, bjj G. VAN ewegen. bekomen, te Aagtekerke. e v r a a g d OLE, Abeele. uet 1 Mei gevraagd een VAN DER SL1KKE, Met Mei ielken kat, bij P. JAQr s i n g e n Boschweg. Maart of Mei andkneeht ïelken kaü, bij P. BOS- dekerkeSteenhoven. uishoudster len boerenstand, Geref. iet beneden 40 jaar. Boekh. FANOV, Mid'b. igd tegen Mei ie ch kan omgaan. Loon sid. AdresMejuffrouw I—de Wasem aker, eine Kade 184, Goes. a.s., bij ma B. QUIST, Goes. IEDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25. Enkele nummers0,02'. UITGAVE DER FIRMA EN VAN van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. v r a a g d flbare leefiijd, huisgezin M. KABÓOKD, Wol' i Jonge- Ver west - Goes. Voor de stemming voor een lid van den gemeenteraad op Vrijdag 8 Maart a. s. steunen wij de candidatuur der antirev. kiesvereeniging van dhr. i. De diakonie komt met de Overheid in aanraking niet alleen door middel van de Armenwet en de Kieswet, maar ook ten gevolge der Kinderwetten. Met den populairen naam Kinderwetten worden aangeduid een drietal wetten, respectievelijk van 6 Februari 1901, 12 Februari 1901 en 12 Februari 1901, die in de Staatsbladen Nos. 62, 63 en 64 van genoemd jaar zijn opgenomen. De ge meenschappelijke hoofdstrekking van deze wetten is, het scheppen en het formuleeren van een doelmatige* recht voor kinderea, die lo. door hunne natuurlijke verzorgers worden verwaarloosd, en die 2o. zich aan strafbare feiten hebben schuldig gemaakt. Evenwel bsvatten de Kinderwetten niet enkel zoodanige bepalingen, die door het genoemde beginsel zijn voorgeschreven. In de eerste wet is het geheele onder werp der vaderlijke macht en der voogdij herzien en is verandering aangebracht in enkele onderdeelen van het burgerlijke recht, met name ten opzichte van de rechtsbevoegdheid der vrouw. Aan de moeder is meerdere invloed geschonken op de opvoeding van hare kinderen. Even goed als die van den vader, is hare toe stemming vereisoht tot het aangaan van een huwelijk. (Art. 92 B. W.) De achter stelling van de vrouw bij den man, ten opzichte van het vruchtgenot over de goe deren van hare kinderen, is verdweneD, (Art. 366-374 B. W In verband hiermede is het woord vaderlijke macht vervangen door ouderlijke macht. Aan de vrouw is het recht toegekend als voogdes op te treden, evengoed als de moeder, die reeds bevoegd was. De moeder-voogdes mag zich evenwel niet meer aan deze taak onttrek ken. De raadsman, dien de man aan de weduwe-voogdes kon toevoegen, heeft zijn congé gekregen. Het tijdstip der meerderjarigheid is ver schoven van 23 tot 21 jaar. Degene die de ouderlijke macht uit oefent, kan, wanneer hij zichzelf onmachtig of ongeschikt oordeelt, zijn plicht tot ver zorging en opvoeding te vervullen, en hij zelf geen bezwaar heeft die macht aan een ander over te dragen, van die bevoegdheid worden ontheven. Wanneer ouders of voogden de opvoeding hunner kinderen of pupillen verwaarloozen, of zich aan strafbare of laakbare handelingensjegens deze schuldig maken, kunnen zij uit de ouderlijke maoht of de voogdij worden ontzet Tot nog toe was dit niet mogelijk, slechts kon door den strafreohter ontzetting worden uitgesproken, als straf, bij veroor deeling wegens bepaalde misdrijven en dat slechts voor een bepaalden tijd. Thans moet er op gelet of het belang van het kiDd in eik speciaal geval de ontzetting vordert. Als gevolg van deze wetten is de voog dijraad ingesteld, minstens één in elk arrondissement. Deze voogdijraad heeft niet zelf de voogdij, maar vormt den schakel tnsschen den reohter en den staat eenerzijds en d8 gestichten, vereenigiogen, enz anderzijds. Gelijk de Memorie van Toelichting het uitdrukt, is de voogdijraad in de eerste plaats //vraagbaak voor den rechter'', en voorts whet centraalpunt, van waaruit de Staat verbinding aanknoopt met de particuliere instellingen, eenerzijds ter i erkrijging, anderzijds ter verstrekking hulp en voorlichting". Hij heeft tot taaka. de zorg voor die minderjarigen, die bij rechterlijke uitspraak aan zijne zorgen worden toebetrouwd, han gende het geding tot echtscheiding of ont zetting uit de ouderlijke maoht of voogdij. De voogdijraad heeft dus nooit zelf voogdij maar sleohts voorloopige zorg. b In ge vallen, waar rechterlijke tusschenkomst in het belang van een kind gevorderd wordt, deze uit te lokken en voor te bereiden, en tevens den rechter van voorlichting te dienen, e. Het ontvangen der bijdragen, waartoe de ouders, na ontzetting of ont heffing, ter voorziening in het onderhoud der aan hun gezag onttrokken minderja rigen verplicht blijven, d. Het toezicht op de gestichten-voogdij door het bezoeken der gestichten. De minderjarigen kunnen, zooals wij gezien hebben, in talrijke gevallen aau de zorg van hunne ouders of voogden ont trokken worden door ontheffing of ont zetting uit de ouderlijke macht of voogdij. De wet heeft het hierbij niet gelaten, maar ook gezorgd dat in de plaats van den afgedankten opvoeder een ander of beter gesteld werd. De wetgever werd bij de regeling dezer zaak geplaatst voor deze twee wegenöf dat de staat zelf de voogdij op zich zou nemen, zooals de Fransche wetgever heeft gedaan, èf aan het beginsel der staatsonthouding vast te houden. De kinderwetten handhaven het beginsel dat de voogdij zal blijven in handen van de particulieren, van personen en van stich tingen. Dit is de hoofdinhoud van de eerste der Kinderwetten. De tweede der Kinderwetten bevat eenige wijzigingen en aanvullingen van het Wet boek vara Strafrecht. De voornaamste wij zigingen zijn de volgende. Vervallen is de bepaling dat kinderen beneden 10 jaren wegens een door hen gepleegd vergrijp noch vervolgd, noch gestraft konden wor den. Eveneens vervallen de bepaling dat dereohter, ten aanzien van kinderen tussehen 10 en 16 jaar in elk speciaal geval had te onderzoeken, of de beklaagde met oordeel des onderscheids had gehandeld. Men vond de leeftijdsgrenzen van 10 en 16 jaren willekeurig gekozen en te laag ge steld. Voor het strafreoht blijft iemand kind tot het 18de jaar. Is een beklaagde beneden den leeftijd van 16 jaar, dan kan de reohter hem zonder toepassing van eenige straf aan de ouders of voogden teruggeven, maar ook, wanneer hem dit noodig voorkomt, ter beschikking van de regeering stellen. Volgens het vroegere recht kon de rechter zoo iemand veroor- deelen om in een rijksopvoedingsgesticht te worden geplaatst, thans beveelt de rechter dat net kind ter beschikking van de regeering wordt gesteld. De regeering kan nu èf den beklaagde opnemen in een rijksopvoedingsgesticht èf hem toever trouwen aan een vereeniging, stichting of instelling van weldadigheid, die zich met de verzorging vara minderjarigen bezig houdt. Deze dwangopvoeding kan duren tot zijn 21ste jaar. Heeft het kind een misdrijf gepleegd van zoo ernstigen aard, dat daarop een straf is gesteld van minstens drie jaar, dan kan behalve de dwangopvoeding nog gevan genisstraf worden opgelegd van hoogstens 10 jaar, in te gaan na het eindigen der dwangopvoeding. Aan deze gevangenis straf kan hij echter ontkomen door uit stekend gedrag. De tweede straf, die op hem kan toegepast worden, is boete, die zoo laag gesteld is, dat hij haar zelf kan betalen, of, zoo hij dit niet doet, van zijn loon kan afgehouden. De derde straf is plaatsing in een tuchtschool. De derde der Kinderwetten regelt de be ginselen en voorschriften, die bij, de uit voering van de nieuwe bepalingen van het Wetboek van Strafrecht betreffende kinderbereohting zullen gelden. Deze wet houdt ook de bepaling in dat veree- nigingen, stichtingen en instellingen van weldadigheid, die overeenkomstig Art. 421 B. W. met de voogdij over minder jarigen belast zijn, voor de verzorging der minderjarigen rijkssubsidie kunnen ont vangen. Vele zaken worden in deze wet ter nadere vaststelling aan een algemeenen snsBSüBraEasHïHsssffissas maatregel van bestuur overgelaten, en zijn geregeld bij Koninklijk Besluit van 15 Juni 1905, Staatsblad no. 209. Letten wij tot hiertoe op den algemeenen inhoud der Kinderwetten, wij zullen thans Dagaaa welke waarde en beteekenis deze wetten hebben voor de diakonie. Allereerst heeft de diakonie belang bij de Kinderwetten, wijl zij kan optreden als voogd voor minderjarige weezen. Art. 421 B. W. luidt//In alle gevallen waarin de kantonrechter of de rechtbank een voogd te benoemen heeft, kan de voogdij werden opgedragen aan eene in betkonink- rijk gevestigde rechtspersoonlijkheid be zittende vereeniging of aan eene aldaar gevestigde stichting of instelling van wel dadigheid, wier statuten, stichtingsbrieven of reglementen duurzame verzorging van minderjarigen voorschrijven". In dit artikel worden de diaconiën wel niet met name genoemd, maar, evenals in Art. 23 van de Kieswet en in Artt. 7, 9, 10 enz. van de Armenwet, worden door de regeering onder de instellingen van weldadigheid ook de diakoniën begrepen. Deze bepaling is van het grootste ge wicht voor de diakonie. Er zijn weezen in de gemeente, die voor rekening van de diakonie komen, hetzij deze hen ver zorgt in een gesticht of in een gezin. Vroeger waren alle vereenigingen en diako niën, die geen gesticht hadden, uitgesloten van de voogdij. De diakonie had dus voor hare weezen altoos een voogd naast zich. Deze voogd kon met haar medewerken, maar haar ook tegenwerkee, het kind aan de goede christelijke zorg van de diakonie onttrekken, het inbrengen in een verkeerde en zondige omgeving en hem een verkeerde opvoeding geven. De diako nie stond hiertegen machteloos. Thans evenwel wordt de diaconie zelve voogd, met over het algemeen dezelfde rechten en verplichtingen als een persoon die als voogd optreedt. En eenmaal met de voogdij bekleed, heeft zij het kind tot zijn 21ste jaar voor hare rekening, en kan zij voor geheel de opvoeding zorg dragen, zonder door een ander gezag hierin te worden gehinderd. In de tweede plaats kan de diakonie als voogd optreden van een kind, dat zich aan een misdrijf heeft schuldig gemaakt en door den reohter ter beschikking van de regeering is gesteld (Art. 39 v. h. Wetb. v. Strafrecht). De regeering plaatst zulk een kind öfio een rijksopvoedingsgesticht, teneinde het daar van regeeringswege te doen opvoeden, èf zij vertrouwt het kind toe aan een //vereeniging, stichting of in stelling, wier statuten, stichtingsbrieven of reglementen duurzame verzorging van minderjarigen in of buiten gestichten voor- schrijven". (Wetb. v. Strafr. Art. 39, Derde Kinderwet, Art. 12). Als nu een kind der gemeente zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf, en het kind ter besohikking van de regeering ge steld wordt, dan is het van groot belang voor de opvoeding van het kind, dat de diakonie zich aanmeldt by de regeering en verzoekt als voogd te mogen optreden, op dat zij voor het geestelijk welzijn van het kind zorg kan dragen. Is er geen vereeni ging of stichting, die 't kind wil overnemen dan plaatst de regeering het in een rijksop voedingsgesticht. Wijl nu de opvoeding in een rijksopvoedingsgesticht uit den aard der zaak veel te wenschen overlaat, ligt het op den weg der diaconie of van een christe lijke vereeniging om de hand der redding uit te strekken naar iemand die dreigt ver loren te gaan. De regeering geeft bij voor keur zulk een verpleegde aan een „vereeni ging, stichting of instelling, die waarborg geeft voor eene opvoeding in de godsdien stige gezindte, waartoe de minderjarige behoort". Daarem heeft de Kerk des Heeren in dezen hare roeping te verstaan, om de gelegenheid, die haar gegeven wordt niet ongebruikt te laten voorbijgaan. De regeering heeft in deze wetten blijk gegeven van goede gezindheid jegens de vereenigingen en stichtingen vsn weldadig heid, en dus ook aan de diaconieën, door te bepalen dat er des verlangd subsidie ver leend wordt, wanneer aan zekere voorwaar den wordt voldaan (Art. 12 van de begin selenwet, en Art. 158, 164 van het Kon Besluit van 15 Juni 1905). „De subsidie draagt per hoofd en per dag voor verpleeg den onder den leeftijd van 14 jaren ten hoogste 40 cent, voor verpleegden boven genoemden leeftijd, doch onder dien van 18 jaren ten hoogste 50 cent, en voor ver pleegden, die laatstvermeldeo leeftijd heb ben bereikt, ten hoogste 25 cent. Voor verpleegden, wier verzorging wegens zie kelijke gesteldheid, het hun te verstrekken onderwijs of vakonderricht of andere bijzondere omstandigheden voor de ver eeniging, stichting of instelling, buitenge wone kosten medebrengt, kau het bedrag der subsidie worden bepaald op tenhoegste 60 cent per hoofd en per dag". De subsidie wordt echter niet gegeven voor weezee, maar alleen voor kinderen „wier oudera beide of een van beide van de ouderlijke macht of de voogdij zyn ontheven of ontzet" (Art. 15 der wet van 12 Febr. 1901, Staats blad No. 64). Verder is in Art. 15 lid 3 in verband met Art. 17 der wet van 12 Febr. 1901 bepaald dat genoemde vereenigingen, enz de bevoegdheid hebben de hun toever trouwde pupillen in gevallen van krank zinnigheid of ernstig zenuwlijden, van geestelijke of lichamelijke gebreken en van ernstige <>f besmettelijke ziekten op 's rijks kosten doch dan met schorsing der sub sidie te doen verplegen in een krank zinnigengesticht, ziekenhuis of andere dergelijke inrichting. Eindelijk vergunt Art. 16 dier wet aan de vereenigingen, enz. oin, indien de verpleegde totaal onhandel baar is, hem in eed daartoe aangewezen rijksinrichting te doen opnemen, waar hij van rijkswege wordt verpleegd. Prof. Dr. H. Bouwman. 28 Februari 1907. Het heeft er tegenwoordig veel van, dat er met buitengewone belangstelling uit gekeken wordt, of niet de geboorte- of sterfdag te herdenken valt van den een of anderen beroemde grootheid in de rijen dar mannen en vrouwen van beteekenis. Doel is dan niet zoozeer om de groots verdiensten en veelbeteekenenden invloed van genoemde mannen of vrouwe» te doen uitkomen, en door een overzicht van hun leven en werkzaamheid hun waarde te bepalen voor de menschheid, maar meer zou men haast zeggen, om aan den naam van dezen én genen celebriteit een plan netje of plan te verbinden, dat men reeds lang heeft bedacht, een lievelingsdenk beeld alzoo. Zoo wordt de naam van hem of haar, die men in gedachtenis brengt, feitelijk niet veel meer dan een soort kap stok, waaraan men het plan, goed en dege lijk overdacht, eea lievelingsdenkbeeld gewoonlijk, ophangt. Op deze wijze be reikt men een dubbel doel. Een vergade ring wordt uitgeschreven, het plan toege licht en warm aanbevolen, gewezen op de uitnemende strekking en zoo geraakt men tot de uitvoering van het inzamelen van giften. Een dergelijk plan wordt dezer dagen op touw gezet en besproken met het oog op de herdenking van den geboortedag van den dichter Heye op 7 Maart 1909. Vroeg genoeg is men daar al mede in de weer, zou men zoo zeggen. Men wil het plan gaat van een districtsschoolop ziener uit een zoogenaamde Jan Pieter Heyestichting tot stand brengen, eigen lijk meer een fonds, daar het oorspronke lijk idee werd gewijzigd, waaruit beurzen kunnen verleend worden, om arme kinde ren te doen plaatsen in bestaande scholen voor achterlijken, imbecilen en idisten. Ook zal, zoo noodig en mogelijk het fonds dienen tot het verstrekken van financi- eelen steun aan die inrichtingen zeiven. Het ligt tevens in de bedoeling, om te wak "n tegen bevoorrechting van eene be paalde geloofsrichting, Naar dezer dagen medegedeeld werd, zouden genoemde plan nen wel kans van slagen hebben. De uitkomst moet het echter leeren. De volks- en kinderdichter Heye moge al eens heel aardige versjes gezongen heb ben, pakkend voor de schooljeugd, als de melodie er naar is, toch behoort hij, naar het ons wil voorkomen, allerminst tot die klasse van mannen, die om met den Ame- rikaanschen dichter Longfellow te spreken, een voetspoor hebben nagelaten in den zandzoom van den tijd. Op christelijke scholen is de man al een heel onbekende en hij zal het daar wel blijven ook naar we denken. Onlangs is door den Haagschen kanton rechter een vonDisgewezenhetwelksteunde op de overweging dat het toetreden lot eenige kerk een daad was van vrijen wil, precies als men lid wensoht te worden van deze of gene vereeniging. Dat heeft in de groote dagbladpers stof gegeven tot velerlei beschouwingen, en opmerkelijk is het te zien op de wijze waarop de pers zioh uitlaat over het vraagstuk omtrent de verhouding van Staat en Kerk. Duidelijk, duidelijker dan door veel woorden, komt door een daad als dit vonni» is, eea streven op om de Kerk op dezelfde lijn te plaatsen met iedere burgerlijke vereeniging. Men begrijpt niet, en voor een deel wil men ook niet begrijpen, dat zulk een re geling schromelijk onrecht plegen zon. De Kerk heeft er toch voor 't minst genomen wel recht op om naar haar eigen wezen beschouwd en overeenkomstig haar aard behandeld te worden. Nu stelt de reohter den eisoh van meer derjarigheid maar den aard en het wezen der Kerk brengen mee dat in verreweg de meeste gevallen de leden in baar kring als leden geboren worden. Niet toetreden dus door den wil van ouders of voogden, maar door Gods wil, omdat zij als leden der Kerk geboren zijn, daarom worden ze gedoopt. De doop is geen vrije wilsdaad der ouders, maar een gehoorzamen door de ouders aan den wil van God. Van dit beginsel heeft de regeling van de rechtspositie der kerken uit te gaan, want alzoo wordt alleen recht gedaan. Zeer duidalyk wordt dit uiteen gezet in de Frieech Ckr.-Hist. Volksbode. De kwestie van het lidmaatschap der Kerk raakt het recht der Kerk, om zelf standig het tijdstip der kerkelijke mondig heid harer leden vast te stellen, onafhanke lijk van de door den Staat vastgestelde grens der metrderjarigheid. De kwestie van den Doop raakt echter niet enkel de Kerk, maar ook de natie. Hierbij is het Chr.-historische volksleven gemoeid. Tot dusver ia de Nederlandsche wet gever stilzwijgend op Staats-rechterlyk terrein uitgegaan van 't feit dat de Neder- landsohe natie een gedoopte, een christe lijke natie is. Zoo ten opzichte der Zondagswet, zoo in de eedskwestie, zoo bij de sluiting van het huwelijk, zoo by de opgaven van den bur gerlijken stand. De veronderstelling is deze alle Neder landers zff'n christen-menschen, belijden de christelijke religie, behooren tot de christelijke kerk. Met dogmatische verschilpunten in zake de religie laat de overheid zich niet in. Ten opzichte van de splitsing der kerk kiest zij geen partij. Voor degenen, die zich door hun religi euze overtuiging bezwaard voelen zekere, op algemeen christelijk standpunt berus tende handelingen te verrichten, zooals het afleggen van den eed en bet dragen van wapenen neemt zij uitzonderingsmaatrege len. Voor degenen die niet als christenen maar als heidenen aangemerkt willen worden heeft ze op de bevolking een aparte rubriek geopend tot geea kerk genootschap befeoorepdCj overigens echley

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1907 | | pagina 1