Kerknieuws. Schoolnieuws. was zijn hoofdbezwaar vervallen ei kon hij mei gerust gewet-n aau deu eisch van eedsaflegging gehoorzaineD. Voor den aDti-revolutionair is de iustand- liO .uing van den eed een eisch van zijn beginsel. Volgeus het aati-revolutionair staatsrecht is de betrekking tussohen over- t.eid eu onderdanen ook een betrekking, waariD die beiden tot God slaan. Bei- derzijds dient die betrekking tot dien levenden God ook plechtig erkend. Aan- k 1 ager en getuige komen i óór de rechtbank niet slechts in betrekking tot de overheid, maar bovenal tot God, die een onderzoek doet instellen of al of niet Zijn reoht is verkort. Van daar dat „Oos Program" spreekt van de instandhouding van den eed als het cement van den staat. Nog steeds gaan er in wetenschappelijke k iagen stemmen op, om te betreuren het g >ot verlies van prof. Bakhuis Roozeboom, ee i nationale ramp zoo het heet. Git alles blijkt onweersprekelijk dat een groot man, een machtige geest uit de ge leerde wereld is heengegaan. Zulke mau- ncu als de overledene, die door hun ken- ni en wetenschap, meesters in hun ge in fkoosd studievak, naar bevoegden v rzekeren, iets hebben bijgedragen tot «ivo voor gaanden ontwikkelingsgang der m-aschheid, ja zelfs in sommige opzichten d - a ontwikkelingsgang bepaalden en d i irbij kinderlijk geloovig het hoofd bogen i, ti de stellige uitspraken der Schrift, waarlijk, ze zijn er niet vele en om een volksuitdrukking te bezigen, met een lan taarn te zoeken. Toch blijkt het nu en daD, voor wie het anders niet weten mocht, dat ze er zija. Mannen, groot voor de menschen, klein voor hunnen God. Van wie naar waarheid zou worden betuigd, dat ze hun God belijden en eeren, niet slechts in het husgezin of in de binnenkamer, maar ook op het breede veld der studie, voor huune leerlingen, voor hunne vakgenooten zelfs, en wier grootste eere is om door Hem ge- eerd te worden. Van zulke wetenschai- peójk geloovige mannen gaat er een mach tige bekoring, een groote invloed ten goede uit. Wie zal dien invloed aangeven op de studenten, zoowel geloovige als onge- loovige? Wie bij benadering bepalen, welk nut zulke mannen stichten en gesticht hebben in den kriog, waarin zij werkzaam waren en werkzaam meenden te moeten zijn Zulke professoren, al zijn ze ook een lingen in de kringen des ongeloofs zijn zooals naar waarheid dezer dagen werd betuigd, levende getuigen tegen de onwaar heid, dat wetenschap en geloof elkander uitsluiten. Scheepsramp aan den Hoek van Holland. Aas de N. R. G. ontleenen wij nog het volgende omtrent de begrafenis van gis terenmiddag (zie ons vorig no. onder Telegrammen Aan het station te Hoek van Holland in de lijken-loods nam te half twee ds. Ruj-sch van Dugteren het woord. Hij las den 90sten Psalm. Daarna sprak hij „Daar zijn in het leven van die dagen die ons door druk geheel terneer slaan, van die dagen waann ons alles bang en duister is en waarin wij ons niet kunnen ont worstelen aan den last die op ons wordt geworpen. Zoo ook ia deze laatste dagen, toen de ramp het geheele land in ont roering bracht. Wij hebben hier gewandeld en gewerkt tusschen de üoodenwij hebben de droefenis en wanhoop der be trekkingen gezien wij hebben tooneelen bijgewoond van hartverscheurende wan hoop. En vragen wij danWaarom Waarom in het gezicht van de haven die stranding Waarom die felle sneeuwstorm, die de reddingsboot noodzaakte haar pogin- een op te geven? Waarom brak die lijn? Waarom die ankertroe? Vragen die ons bestormen, waarop wij geen autwoonl krijgen; vragen die ons doen twijfelen en wanhopen. Doch daartegenover staat het geloof, het geloof dat God liefde is, ook waar wij Zijn bedoelingen niet kennen, niet doorgronden kunnen. Wij weten dat ook wij alle dagen kunnen sterven, en heerlijk en vertroostend is het, u hier het Evangelie te kunnen brengen; De blijde bondschap dat God liefde is en dit getoond heeft iü Zijn Zoon. Ons leven is bestemd te eindigen, aardsche rampspoeden hebbe.i haar grenzeD al het aardsche vergaat maar die in den Zoon gelooft die heeft het Eeuwige Leven". Daarna werd gebeden voor de betrek kingen die hier tegenwoordig waren. Zij werden in Gods hulp aanbevolen. Het was ongeveer half drie toen de stoet het station verliet. Het eerste volgde het Hofrijiuig met de vertegenwoordigers van Bare Majesteit en Z. K. H. Prins Hendrik en de Koningin-moeder. In het daarop volgende ds. Ruys van Dugteren en de familie van mrs. Bertram en Sterndorlï. Ia het derde rijtuig de firmanten der ilrma Hudig en Pieters de htereD Pieters Senior en Junior en de heer Kapsenberg, chef der booten. In het vierde rijtuig het ge- nieeuiebestuur, de burgemeester en wet houders. Io het vijfde rijtuig de H"ll. Spoorweg.Mij., vertegenwoordigd door den i'.sp'Cteur Ruffelse en de Holl.—Amerika liju, vertegenwoordigd door den inspeeb ur Jiu-sohart, en 2 pleegzusters. In het ze.-ie jij-uig het personeel van de reddiogsbm t en de commissaris van het loodswezen, bo' zevende rijtuig kapitein Berkhnut ii:» il.' loodsboot met vier man van I nt u,,VI -oei, Jat de r.JJing heeft meege maakt. De overigen van het personeel in hei achtste rijtuig. In het derde en vierde rijtuig bevonden zich bovendien nog de Engelsche en de Duitsche predikant. Ten slotte nog 2 rijtuigen waarvan in het eene de secretaris met enkele dames en in het laatste twee dames, een belangstellende en uw verslaggever. Door den mist, eerst langs het stil spoe lende kanaal, waarin versoheiden dier lijken uil zee aangespoeld zijn, we*den de kisten van de vier o\ erledenen, die heden middag begraven zouden worden, het spoorwegemplacement overgedT*ageD, dan langs het perron, en aan het einde daarvan in de rouwwagens neergezet. Verslagen stonden de menschen hier en daar, keken toe met witte gezichten, de hoofden ont bloot. Van het water klonk aanhoudend het geroep van den misthoorn, het gelui van de bei in den mond tussohen de pieren, waar het zwarte wrak in den nevel ver holen zat, en angstig met dat dikke weer floten de in- en uitgaande schepen. De vlakke zee lag in een waas gesluierd. Drie lijkkoetsen stonden er klaar, en omdat er niet meer beschikbaar waren, na den eerste een boerenwagen met het over schot van de onbekende dame, onder bloemen bedekt. Achter op iedere koets hingen de witte kransen. De redders liepen er naasi mee ook was er schipper Jansen met zijn dapperen van de reddingsboot. In het hofrijtuig voerden de vertegen woordigers van de Koninklijke Familie den krans mee van Hare Majesteit. En een lange reeks van rijtuigen volgde. Sol daten escorteerden den stoet. Een drom van belangstellenden ging er omheen. Door de duinstreek in den mist reed de zwarte stoet langzaam voort naar het dorp 's Gravenzande, waar de electrische lampen omfloerst waren, huis aan huis.de vlaggen halfstoks, de bevolking ontdaan toeziend, de vrouwen met de witte kappen huiverend in de zwarte omslagdoeken. Een menigte van dorpsdragers, de landelijke hooge hoeden op, wachtte aan den ingang van de bebouwde kom. En door de stilte beierden plechtig de torenklokken. Door het dorp heen l;gt links van den weg de begraafplaats. Een menigte staat er langs den kant geschaard. De oprijlaan, tusschen haar wintersche populieren, is vrij gehouden. Daar achter houdt de oude doodgraver de wacht aan het hek. Het kerkhof met zijn kale, druipende boomen is door een laag muurtje van de omge ploegde akkers afgesloten. Er is een enorm hooge, oude heuvel. En vlak daar vóór is een reusachtig groot vierkant graf voor vier en twintig dooden gedolven, de berg rul zand er naast. In dezen wijd sperrsnden kuil ligt reeds het kistje van den kleinen August Hirseh, met een al verflensend tuiltje witte seringen er op. Reeds onder het zand nog twee andere kisten ingevloerd van schipbreukelingen. Tegen vier uur nadert daar de lange stoet. De burgemeester in ambtsgewaad, de ver tegen woordiger der Koningin in groot tenue, de afgezant van Hare Majesteit Emma, de Engelsche consul-generaal, de consulaire agent van Duitschland, en de reeds eerder genoemde officieele vertegenwoordigers de heer Van Dyck uit Amsterdam, een der medici en de pleegzusters, die aan de over ledenen de laatste zorgen hebben verleend; de moeder en de tante van mejuffrouw Hoppe, de zuster vau de geredde mevrouw Giibler, die met mevrouw Bterndorf be vriend was, de heer Bertram, die ontroost baar is over den dood zijner vrouw. Hy immers was in dien stormnacht alleen over Antwerpen teruggekeerd, omdat hy zyne echtgenoote de ellende van zoo'n onstuimige zeereis wilde besparen. Maar toch hadden de familieleden haar laten gaan. Haar echt genoot verkeerde dan ook in de meening dat zijn gade nog goed en wel in Engeland was, toen hij, naar den Hoek van Holland komende, haar lijk herkende, en als krank zinnig werd van schrik. En velen, velen staan er nog aan deze reuzegroeve, die aller deernis wekken door hun onbedwingbaar verdriet. De kisten worden op de zwarte baren aangedragen. Dan laat men ook de dorps- bevolking toe, die den doodenakker vult en in wyden kring toeziet om den kerkhof muur. En nu een voor een worden de dooden neergelaten in den diepen kuil, vier maal achtereen dezelfde, moeizame handelingen. Dan is de eerste laag op den bodem bijge zet. En de dragers leggen er de bloemen op. Jhr. Van der Wjjck voegt er den groe ten witten krans by van Hare Majesteit, de heer Van der Pauw legt er den rijkskrans bij met de zwart-wi'-roode linten. Tegen den zandheuvel aan stonden twee predikanten Pastor A. Freymark, van do Hoogduitsehe Evangelische gemeente, en Rev. H. Retford uit den Haag, in de zwarte toga met het door wit bont afgezette witte opperkleed. En als de dooden in de groeve rusten, spreekt eerst de Duitsch geeste- lyke „im Nahme des Vaters, des öohnes und des Heiligen Geistes", eenige woorden van deernis en van troost, van dank ook aan de dappere helden der zee, die nog enkele schripbreukelingen redden van het wrak. En als hij ontroerd dezen vier over ledenen het afscheid toeroept, denkt hij niet aan hen alleen, maar aan allen wier stoffelijk overschot gevonden, en reeds elders heen gebracht is. Spreker eindigt met een woord van troost en vermaan om God te zoeken terwyl Hy te vinden is, en droeg alle treurenden aan Gods genade op. DA neemt de predikant een hand met zand, en terwijl hy die uitstrooit, zegt hy ,atof zyt gij, en tot stof zult gy weder- keeren". Vervolgens bidt hij het Onze Vader, en voegt daaraan toede Heere zegene en behoede u,de Heere doe zijn aan gezicht over u lichten en zy u genadig de Heere vecheffe het licht zijns aanschyns over u en geve u vrede. Amen Daarop leest de Engelsohe predikant, terwijl hij eenige korrels zand op de kis ten laat vallen, het laatste kapittel van de Ceremonie of the dead met het slot de genade van onzen Heere Jezus Chris tus, de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met allen. Amen. Nog enkele andere sprekers en de plech tigheid was afgeloopen. Treffend was het laatste oogenblik. Toen schreed uit de menigte een jonge dame, Else Gabler, naar voren, 't meisje dat haar zuster onder de geredden aan trof, en wierp een bloemtuil op de kist van Frau Bertram,wier echtgenoot tegelijk met haar uit Duitschland aankwam, doch die helaas geen levende meer mocht aan treffen. Toen vlood de menigte zacht en stil van den doodenakker. Maar inmiddels waren in den Hoek weer nieuwe lyken aangebracht. En de verbijsterende herkenningen, daar in die rouwzaal, gingen voort. Uit Oostvoorne werden aangebracht en in den loop van den avond herkend, twee iijken o. a. dat van de heer BaartmaD, passagier, 33 jaar, van Sassenheim. Ineen advertentie in de Standaard meldt de weduwe van haar „hope dat hij in Chris tus geborgen was". Voorts ook de 27jarige matroos C. Oosterling uit Rotterdam. Hij maakte deel uit van een equipage van het ss. „Maritta" dat een reis had gemaakt van Las Palmas, waarna bij te Cardiff was afgemonsterd. Hij was toen met 4 Grieken en 2 Duitschers als passagiers met de „Berlin" medegegaan, terwijl zijn neef J. Pijpers, die ook tot zijn gezelschap behoorde, geen geld genoeg hebbende, denzelfden nacht de goedkoopere reis met de (meer) goederenboot „Batavier" maakte. Oosterling, de 4 Grieken en de 2 Duit schers kwamen allen om. Het lijk van Oosterling is gevonden en reeds herkend. De familieleden van vermisten komen aan met iederen trein, en wachten. Niet onwaarschijnlijk zyn er nog ver scheiden lyken in de deelen van het wrak. Het duikeronderzoek daarr.n- had nog niet plaats. Het is aan de Nieuwe Ber ging Maatschappij opgeeragen, en de bla zer met de mannen was onderweg. Maar met dezen westen wind is dit werk niet te beginnen. Intusschen spoelen er overal brokken van de Berlin en den inventaris, ook brie ven enzoovoort aan, en tal van menschen ziet men, bij wijze van reliqnie, met stuk ken hout en ijzer van het verongelukte schip loopen. Een verslaggever van Dt Telegraaf vond onder meer: een landingticket, een prentbriefkaart, een briefkaart voor de administratie van Het Volk, een enveloppe, en tal van andere stukken van brieven, alles aan bekende adressen hier te lande gericht. Degenen die heden naar het wrak wan delden vonden nog verscheidene hutten droog. In een ervan stond nog een doos met manohetten droog op tafel. De schip breukelingen konden deze verblijven echter niet bereiken. Een dergenen die meeging om de lijken te bergen van het wrak, verhaalt, dat hij o.a. vond het naakte lijk van een man, vastgebonden en met verbrijzelden schedel. Men vermoed dat de ongelukkige door de ellende krankzinnig is geworden. Ook nog een zonnestraaltje bij al het droevige. De familie van de jonge dame Buitel was overgekomen om het lijk te herkennen, toen de moeder en de zuster hoorden dat zij gered was en leefde. Men kan zich voorstellen wat er toen gebeurde. Gillend van vreugde en geluk ijlden zij naar het Hotel Amerika waar zij de ge redde terugvonden. Daar zijn moeder i n dochter toen aan het bed van miss Buitel neergeknield om den Heere te danken voor dit weerzien. De toestand van al de geredden blijft bevredigend. Ook van mevrouw Wennberg eu haar dienstbode MinaRipler. Dat trouwe kind zei, toen Sperling na drie dagen des nachts op het wrak verscheen en haar van dek wilde laten: „Neen, eerst mevrouw." Weet u wel, dat ze dat gezegd heeft vroeg vanmorgen een bezoeker aan me vrouw Wennberg. Het meisje was er verlegen onder, ontkende, maar haar mees teres zei, met tranen in de oogen ernstig „Och neen, maar wy blyven nu immers toch voor altijd samen, Mina en ik". Bij eet redden vertelde Sperling verder was de voet van mevrouw Wennberg be klemd geweest in een scheur io het dek, die door de werking van het schip telkens open en dioht sloeg. Wel was die rechter voet wat gezwollen, doch een kneuziDg is er niet. Van de redders gesproken. Zij krygen natuurlijk brieveu en telegrammen van alle kanten, en zoo vol lof, dat het een ge woon mensch licht naar het hoofd zou slaan en ydel maken. Doch zij bleven de rustige eenvoudigheid zelf. Den nacht na de red ding beten de loodsjongens op de Helle- voetsluis nog weer in zee een sneeuwstorm af, die de kapitein zelfs bar durfde noemen. Verder zyn ze al die dagen meer buiten dan binnen geweest. Maar zoodra ze aan den wal zyn, worden ze bestormd door journalisten, vooral door de Etigelsche, die ben teekenen en kieken willen. En 'tis kostelijk om te hooren, zoo dood simpel als Sperling en z'n mannetjes dan bijvoorbeeld zeggen „Of je een kiekje mag nemen Och jawelDan gaan ze nuchter met hun vieren op een rijtje staan, kuieren weer verder, tot een volgende fotograaf hun het zelfde verzoekt. Er is nog iets opmerkelijk eenvoudigs, dat wij voor waar hoorden vertellen. En wel van Prins Hendrik. Wy hebben medegedeeld, hoe, kort na de redding van de elf, die schipbreukelingen aan boord van de reddingboot waren ge bracht, zooals gebruikelijk en regel is. De schipper van de Zuid-Hollandsche Red dingmaatschappij neemt de schipbreuke lingen tot zich, en geeft hen aan wal over aan den vertegenwoordiger dier maat schappy. Een regeling, die speculaties van vletterlui en andere misbruiken in derge lijke gevallen van nood moet voorkomen. Maar, zooals men weet, in dit geval werd het beter geacht om de geredden over te brengen op de Hellevoetsluis, waar een dokter was, en veel meer warmte en gerief. Doch op het eerste verzoek daartoe hield schipper Jansen zich aan zjjn instructies. En pas toen de boodschap kwam„de Prins wenscht het", gaf hij de menschen af. Nu gaat het verhaal en het is wel in stijl met de goedronde eenvoudigheid van Prins Hendrik dat Zijne Hoogheid na het gebeurde naar schipper Jansen gegaan is, en gezegd heeft„Ik heb een oogenblik ingegrepen in de leiding. Dat had ik niet moeten doen, want, Jansen, de leiding was aan u Bij dergelijke rampen wordt men telkens getroffen door mooie,puremenschelyfeheid. En ook de Prins heeft daarvan treffende stalen gegeven. Een der geredde schipbreukelingen, die thans in het Amerika Hotel woruen ver pleegd, heeft aan een verslaggever van het Hbl. bijzonderheden verteld omtrent de angstige oogenblikken, die deongelukkigen aan boord van de „Berlin" hebben door gemaakt na het doormidden breken van het schip om den rampzaligen Donderdag morgen. Ik werd, zoo vertelde hij, Donderdag morgen tegen 4 uur in mijn hut aan boord vao de „Berlin" gewekt, wat aan de booten gebruikelijk is. Het was stormweer. Ik stond mij in mijD hut te wasschen toen ik een vreemd gekraak hoorde dioht bij me. Een steward in mijn onmiddellijke nabijheid riep ik toe wat er gebeurde. Aan iets ernstigs dacht ik niet. De boot schommelde niet erger dan te voren. De steward antwoordde ook, roepende om het geraas rondom ons te overstemmen, dat de deuren van de kajuitstrap door een over boord komende stortzee werden stukgeslagen. Het gekraak daarvan had mijn aandacht getrokken. Nauwelijks wa ren die woorden gesproken of een tweede kraak volgde, veel heviger dan de eerste, als werd een houten, wand met groot ge weld ingedrukt. Op hetzelfde oogenblik sloegen de overkomende zeeën de kajuit binnen. Het schuimende water stroomde er letterlijk in. De steward, over wien ik zoo even sprak, werd tegen den grond geslageD, maar toch had hij nog zooveel bewustzijn dat hij mij toeschreeuwde de reddings- gordels (de zwemboeien) aan te doen. Er waren er vier in mijn buurt. Ik deed mij zelf er een om en drie dames die naar ons kwamen toegesneld, deed ik vliegensvlug de andere om. Wat er met de „Berlin" feitelijk gebeurde, begreep ik op dat mo ment niet recht. Wel vermoedde ik een ernstig ongeluk. Wie de dames waren die ik de gordels liet om doen, ik zou het niet meer kunnen zeggen. Ik heb ze niet meer teruggezien. Een stortzee sloeg ze io een volgend oogenblik een eind van me weg. Hoewel ik weet dat, een razende angst zich van mij meester maakte, had ik nog zooveel besef dat ik mij met alle kracht die in mij was, vastklampte aan de ver schansing op her achterdek. Ik dacht aao niets anders dan aan vasthouden, wat een toer was, want het sehip slingerde, beier gezegd weckte zoo zwaar, dat ik nu eens op het dek lag, dan weer overeind kwam. Maar ik omsloot de leuning der verschan sing met ijzeren vuistgreep. Loslaten nooit. Ik begreep dan door de woedende golven die ons omspoelden, te worden wegge slingerd in zee. Rondom mij gegil van menschen, die als lam geslagen over het dak slierden, om als een veer te worden opgenomen door de brullende zee en over de ver schansing in de golven te verdwijnen. Het was ontzettend. Ik vergeet het nooit. Plotseüag werd het stikduister. Het licht giög uit en het tooneel werd er des te erger door. Kapitein en loods zag ik achter elkaar naar de diepte gaan. Het gejammer van de menschen bij me, die ik door de zeeën niet zien kon, maar wel hooren, o, het was te schrikkelijk om het te kunnen vertellen. Op eenmaal zie ik een touw bij me in de buurt hangen, een touw van den mast. Ik wist het te pakken en klau terde op en neer, geslingerd door den harden wind, een eindje naar boven. Ik hoopte een schip te kunnen wenken om hulp en schreeuwde tot ik niet meer kou Het gaf niets, ik was uitgeput, liet me weer zakken en plofte op bet dek, ge lukkig weer dieht bij de ver- ohaosing die ik opnieuw met alle kracht omklampte. Ik telde toen 25 meDseh n in mijn omgeving. Ze hielden zich oi eral ergers aan vast. Sommigen werd liet te bar. Ze lieten los en de zee wierp ze aanstonds naar links en Daar reohts. Ik moet et niet meer aan denken. Er waren twee dames, die ik zag neersmakken op het dek, een golf nam ze op, ze gingen de lucht in, maar kletsten weer terug op liet dek. Hun hoofden waren gespleten. Nog even en weg waren ze. In den loop van den dag (Donderdag) trachtten wij dichter bij elkander te komen. Dal lukte ons, Om ons te beschutten tegen den wind, grepen we een stuk zeildoek. Dat sloegen we om ons heen. Maar een rukwind sloeg er in en zwalkte het doek van ons af. We riepen allen om hulp, maar dat baatte ons weinig. Hulp kwam niet opdagen. We vergingen om zoo te z.ggen van hoDger en dorst, dorst vooral. Sommigen van ons begonnen aan redding te wanhopen. Om den moed er in te houden en otn afwisseling in ons lijden te brengen, zon gen we gemeenschappelijk liederen. O, dat klonk zoo treurig. De tyd kroop voorbij, er scheen geen einde aan den dag te zuilen komen. Toen de nacht kwam, bezweken er weer een paar menschen. Ze waren h„lf waan zinnig Tan pijn en angst, 's Nach bul derde de zee schrikkelijk en een kou ie, fijne sneeuw sloeg ons in het gezicht. Het zeewater weekte ons de kleeren los- Eet: paar vrouwen, die we zooveel doenlijk op de been hielden, verloren haar bovenkle ding. De rokken hingen in flarden. Het zeewater spoelde den boel van ons weg. Bet was jammerlijk. De reddingsboot hebben we zesmaal dichtbij gezien, o zoo dichtbij. We hoor den de lui roepen, maar ze konden ons zeker niet bereiken, en als de boot] dan weer wegdreef, was het om gek te worden. Er zyn menschen gestikt. Ze hadden geen kracht meer om adem te halen, lieten het stuk verschansing los en vielen op het dek. Toen de zee bedaarde, werden de lyken niet meerweggespoeld,maar bleven ze voor onze oogen liggen. Een stoker, die naast me aan de verschansing hing, liet zich los. De man kon niet meer. Ik ving hem op in myn arm, hoopte dat hij zioh herstellen zou. De arme vent stierf, zyn hoofd tegen me aan. Toen moest ik hem wel laten schieten. Ik voor mij heb wonderlijk genoeg al door hoop gehad op uitkomst. Ik kon maar niet gelooven dat de reddingsbooten ons niet zouden vinden. Ik heb goede hoop gehad. Dappere lui, die Hollandsche, hoor! Kranige lui! We zijn hun zoo dankbaar. Dagbladcorrespondenten beschrijven nog enkele tooneelen door hen bijgewoond. Kapitein Baker lag in Bremerhaven zijn vrouw zou naar hem komen, deed den overtocht met de Berlin en verdronk. Reeds Vrijdagoohtend was kapitein Baker in den Hoek en meende het lijk no. 7 als dat zijner vrouw hoewel verminkt te herken nen. Doch de sieraden die men hem van dit nommer toonde, waren niet van zijn vrouw. Zaterdagochtend kwamen zijn schoonzoon en zijn zwager. Allen herken den beslist mvr. Baker. Op 't kantoor hij Hudig en Pieters werden toen alle sieraden getoond en een vergissing bleek plaats gehad te hebben. No. 7 was mevrouw Baker, haar sieraden waren verkeerd ue- nummerd. De man was gebroken allen weenden bitter. Te Hoek van Holland werd hedenna- middag, namens een diamanthandelaar te Amsterdam, door een deurwaarder uit Rotterdam beslag gelegd op een waarde van 30,000 pond sterling aan diamanten en paarlen, die bevonden waren op het lyk van den heer Raisman, omgekomen by de ramp met de „Berlin". In het ziekenhotel „America" werd den verpleegden hedenavond wat voorgelezen in het Duitsch. Iu een oogenblik van rust floot iemand zacht een operamelodie en op eens zongen verschillenden het lied mede. Dit mocht natuurlijk volstrekt niet en een omiddellyke stilte maakte aan het, gezaDg een einde, wat vooral de dames speet. Dit als staaltje dat het met den ge zondheidstoestand redelijk goed gesteld is. Men klaagt alleen over de beenen en voeten, die nog niet hard beteren, maar voor het overige is alles gelukkig wel. Ned. Berv. Kerk. Beroepen te Gieten J. Wiersu'm te Lop- persum. Bedankt voor Nijmegen door P. J. Couvee te Borne; voor Lutjegast door J. T. Beerens, cand. te Abcoude. Geref. Kerken. Beroepen te Leiden J. L. Sohouten te Watergraafsmeer te Zalk J. H. Beumee te Opperdoeste Hoogkerk R. K. M. Hummelen te BiezeliDge. Bedankt voor Reokum door dr. J. Hania te Steen wijk. Niet Philipp. 8 9 maar 4 8, 9 was de afscheidstekst van ds. Verrij te Tholen. (Wy ontvingen dit bericht toen reeds een groot deel ODzer oplage wft8 afgedrukt. Waarom niet eerder?) Ev. Luth. Kerk. Beroepen te Kampen H. W. Lundericg te Z erikzee. Middelburg Tot vermeerdering van het personeel, onderwijs gevend op de school voor uitgebreid lager onderwijs (Wal) werd benoemd de heer K. Sohout, thans onderwijzer te Mehskerke.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1907 | | pagina 2