NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND No. 124. 1907. Maandag 25 Februari 21e Jaargang. HISTORISCH WfiLFAARTSDUK. CHRISTELIJK- D VLEUGEL. VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Henry Wadsworth Longfellow. IEDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25. Enkele nummers 0,025. UITGAVE DER FIRMA SN VAN van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Voor de stemming voor een lid van den gemeenteraad op Vrijdag 8 Maart a, s. steunen wij de candidatuur der antirev. kiesvereeniging van dhr. Scheepsramp aan den Hoek van Holland. De verslaggever der N. Bott. Courant meldt het onderhoud dat hij had met den kapitein van de stoomloodsboot „Helle- voetBluis", J. Berkhout, die, met Janseu van de Reddingboot samen, het werk der helden heeft geleid. „Ik was uit zee binnengekomen ver telde mq de schipper in zijn hut, terwijl de dankbaarheid om het dappere doen van zijn jongenB hem uit de oogen glom omdat ik een signaal van het loodswezen had gekregen. Toen ik in de Berghaven aanlag, kwam daar niemand minder dan Prins Hendrik aan boord, en aanstonds op de brug staan, waar hij niet afging, al zetten de sneeuwvlagen ook nog zoo fel op, en al was het buiten ook nog zoo bruin, een onverschrokkenheid voor een vorst, die daar niet aan gewend is, waarvoor wij allen den grootsten eerbied hebben. Dapper bleef hij tot het einde toe «taan, en goed in orde, want Z. K. H. rookte nog smakelijk zijn sigaar. „De bedoeling was, dat de Prins bij ons de stoomreddingboot zou volgen, die gelijk tijdig uitging om een nieuwe poging te wagen. En zoo gebeurde het. Jansen had nu een jol achter zich, bemand met vier matrozeD van hel loodswezen. En waar lijk, die jongens hebben er het begin mee gemaakt, al was de zee ook nog zoo moeilijk en spaarden de kwade buien hen allerminst. Die jol kreeg verbinding met het Noorderhool'd, waar het wrak zit. Werd tegen de pier gesmeten, zoodat wij dachten dat zij te pletter zou slaan. Maar in plaats daarvan gaf Klaas Ree zichzelf een gooi en joempte op de steenen, waar de branding overheen liep. Halfloopende, half zwemmende, tot den hals in de golven en het water is koud scharrelde hij voort naar den kop. Ieder oogenblik vregp- den wij hem te zien wegslaan. Maar hij bereikte een paal, kroop erop, en bieef er wel een half uur op zitten. Met een lijn zat hij aan de reddingsboot vast. „Inmiddels volgen zyn drie kameradon uit de jol zijn dapper voorbeeld, joempten ook op de keien, waarover heen de bran ding raasde. De reddingboot was intus- seben voor anker gegaan. „Toen grepen de vier jongens elkander vast, om steun te hebben tegen het geweld van de zee, en zwemmende, loopende, FEUILLETON. Het zal op Woensdag 27 Februari a. s honderd jaren geleden zyn, dat deze Amerikaansche dichter werd geboren. Onder de bevolking van 't nieuwe wereld deel, zooals men nog steeds het nu meer dan vier eeuwen ontdekte grondgebied westeRjk van ons pleegt te noemen, zijn niet veel dichters opgestaan. De bevol king aldaar is veel meer practisch dan idealistisch aangelegd. De ontwikkeling der jonge Amerikanen is meer op een ander gebied merkbaar. Hun studie richt zich niet zoozeer op het denken dan wel op het kunnen, en ligt alzoo meer in de Hifi vati de natuurwetenschappen. Daarenboven is de Amerikaansche letter kunde feitelijk nog in hare kindsheid, zoodat eerst na tal van jaren, als ver scheidene generaties na deze zijn gekomen en gegaan, de invloed merkbaar wezen zal v&n de Amerikaansche literatuur. 9e mau> wiens naam hierboven staat, in inderdaad de eerste in rang onder zijne gingen zij al verder naar buiten, tot zij allen het hoofd bereikten, op een 50 meter van waar het wrak zat. Ea het geschreeuw en gewuif van de schipbreukelingen misschien ook wel de Prins die hen gade sloeg maakten de jongens zoo dapper als leeuwen. „Nu hing er van de „Berlin" nog 'n tros af in zee, opgewaaid door den storm naar hen toe. Telkens werden de jongens door de sneeuwvlagen en de bruiskoppen aan onze oogen onttrokken. En toen ik zag" zei de kapitein van de loodsboot„hoe die vier arme jongens daar tobden met de zee, dacht ik Ze moeten en ze zullen hulp hebben. En ik vroeg aan de mannetjes aan boord„Kom jongelui, wie wil er Meteen kreeg ik er veel te veel. Eodaar zaten er alweer vier anderen van mijn loodsboot in do tweede jol, de leerlingen C. de Gorter, Harm van der Meulen, L. Braam en J. de Geus. Hun hulp is het geluk geweest. Want op dezelfde wijs kwamen zij aan de Noorderpier, sprongen op de overspoelde keien, ploeterden arm in arm door de branding naar de keien, tot er daar acht jongens samen waren aan het hoofd, vaak tot de halzen in het koude bad". „Ja" vervolgde een van de „jongens" die er bij was geweest simpelweg „want schipper, de zee ging zoo bulderend te keer. Maar we pakten den tros van de „Berlin", en bonden er een nieuw eind aan, tot we het op een paal van de pier vast konden zetten. En zoo konden zij komen. „Het wrak lag 5 meter boven ons uit, de tros in de schuinte naar de pier zal een 20 meter la g zijn geweest. Op het wrak was een steward, die begreep ons. En hij maakte het zijn verkleumden ge zellen duidelijk. Toen eerst kwamen er twee stokers naar voren. Zij bonden zich een lijn om het middel en lieten zich glijdendan kwam de steward zelf, dan twee vrouwen en de andeien, tot tien in getal, allemaal met de handen glijdende langs het eind. Wij met ons achten, arm in arm, kwamen zoo ver mogelijk in de branding vooruit, grepen de stumpers bij armen en beenen om hen vast te vatten, want ze waren zoo slap door al die ellende. Een enkele sloeg te water, kwam weer op, en we grepen hem. Twee aan twee zwemmende braohfen we ze een voor een eerst naar een droogte op de pier. Die arme vrouwen, alle fut was er uit. Over onze ruggen sjorden we haar „Ja" zei de kaptein „en toen op eon moment kwam er weer een stuk water dat de jongens met vrouwen en al omsmeet. Wij zijn voor geen klein geruchtje ver vaard, maar we stonden te trillen aan boord, om de kerels". De „jongen" die mee had gered, ver volgde diohtlievende landgenooten, de primus inter pares. Zijn poëzie, is vol waar en diep gevoel, ag bij den weg, dit laatste in goeden zin genomea, kinderlijk bekoorlijk, doch den geest verfrisschend. Eenvoudig is zijn taal, zoowel in zijne gedichten als in proza, eenvoudig als de kinderen, die hij zoo teeder beminde en die hij zóó eigenaardig betitelde met den naam van „living poems" levende gedichten, bij welke de zijne slechts doode d. i. dichtstukken zonder innerlijk leven waren. Hij beminde de jeugd en den kinderleeftijd, vol vroolijk- heid en zonneschijn, en bleef die beminnen ook in den tijd, dat hij de herfstwinden voelde aankomen, die naar zijn gevoel hem zeide, de voorboden waren van den ras naderenden winter. Longfellouw was en bleef een kind in sommige opzichten in ietwat gelijken zin als de improvisator. Willem de Clercq op onzen bodem. Daar om ligt over al zijne gedichten, ook over zijn proza pen waas van jeugdigefrischheid, van ongekunsteldheid, die ons den diobter doet liefhebben, ook als gids, aan wien we ons toevertrouwen, wanneer hij ons in een kort tijdsbestek veel interessants „Die vrouwen hebben we eerst op een baken gelieht, en door een Rottei damsehe jol, die ik nog niet ken, kregen we toen weer verbinding met de reddingboot. Zoo haalden we van daar een dikkere lijn naar de baken en daaraan trokken ze hen stuk voor etuk naar de schuit van Jansen. „Je hield je hart vast. Ze waren van al die kou, zoo doorwaternat, onbeschutonder het sloependek van het wrak, tot in hun merg uitgeput. Toen we kwamen, lagen ze als lain over de verschansing, maar nog wuifden de stakkers, terwijl ze al niet meer op hun beenen konden staan. En vierkant hadden ze zich laten zakken. „Toch kregen we er zoo tien op de red dingboot. Twee vrouwen er onder en een kind zal ik maar zeggen, want het scheen met die plakkende kleeren en druipende haren nog wel een heel jong deernije. „Maar drie dames bleven er achter, en een meiske, behalve de lijken, die er van gebrek al gestorven lagen. En dat was niet om aan te kijken, want die stumpers durf den niet, waren versuft... Toch, waarempel, toen ze allemaal op de reddingboot zijn, zien we een van die dames den laatsteu moed samenvatten, en ook aan de lijn gaan hangen. Maar of haar bewustzijn haar ont zonk, ze kon niet naar beneden komen, en bleef zitten op het berghout. „Dat was niet langer om aan te zien. Want het duurde zoo misschien wel een uur. Wij er weer heen, weer op de pier, haar toegeschreeuwd om toch te volgen, en ineens liet ze de handen los en sloeg Deer. Maar nog grepen we haar en voerden haar zwemmende mee". „Nooit" zei de kapitein „al zijn we nu ook niet van was, maar nooit zal ik het gehuil vergeten van de drie rampzalige vrouwen, die niet durfden en die we dus achter moesten laten in de branding, op dat ontredderde wrak. Ja, de tranen rolden me uit de oogen. Ik kreeg het zóó te kwaad, dat ik God dankte, toen we uit dat gejam mer mochten gaan. De jongelui hadden hun leven gewaagd, niets was er nu meer te doen aan die iniüge stumpers. En de vloed kwam weer op, 't was er zoo schrikkelijk bruin. Een van de jongens, de Ree, de eerste die 't waagde, was de kluts al een beetje kwijt. „Maar die doorwaternatte, verkleumde schipbreukelingen, door het ijzige sneeuw water gehaald, waren op die kleine reddingsboot, zonder eenig gerief in de onstuimige buien immers niet best. En de Prins gelastte, dat ze bij ons aan boord moesten worden gehaald, om ze te war men en goed te doen. Dus de jollen gingen weer uit, en brachten ze hier op de loodsboot „Och, schipper" zei de redder ont roerd „en hoe slap ze ook waren, ze wisten niet hoe ze ons onder het zwemmen doet opmerken. Want een fijne opmer kingsgave bezat onze opmerkelijke Ame rikaan, gepaard aan diep gevoel, een der eerste vereisehten van den poëet naar het zeggen van Da Costa, met wien ook Long fellouw eenmaal kennis maakteop Holland sehen bodem. Het was in 18J5, toen hij ook Van Lennep ontmoette. De herinneringen, die hem van Nederland bijgebleven zijn, waren allesbehalve liefelijk, ae behoorden tot de meest smartelijke zijns levens. Tijdens zijn verblijf te Rotterdam ontviel hem de 28 jarige, zijne vrouw, en LoDgfellouw moest alleen den Oceaan over en wel met gebroken hart. Toch sprak hij steeds met ingenomenheid van Nederland en had dat laud en zijn geschiedenis lief, zooals hij meer dan eens zei tot Hollan ders van naam en positie, die hem in zijn door hoornen en breede lanen omriDgde woning in oud-kolonialen stijl opgetrokken met den ouderwetsohen „knooker" aan de deur, een bezoek kwamen geven. Het was eene historische huizing tee Cambridge, op een half uur afstands van Boston, waarin in 1775 gedurende het be leg van deze stad, generaal George Was- hun dankbaarheid moesten betuigen, de zielen. Die laatste vrouw aaide ons met haar verkleumde handen in 't gezicht, en kon niets meer uitbrengen dan „tak-ta'i- tak 1" Krampachtig knepen de anderen onze handen „Wat een heerlijkheid" vervolgde glimmend van welbehagen de kapitein toen we ze daar allemaal in hun natte pluDje aan boord hadden en ze dadelijk in de warme logies konden stoppen, de druipende plunje uit doen, onder dikke dekens, gloeiende kruiken. De hulp van Prins Hendrik daarbij, die 't alles aan gezien had, is niet om na te vertellen, zoo hartelijk geweest voor die mensehen. Handig hielp hij mee om hen de ijskoude bullen uit te trekken en in het droge goed te stekenvan de bemanning ging hij kleeren en handschoenen halen om ze. hun aan te trekken, en zelf voerde hij hun thee en brood, en sprak met ze als een doodgewoon mensoh zoo hartelijk. Prins Hendrik heeft het hart gestolen van ieder die hem bezig zag in dat eenvoudige innige doen, om 't den bibberenden stak kers maar behagelijk te maken. En u had zijn gezicht eens moeten zien. Daar straalde de genegenheid uit, en net zoo sprak hij ook met ze. „Ja, want, niet waar, die arme men- scheu hadden in die 36 uren, dwars in de sneeuwstormen en hel barkoude weer, geen andere beschutting voor de over spoelende branding gehad dan dat arm zalige, van beide kanten open sloependek, dag en nacht door, met den verdrinkings dood voor oogen. Toch vielen ze mij inte, zooals ze nog waren, al konden de meesten niet meer staan. Ze namen het eten graag, hadden in al dien tijd ook niets te eten of te drinken gehad een enkele wou zelfs rooken. En de cognac gleed erin ,'t Was zulk vervaarlijk slecht weer. „Uwe Hoogheid moet naar beneden gaan, zal een ziekte oploopen" zei telkens be zorgd 's Prinsen adjudant. Maar dan glim lachte Prins Hendrik even en schudde manhaftig van neen tot hij eindelijk kon helpen om de schipbreukelingen warm te wrijven. „De burgemeester en de loodscomtnis- saris, de heer Van Heuvelen, waren ook aan boordWat waren die handen en voeten van de geredden toch ellendig wit. „Een mooi moment was het, toen de Prins, zelf heelemaal onder de sneeuw, de acht matrozen van het loodswezen, die de redding hadden verricht, liet aantreden om ze rondweg te bedanken en hun ieder de hand toe steken. Tegen mij zei Zij no Hoogheid „Kapitein, die 22ste Februari zal mij lang heugen." „Maar aan dat huilen van die achterge blevenen moet ik niet terugdenken hington zijn hoofdkwartier had. Op een kwartier afstands ongeveer van dit histo risch, hoewel eenvoudig houten gebouw, lag het „Harvard college", de oudste en meest beroemde universiteit van Amerika, die een aantal mannen van naam eenmaal onder hare studenten heeft geteld o.a. John Adams, Prescott, Bancroft, Emerson, Motley enz. Aan deze Harvard- universiteit was Longfellouw in 1885 't jaar der smarte bij uitnemendheid voor hem be noemd als professor in de nieuwe talen en fraaie letteren. Daar ging hij schier dagelijks in en uit en leefde voor zqn gezin later is de dichter hertrouwd voor zjjn collega's en voor zyn kunst. Of hij ook zijn gelieele leven kunst met godsdienst vereenigd9? We kunnen het niet zeggen. Wel weten we, dat deze be roemde Amerikaansche dichter, die de ge zelligheid en de vroolijkheid beminde, na het verlies v&n zijne tweede vrouw een ongelukkig toeval maakte een einde aan haar voor hem en zijne kinderen dierbaar leven zich meer uit den omgang terug trok, ernstiger werd, nadat by weken laDg op het ziekbed had doorgebracht. De ontzettend was het, mynheer. En nu moe u van boord, want wij gaan weer naar zee „Meteen maar weer kapitein, met dien storm „Wat zou dat. Van gisterennacht twaalf uur heb ik er in gezeten „En de redders „Verdrogen zich, en gaan mee." Dat zijn de helden van ons waterland, en je weet niet watje die jonge kerels zou aan willen doen. „Goede reis, kapitein t" Van alle kanteu waren uit den wal de verrekijkers op het wrak en de redders ge richt geweest. Honderden stonden ge schaard langs de keien en het strand, en dat meeleven, die emotie op de bleeke ge zichten, is niet te beschrijven. Opgedron gen stond de menigte uit te zien, de voeten in de sneeuw, de lijven onbeschut in de doordringende sneeuwbuien, die daar aan zee koud maakten tot in het mergMaar niemand dacht aan schuilen. Enkel jam merklachten gingen langs de rijen, ais er weer zoo'n barre bui op kwam zetten, om 't onvolprezen heldenwerk van de dappere „jongens" in de branding opnieuw te remmen. LangzRam aan viel de avond. Loodgrijs bleef de lucht,witte schuimkoppen kwamen aanjachteo en in de verte zag men de brekers huizenhoog opspringen over het wrak. Maar de mannen achter de kykers hielden den moed erin, en hun berichten gingen als loopvuren rond.„Een man op de pier, nog één, nog één en dan de ge redden". Zy wilden wel juichen, de ver kleumde toeschouwers aan zee. Toen kwameti de sleepbooten, die er om gelegen hadden, eindelijk terug, en rap porteerden, onduidelijk, slecht te verstaan. De Wadan, Hoek van Holland II, Katwijk. Door de handen voor de monden riepen de menschen ze aan om tijding. Tot het einde lijk klonkelf geredDie sensatie was ontroerend. En eu kwam de stoomreddingboot binnen waarvan de bemanning dag aan dag het leven koen had gewaagd, al lukte het haar niet. Spontaan klonk er ook voor kapitein Jansen en zijn dapperen een hoera van den wal. En eindelijk, eindelijk, een rookpluim, telkens weer weg in de sneeuwjacht, tot er een schrijnend gele zon even door de wolk- banken aan de kim brak, zoo ontstellend dramatisch. En men zag de toplichten van de Hellevoetsluis opdoemen, en later de vlag in top. Nader en nader kwam dat slanke schip. De mensohin verdrongen elkaar. Het was als een paniek. Ze zagen den kapitein op de brug, zyn gezicht ongestoord gl under onder de beren muts. En dan, achter hem, den Prins. En ervaring had hem gelouterd. Of hij nog in zijn leven een tijd heeft gekend, waarin „godsdienst" meer wa9 dan natuur en kunst sommigen meenen van ja en beweren zelfs, dat hij tot de Roomsoh-Katholieke kei k is overgegaan we weten het evenmin, daar tot heden nog geen volledige biografie van den diohter is verschenen, voorzoo ver we weten. Dit is ongetwijfeld zeker, natuur en kunst trokken hem machtig aan zijn heele leven lang. Zijne gedichten getuigen er van schier op iedere bladzijde. Reeds als jongeling schreef hij verzen, als „Woods in Winter", Sunrise on the hills en nog wel andere, die even als zijne reis herinneringen in proza, telkens op dien trek naar natuurbeschouwing en als een onmiddellijk gevolg daarvan op die neiging naar natuurbewondering wijzen. Ook de zee vertelde den dichter hare geheimen, zoowel als de oude abdijen en gothische kathedralen, die hij te zamen met de aloude ridderkasteelen in den vreemde, in Frankrijk, in Duitsehland, zelfs in Spanje, mocht aanschouwen. (8ht volyij.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1907 | | pagina 1