NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 7i 1906.
Vrijdag 21 December
21e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
T
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S J. DE JONGE-VERWEST. te Goes
F. P. D'HUiJ. te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Zij, tlïe zicli met 1 Januari 1907
op oiis blad abonneereu ontvangen
het tot dien datum gratis.
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25.
Enkele nummers0,02®.
UITGAVE DER FIRMA
EN VA'N
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
BIL DERDIJK.
De redactie van het Zondagsblad van
Het Centrum schrijft„Het was ons een
aangename taak om in (ons) no. van 8 Sept.
eenige woorden te wijden aan (onzen)
merkwaardigen landgenoot Willem Bil
derdyk".
Aanhalende de woorden van dr. Kolle-
wijn „dat in een tijdperk van ruim honderd
jaren in tal van meer of minder bekende
tijd schriften, brochures en boeken stellig
meer artikelen over Bilderdijk en zijn wer
ken geschreven zijn, dan over éÓDig ander
Nederlandaoh auteur, Vondel niet uitge
zonderd", constateert zy „dat dekatholieke
geleerden en hooggeleerden niet daarin
achtergebleven zijn, en om slechts enkele
namen te noemen van gestorvenen, fwijst
zy) op Dr. W. Everts, de beide hoogleeraren
J. David uit Zuid-, en J. A. Alberdingk
Thyrn uit Noord-Nederland, den Z.Eerw.
heer Michiel Smiets, Dr. J. F. Wap e. a-,
terwyl van de levenden (zy) slechts (her
innert) aan Prof. Nieuwbarn te Nijmegen,
aan den heer J. F. M. Sterck, die te Amster
dam de traditiën voortzet, van J. A. Alb.
Thym, en den Z Eerwaarden Pater Th. van
Hoogstraten te Huissen (G.), die in zijne
doorwrochte studiën over Bilderdyk, ons
een beeld gegeven heeft van „Bilderdyk
als Denker en Dichter lang vóór het uit
muntende boek, dat onder dien titel van de
hand des Amsterdamschen hoogleeraars
Dr. Bavinck, dezen zomer is verschenen".
De redactie neemt vervolgens over „de
merkwaardige woorden door J. A. Alber
dingk Thym gesproken, ter gelegenheid
van de gedenksteenplaatsing aan het huis
door Bilderdyk tot aan zyne ballingschap
te 's Hage bewoond
Ik heb aan mijn vader het levenslicht en mijn
eerste opvoeding te danken ik ben geboren in
den schoot eener Kerk, wier dienaren mij de
dierbaarste en onontbeerlijke grondwaarheden
hebben geleerd maar na dit voorbehoud is
er dan ook niemant in de waereld aan wien ik
mij zoo diep verplicht voel als aan den Man,
wiens gedachtenis wij hier vieren. Zoo eenig
bladzij van de vele die ik geschreven heb, zoo
ooit een volzin, van al wat ik heb gesproken,
ergens eene overtuiging heeft helpen vestigen of
een goed gevoel heeft helpen wekken, dan heb
ik dit aan Bilderdijk te danken. Op mijne beurt
vader, aan wien kinderen ter opvoeding gegeven
zijn, meen ik mijnen zonen dan ook geen heer
lijker geschenk te kunnen maken dan het Boek
van Bilderdijkgeen, waaruit zij meer zullen
putten ter veredeling van hart en geest, dat hun
meer fierheid in 't karakter, bij meer zuiverheid
en teederheid in het gemoed zal storten".
Op deze woorden van „onze(n) veilige(n)
gids'' zooals Het Centrum hem noemt
drukt zij eenige bladzijden af uit „'t hoogst
aangenaam te lezen boekje, getiteld „Bil
derdijk", door Michiel Smiets, reeds voor
jaren geschreven, en dat nog niets van zijn
waarde heeft verloren.
„Mogen zoo gaat het Roomsche blad
voort door de lezing hiervan de leze
ressen en lezers van dit blad zich opgewekt
gevoelen om naast onzen Vondel ook onzen
Bilderdijk te lezen en te herlezen. Men zal
zich de uren niet betreuren, met hem door
gebracht. Hy wekt op tot liefde voor het
Vaderland, eerbied voor het ons regeerend
Vorstenhuis, bovenal tot die „hooge Gods-
vereeriDg die niet der 'poëzy in hoogsten
uitdruk is."
Het citaat uit Smiets zeer waardeerend
geschreven woord is te lang om het uit
Het Centrum over te drukken, hoe gaarne
wij dit op dezen sterfdag van mr. Bilder
dijk zouden doen.
Enkele volzinnen er uit laten wij echter
nog volgen, die ons een goeden kijk gunnen
op den groolen man, en niet minder op
fciju waardigen levensbeschrijver:
"bilderdijk was een alomvattend vernuft.
Wetenschappen, kunsten, fraaie letteren
hadden voor hem geene geheimen. In En
geland maakte hij nitgelezene dichtstukken,
diehij na eens een satijnen Fransch gewaad,
dan weer een fluweelen Engelsch kleed,
dan ook een damasten Nederlandschen
mantel aantrok. Dat alles koslte hem even
veel. Toen hij als balling in Brunswijk
moest les geven, kwam zijne geleerdheid
onder verscheidene vormen voor den dag.
Hoorl, wat hij zelf daarover zegt
»//Hij beproeve slechts een en eenig half,
wat het in hebbe, telken dage der weke
twaalf of dertien oollegiön over Reden
kunst, Bovennatuurkunde, gewone en ver
hevener beschouwende en beoefenende
Wiskunst, Sterre- en Aardrijkskunde;
over Teeken-, Schilder-, Bouw- en Door-
zichtkunde, Ontleedkunst, Natuur-,
Siaat- en Burgerrecht, Geschiedenis Griek-
sohe en Romeinsohe oudheid, en velerlei
oude en hedendaagsche Talen en vakken
van Letterkunde te geven, en dit meestal
in uitheemsche spraken, zeer dikwijls zelf
zonder leiding van eenig handboek en
dan, dan getuige hij, of die zieh hier toe
tot zijn nooddruft en de opvoeding van
dierbare kinders verplicht vindt, in het
einde, en na jaren zwoegen, bezwijken
moet
«Hij verhaalt al lachend, dat men aan
zijn aanzegshuis niet wist, wat van die
talrijke Bilderdijken te denken, bij de
brieven die gerichl waren, nu eeus aan
Herr Bilderdijk den Maler, Herr B. den
Mathematiker, Herr B. den Advooat, den
Dichter, den Physiolog, den Spraehlehrer,
en wat niet al.
In een' zijner brieven, Zegt hij «Ik geef
Collegie in de Geschiedenis van ons Va
derland, Juridisch, Critisch, Diplomatisch,
en in een geheel nieuwen trant. Mijne
oude dictaten zijn mij hierbij van geen
nut ter wereld, want dat was naar den
gewonen trant, Historie, wel op mijne wijze
maar ad captum vulgi, doch hier heb ik
niet dan oude studenten, Juristen, en dus
in klein getal. Mocht ik drij jaren ach
tereen dezen cursus houden, daar kon met
den tijd wat goeds uit spruiten".
In een nagelaten handschrift, getiteld
Letterkundig testament lees ik onder
andere het volgende
«De drie hoofdstudiën, waar ik mij bij
zonder op heb toegelegd en iets meer in
meen gedaan te hebben dan anderen, zijn
Dichtkunst, de algemeens Taal en de
Bouwkunst-
«Over de Dichtkunst heb ik bovendien,
dat men dusverre veel bijzonderheden heeft
geschreven, die deels zeer goed zijn maar
haar aart, natuur en beginsel voorbij ge
zien. Zij is geene kunst van menschelijke
uitvinding, maar een natuurlijke uitstorliog
van '1 gevoel van den mensch. En het is
uit dit beginsel, dal zij moet afgeleid wor
den, waarmee alle dus verre aangenomene
theoriën vervallen. Ik heb eenige kladden
daarover bijeengebracht, in 4o geschreven,
die ik bid na te zien en te overwegen.
«Over de Bouwkunst moet ik aanmer
ken, dat zij uitgestrekter is dan men
meenten dusverre kwalijk behandeld.
Haar beginsel moet eenheid zijn en niet
slechts op de vijf orders, maar op alle
mooglijke bouwkunst en alle deelen en
soorten, van gebouwen zioh uitstrekken.
Men moet niet de Bouwkunst zoeken in
de werken van Grieken en Romeinen, die
zelf niet wisten wat en waauom zij bouw
den gelijk zij deden, maar in den aart
der zaak, die van de soort van bouwen
en stoffen afhangt, en in de menschelijke
ziel, waarin het beginsel van 't sckoone
ligt, daar op toe te passen. Tot nog is er
geen goed gebouw in de wareld bekend.
Ik heb daar niets van op het papier doch
de lessen die ik over de Bouwkunst in
't Fransch aan den Lieutenant Rivière
gegeven heb en door hem opgeschreven
zijn, kunnen eenigermate dienen tot op
heldering van hetgeen ik hier zeg en be
helzen (schoon niet systematisch) het be
ginsel in deszelfs toepassing, alhoewel
onvolkomen. Ik geloof evenwel dat die
lessen (niemand heeft ze dan hij) nuttig
zouden kunnen zijn, voor den wijsgeerigen
spraakkundige ep den fyunstenaar.
«Wat de algemeene taal betreft. Nie
mand verbeelde zich eene taal te verstaan
zoo hij ze niet allen verstaat. Men beoefene
de noordelijke eu oostersche taaltakken
gelijkelijk en bepale zich vooral lot na
sporing van de Etymologiën, en de vor
ming van buigingen in de naam- en werk
woorden
«Over de Etymologie zal men vele
aanteekeuingen van mij vindendoeh
bloote kladden, en behelzende goede waar
nemingen, maar veellicht meestal onver
staanbaar en vermengd met honderden
gissingen van vroeger en lateren tijd,
waarvan ontalrijke valseh zijneenige,
onder 't lezen opgeteekend, en bij anderen
gevonden eenige resulta'en van valsche
begrippen van anderen, door mij opgetee
kend, als CorrolariëD, waarvak ik mij den
een' of anderen tijd bedienen wilde, om
de beginsels waaruit zij voortvloeiden te
weerspreken. Niemand dus geloove in
die kladden, waaronder eenige bladen van
mijne zeer vroege jeugd zijn, juist mijn
gevoelen te lezen. Alles is er door een
geschrevenwaar en valseh, zeker en
onzeker, welgedacht en ongerijmd, deze
waarschouwing is noodzaak'lijk, opdat
men tot de beginsels opklimme, en daaruit
mijne aanteekeuingen waardeere.
«De Analysis aller talen laat zioh tot
één brengen. Alle woorden vloeien voort
uit weiuige wortelletters wier beteekenis
in den aart van het spraaktuig ligt dat ze
vormt; bij voorbeeld iu de langte, slaphaid,
trilling of slag der tongin de holte der
keel, enz. Deze gevonden, is de gansche
taal klaar en duidelijk, en alle talen komen
overeen
Die uitgebreide wetetschappelijke ken
nis, wier middelpunt de dichtkunst voor
hem was, vindt men vooral in zijne ge
dichten, die daardoor wel moeilijk, maar
tevens vruchtbaar voor den beoefenaar
zijn. Het is aan die algemeene, diepe,
uitgebreide keunis van Bilderdijk, dat wij
bet heldere, het grondige, het bestemde,
het fijne, het geregelde, de degelijkeid,
mag men zeggen, blijkbare hooge ver
hevenheid en schittering te danken hehben,
van eene poëzij even zeer te huis, hetzij
het zaken of termen geldt, op het obser
vatorium van den sterrekundige als op
den scheepsbodem van den zeeman,
bij bet ingewikkeld zamenstel van eene
watersluis, als bij de bewegingen, van
spinnewiel of weefgetouw, in de ge
heimenissen van de plantenwereld, als
in de krachten, bewegingen, en onder
vindingen van het gezonde of kranke
lichaam, evenzeer gemeenzaam met de
bespiegelingen der wijsbegeerte en met
de leerstellingen des Christendoms, even
geoefend in fijnheden der Logica van hel
Recht, als in de combinatiën van krijgs-
taktiek en strategie, als in de middelen
ter beschikking voor eenen rijk bewerk-
tuigden versbouw in allerlei maat en toon".
Hier moeten wij afbreken.
Ala staaltje van Katholieke waardee
ring, en als herinnering aan de grootheid
van dit machtig veelzydig genie, waarvoor
God alleen d'eere toekomt, heeft dit wel
wat lange citaat, vooral voor ons zijne
geestverwanten, maar ook voor alten die
buiten onzen kring staan zoo dachten
wij groote waarde.
Vooral in deze dagen, waarop wij in
den geest verwijlen bij zijn sterfbed en
grafstede.
20 December 1906.
Het Marinedebat.
Het Marinedebat, de zwakke Minister
van Marine, en de prachtige manoeuvre in
's lands belang van den leuken speurder
Talma die den minister voor verongelukken
behoedde, worden in de pers druk bespro
ken. En het gekke van 't geval is dat de
oppositie-pers tevreden is, terwijl deminis-
trieele pers schuimbekt van woede.
Net als in 1905 met minister Staal.
Wij hebben er gister al een staaltje uit
Het Volk van gezien. Wy zullen er maar
geen meer byhalen.
Land en Volk, het vrijz.-dem. blad onder
redactie van het Kamerlid Marchant, heeft
anders ook aardig opgespeeld.
Naar aanleiding daarvan schrijft De
Nederlander onder het opschriftMarine-
debat''.
«De 17e December 1906 is voor onze
Tweede Kamer een ongeluksdag geweest",
schrijft Land en Volk het hoofdorgaan der
vrijzinnig-demoeraten.
Doch het blad vergist zich. Het ziet de
vrijz.-dem. fractie voor de Tweede Kamer
aan
In het begrootings-debat van 1905 heeft
de heer Drueker het tegenwoordig Kabinet
welkom geheeten en gezegd, dat voor de
vrijz.-dem. een «dies ater" (een ongeluks
dag) zou aanbreken wanneer zij tegenover
een der Ministers zouden komen te staan.
Zulk een dag hebben zij nu beleefd op
17 December 1906 (gelijk trouwens ver
leden jaar reeds tegenover Minister Staal).
Wèl dus een ongeluksdag, maar niet
voor de Tweede Kamer.
Integendeel, deze heeft een geluksdag
gehad, daar de Minister van Marine, die
een pantserschip voor Nederland had voor
gesteld, op haar weüsoh en overeenkom
stig haar gevoelen zonder veel omslag dit
schip van betwistbaar nut heeft vervangen
door het meer eenstemmig noodzakelijk
geacht pantserschip voor Indië en torpe
domateriaal. Wanneer de Kamer na dit
succes nog van een «ongeluksdag" sprak,
zou dit zeker niet van dankbaarheid ge
tuigen.
Het Volk zegt, dat het „treurig einde
van den bezuinigingsveldtocht'' nu is, dat
de marinebegrooting nog verhoogd is.
Volkomen juist, maar zoo vreemd als
het schijnt is dit niet. De wind, die iu
het zeil der «bezuinigers" blies, was de
twijfel ook van vele deskundigen, of een
pantserschip voor Nederland wel nuttig
is. De antimilitaristen die altijd gaarne
op den rug van deskundigen klimmen,
hebben dien twijfel blijmoedig uitgebuit.
Maar dit muntslaan uit andermans argu
menten is altijd gevaarlijk. Dit is nu ge
bleken. Het gewicht, dat de schaal der
oppositie deed doorslaan, was niet van
bezuinigings-, maar van anderen aard.
Vandaar dat zij, die dit gewicht met ge^
juich hebben begroet, hopende er een
negatief resultaat door te zullen beiviken,
nu uit den aroom ontwaken met een
positief resultaat dat hun nog minder aan
staat dan het aanvankelijk bestredene.
Loon naar werk voor het parasietiseh
anti-inilitairisme, dat als een klimoprank
zioh vasthecht aan elk argument, dat een
voorgestelde defensieuitgaaf kan nekken."
En De Standaard schrijft onder het op
schrift uEen duikeling boven water"-.
„Weken lang werd de Minister van
Marine ons geteekend als een drenkeling,
zelfs zonder een stroohalm, om zich aan
vast te houden.
Thans zit deze zelfde Minister droog en
rustig in zijn Kabinet, met een goedge
keurde begrootiDg voor zich.
Kau nu gezegd, dat hy door schitterend,
heroiek optreden zich zei ven gered heeft
Lees de Kamerverslagen, tot zelfs in
de ministrieele pers, en ge ziet dat hij
slag op slag zich er veeleer inwerkte, en,
als hij half boven water was, en dcor zijn
zwakke armslagen weer onderging.
Heeft dan de ministerieele minderheid
van 51 stemmen hem energiek en dapper
tegen de rechterzijde verdedigd?
Antwoord Spreker na spreker van links
gaf den wanhopigen drenkeling veeleer
een duw en deuk om er hem onder te
houden.
Wie hem dan op het droge hielp?
De Rechterzijde.
Diezelfde booze Rechterzijde, die, als
ge de Unie pers gelooven woudt, bij avond
en morgen op minister-moord loert.
En voorop ging Talma.
De Minister mocht zyn schip wel naar
Talma noemen, als blijvend aandenken
aan zjn verrassende uitrodding.
Talma's-motie toch was de toegeworpen
reddingslijn, die het gedaan heeft.
Een regeeringsverlclaring.
De vrijzinnig democratische pers in onze
omgeving verhaalde gister dat de rechter
zijde in de Kamer „herrie" had gemaakt.
Enkele met name genoemden hadden drei
gend tegenover min. De Meester gestaan.
De zaak heeft zich eenigszins anders
toegedragen.
Do Nieuwe Courant, een waarheidlievend
oud-liberaal blad, verhaalt 'tais volgt en
voegt er haar gevolgtrekking bij. Men
oordeele
„De Voorzitter der Tweede Kamer kon
digde aan, dat de Minister van Financiën
een mededaeling aan de Kamer had te doen
en dat aan Zijn Excellentie daartoe, met
onderbreking van de beraadslaging, het
woord verleend zou worden na de middag
pauze.
De aandacht was, gelijk zich begrijpen
laat, sterk gespannen. In een stampvolle
Kamer, de leden dicht om de Ministerstafel
gedroDgen, sprak de heer De Meester onder
ademlooze stilte der hoorders. Zijn woor
den bevatten een protest tegen de voor
stelling, Dinsdagavond door den Utreoht-
schen afgevaardigde Van Ivarnebeek ge
geven, als zou de Minister vau Oorlog
zich door politieke invloeden hebben laten
bewegen tot het brengen van verandering
in het beleid, waarvan bij zieh een jaar
geleden voorstander betoonde. De heer
De Meester meende, dat de afgevaardigde
dit beter kon weten. Niets geeft u het
recht zoo sprak hij met stem verheffing
en toornig gebaar onze eerlijkheid in
twijfel te trekken en ik verwacht dat gij
uw beschuldiging zult terugnemen.
Dit ongswoone optreden van den voor
zitter van den Ministerraad kunnen wij
tot ons leedwezen nietanderskenschetsehen
dan als een ongemotiveerder!, onberaden
en in de omstandigheden van het oogen-
blik gevaarlijken stap.
De dag van gisteren was, hoe seherp de
oppositie tegen den Minister van Oorlog
ook moge geweest zijn, zonder opwinding
verloopen. Wat de heer Van Karnebeek
des avonds in zijn door vriend en tegen
stander geprezen merk waardige redevoering
over dien Minister gezegd bad, was tevoren
reeds in de pers en ook door Kamerleden,
die vóór hem het woord voerden, in
anderen, geenszins welwillender, vorm ge
uit. Hoe onaaugenaam zij dien bewinds
man jok moge in de ooren geklonken
hebben, ja zelfs al ware-zij gansoh onver
diend geweest, aan de beschuldiging zelve
kon nooh een verrassende nieuwheid, noeh
een zoo buitengewone beteekenis worden
toegekend, dat zij een mobilisatie k la
minute van het geheele Kabinet tot zijn
verdediging, midden in de discussie en nog
voor hij zelf het woord gevoerd had, ver
klaren, veelmin rechtvaardigen zou.
Een geweldige opwinding in de Kamer
was het gevolg van dit taktlooze protest.
De aanblik dien de vergaderzaal gedurende
vijf minuten bood, evenaarde dien van
sommige oogenblikken tijdens de behan
deling der Stakingswetten in 1908. En
het zal, vreezen wij, na dezen middag voor
de Kamer nauwelijks meer mogelijk zijn,
de kalmte en de onbevangenheid te her
winnen, welke zij ter behandeling van de
Oorlogsbegrooting met haar gemengd-po-
litiek- en^ technich karakter en met het
oog op de beweging door de maatregelen
van den Minister Staal in het parlement,
in het leger en onder de natie gewekt,
meer dan ooit behoeft."
De Nieuwe Courant stelt daarna vast dat
deze stemming door den anders zoo bezon
nen premier is in 't leven geroepen, en door
het Kabinet, wat toch na de kalme rede
neering van mr. Tydeman die er aan vooraf
ging niet noodig was.
En het blad voegt er de volgende con
clusie aan toe
„T)oor, heden voor het eerst in zijn leven,
de allures van zijn illustren, maar roekeloos