NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. No. 46. 1906 Donderdag 22 November 21e Jaargang CHRISTELIJK- HISTORISCH De politieke toestand. VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wed. S. X DE JÖNGE-VERWEST. te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Abonné's die verhuizen, worden vriendelijk verzocht hij hun nieuw adres tevens het oude adres op te geven. DE ADMINISTRATIE. een zekere Inzinking was gevolgd. op Dr. Kuyper wraak te nemen over de stakingswetten van 1903. Zij hebben in dien tijd openlijk gezegd, dat ze het Dr. Kuyper betaald zouden zetten, en ze hebben woord gehouden. En nu beheerscht alleen de concen- tratieleuze den toestand. „Kuyper weg 1" de antithese De vaische strijd heeft zich ge wroken Hoe staat het dan nu? af te breken, te verzwakken, ja zelfs te vernietigen, en tot geen enkelen prijs. Hadden de mannen der rechterzijde toen vóór de motie van den heer Troelstra gestemd, de Minister van Oorlog had niet kunnen blijven en met hem het geheele Ministerie evenmin. in 't geheel geen politiek in 't spel was, doeh alleen het welbegrepen lands belang, dat een goede Staten Generaal te betraoüten heeft, den weg tot deze hande ling heeft gewezen. de tegenwoordige rust en vrede niet beter kwalificeeren dan met de woor den van zqn vriend Van Vliet, die deze rust noemdede eigenaardige kalmte die het rustige bezit meebrengt voor den bezitter. Het bestaand toonstelsel noemt Spr. een beletsel voor de ontwik keling van den arbeidenden stand. Het loon is te klein. Wordt het ruimer, dan wordt het meerdere geabsorbeerd door den hoogeren levensstandaard. onze defensie. een geheele reorganisatie Ar r i je ii IEDEREN WERKDAG DES AVONDS, Prijs per drie maanden franco p. p1,25. Enkele nummers0,025. UITGAVE DER FIRMA i EN VAN i van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Over dit onderwerp heeft ds. Talma (het Kamerlid) eergisterenavond te Rotterdam een belangrijke redevoering gehouden. Wij nemen het belangrijke verslag dezer rede uit De (anti-rev.) Rotterdammer over, overtuigd als wij zijn dat ook onze Zeeuw- sche vrienden dat gaarne zullen lezen en genieten. Het was een vergadering van geestver wanten en genoodigden geopend en ge sloten met psalmgezang en gebed en een pakkend woord van mr. De Jong, voorzitter der Centrale A.-R. Kiesvereeniging aldaar. Spr. begint met zich aan de woorden van den Voorzitter aan te sluiten, die het een eigenaardig genot noemde te staren op zulk een groote schare. Een genot wanneer wij denken aan de nederlaag bij de stembus in het vorige jaar, welke door Want die inzinking is inderdaad op te merken geweest en ze is dan ook te ver klaren. Ten eerste toch was ze het gevolg van de spijt over het ontglijden van de Staatsmacht aan de handen van hen, in wier handen wij de teugels der regeering zoo gaarne zagen, en bovendien, omdat de nederlaag in 1905 hoofdzakelijk te wijten was aan het aan de overzijde saambinden van krachten die niet bij elkaar behooren en waartegen we in 1901 ook niet opge wassen zouden zijn geweest. Spr. staat hier even stil bij de kwade praktijken van de verbonden tegenstanders der coalitie die door laster den arbeid van het Kabinet- Kuyper in discrediet trachtten te brengen en daarin bij vele kiezers slaagden, die zich het nu te laat beklagen. O. a. dienden de beweringen dat het Ministerie niet werkte en zijn program niet uitvoerdemaar in 't eerste jaar van het optreden van Minister Kuyper verklaarde reeds 'n bekend liberaal staatsman aan Spr., dat Minister Kuyper's „enorme program" niet een program was, dat in 4 jaren kon worden uitgevoerd. Ook werden deledeu der Nederlandsch Hervormde Kerk tegen het beleid van den Minister premier in het harnas gejaagdmaar het Ministerie- Kuyper deed niets dat daartoe ook maar in de verste verte aanleiding gaf, want de Hooger Onderwijswet (waarover hoofdza kelijk de gemoederen werden verhit) had absoluut niets met de Herv. Kerk uit te staan 't gold alleen een stuk gerechtigheid. Waren deze Hervormden, die te laat in zagen wat zij misten, bij het optreden van een nieuw liberaal kabinet de eene groep, wier steun 't Ministerie-Kuyper verloor, de tweede groep was die der Christen-demo craten. W e doen wel goed deze niet al te hoog te stellen, maar zeker is, dat men tegen deze, die er wel niet tegen op zagen om het Ministerie geducht aan te pakken, niet had moeten optreden zooals meermalen gebeurd is. Het was niet verstandig zoo op te treden en het is de zaak niet altijd ten goede gekomen. Spr. hoopt dat dit „been nog eens in het lid zal komen". Al zal het eerst wat gezwollen zijn, hij hoopt en ge looft, dat 'ttoch wel weer gaan zal. De hoofdoorzaak van de nederlaag der gecoaliseerden in Juni 1905 lag echter aan hetgeen aan de overzijde gebeurde, n. 1. het te hoop loepen van onderschei dene richtingen. Sprak de Voorzitter aan het begin der vergadering van sociaal democraten, liberalen en andere vrijzin nigen, Spr. wil de vraag stellen, of sociaal-democraten wel vrijzinnigen zijn. Hij meent ze hyper-dogmatisch te moeten noemen. Ze hebben immers Rotonde Christelijke dogma verworpen en er een nieuw voor aangeschaft, waarmee ze telkens in de war zitten, evenals de sergeant, die tot officier is bevorderd en wien zijn langen sabel nu te lastig is, omdat bij 't loopen hem 't diag telkens tusschen de beenen slingert. Gelach). Deze partijen dan, de sociaal-democraten, de vrijzinnig-democraten, de liberale Unie mannen en de vrije liberalen trokken samen te velde tegen het Ministerie, en met ge meenschappelijke inspanning haalden ze het tot een meerderheid, die uit verschil lende kleine minderheden bestond. Dit groote feit, zegt Spr., zal onze politiek nog jaren lang demoraliseeren. Want de overwinning onzer tegenstanders was alleen mogelijk door de hulp der sociaal-demo craten, die niet anders bedoelden dan Ze hebben de liberale partij, die Dr. Kuyper in 1903 om zijn stakingswetten toejuichte, gebruikt als karwats om in 1905 Dr. Kuyper af te straffen. Het is dan ook onwaar wat de heerRood- huyzen veertien dagen geleden in de ver gadering der Liberale Unie zei, dat de heer Borgesius in 1905 de Liberale Unie ten strijde en tot overwinning had geleid. Mr. Borgesius heeft nooit anders dienst gedaan dan als adjudant-generaal van Mr. Troelstra. (Applaus). Niet het Ministerie beheerscht den toe stand. Het zit zelf in voortdurende be dreiging van de minderheden die het in het leven riepen. Daarom mag men gerust aannemen, dat Mr. Borgesius niemand liever weer in de Kamer zou zien dan Dr. Kuyper. Die zou alle 51 wel weer goed bij elkaar brengen. Gelach). En toen nu de overwinning behaald was, ja, toen was er héél wat verkregen. Nu zou de onderlinge tevredenheid als vanzelf terug keeren. Maar waar was nu het program der overwinnaars 1 Dr. Kuyper was met een program ge komen, waarvan ervaren politici zeiden, dat hij 'tin 4 jaar nooit zou kunnen af werken. Mr. Borgesius zou 't anders leveren. Hij had een program dat zeker klaar kon komen. Zijn program, waarmede hij zijn 51 bij elkaar kreeg was Dit program werd de heele wereld door gestuurd. En als de cijfers aan den avond van den laatsten verkiezingsdag 5248 warentoen was Kuyper weg. Spr. kan best begrijpen, dat de heer Goeman Borgesius, toen hem door de Koningin werd opgedragen 'n Kabinet te formeeren, daar voor bedanken wilde en zei „Majesteit we hebben ons eigenlijke program al uitge voerd". (Gelach) Maar het gekste geval kwam achteraan. En dat is, dat de Tweede Kamer met zulk een verdeelde meerderheid niets tot stand kan brengen. Het Nederlandsche volk is niet gediend van een meerderheid die op deze wijze de politieke verantwoordelijkheid opvat. En dat in een tijd waarin zoovele ingrijpende hervormingen op afdoening wachten. De voornaamste grief tegen het vorige Kabinet was intusschen geweest dat dr. Kuyper op den voorgrond had geschoven. Het door en door valsche van die grief toont Spr. aan door mede te deelen, dat tegen de bewerin gen van den heer Roodhuyzen in, gebleken is, dat Mr. Borgesius toen hem de Kabinets formatie was opgedragen in het geheel niet getracht heeft ook een minister van de Rechterzijde te krijgen. Hij vond toen blijkbaar de antithese nog zoo'n kwaad ding niet en dacht het er evenals zijn voor ganger ook nog wel vier jaar mee te kunnen uithouden, (wat Spr. intusschen nog niet zoo heel waarschijnlijk acht). bij de Kabinetsformatie en hij wreekt zich nu als noodzakelijk gevolg ookin de Kamer. En als Spr. over den politieken toestand spreken moet, moet hij het toch voorname lijk hebben over de Kamer. Dat Leiden bij de laatste tusschentijdsche verkiezing „om gegaan is, noemt Spr. wel een mooi feit, omdat nu de plaats, vroeger bezet door den anti-revolutionair Van Kempen, met de hulp der Hervormden thans is beschikt aan Dr. De Visser, den man, die om verschil lende redenen daar behoordemaar hij acht dit feit toch niet zoo verschrikkelijk be langrijk voor den eigenlijken politieken toestand. Spr. wil den toestand nagaan en laat dan allereerst de revue passeeren wat Mr. Borgesius voor 14 dagen in Amsterdam zeide, n.l., „dat ondereen vrijzinnigKabinet het parool (der rechterzijde) schijnt te zijn afbreken en verzwakken tot eiken prijs, teneinde zoodoende voor een olerieaal ré gime weder den weg te bereiden." Spr. weerlegt met kracht deze aantijging. Hij wijst er op dat reeds het vorige liberale Kabinet, waarin de heer Borgesius zelf minister was, telkens een nederlaag zou hebben geleden, als het niet telkens weer door de rechterzijde was geholpen. Tevens deelt hij mede dat ook ditKabinet voortdurend door mannen t an de rechter zijde gesteund wordt, zeggende dat Minister van Kaalte voor het tot stand komen van de wet op het arbeidscontract, het eenige belangrijke ontwerp, dat onder dit Kabinet tot op heden wet werd meermalen steun had van de mannen van de rechterzijde, tegenover de bestrijding van zijn eigen vrienden. De heer Borgesius mag zulke dingen niet zeggen zonder ze te bewijzen. Bovendien is er geen beter bewijs dan, wat wij allen weten aangaande de quaestie van den Minister van Oorlog in het vorige jaar. Verleden jaar toch hadden we in handen Tiet Ministerie Maar dat wilden wij niet. Wij wachtten daden van dit Kabinet en we waren voor nemens om het te steunen wanneer we konden, zij het ook te bestrijden wanneer we moesten. Of zou de heer Borgesius bedoelen het afstemmen eenigen tijd geleden van het outwerpje tot aankoop van gronden, waar van de Minister van Koloniën de noodza kelijkheid niet genoegzaam kon aantoonen? Of het verwerpen van het ontwerp tot reor ganisatie van het corps Mariniers, waar de Minister van Marine niets beters voor in de plaats gaf? Spr. toont aan dat hier van Rechts Spr. vraagt alsnu of er thans werkelijk verandering gekomen is in den toestand zooals die voor de verkiezingen in Juni 1905 was. En hij antwoordt met neen. De herrie die van vrijzinnige zijde gemaakt werd, en die aan de sleehte regeering van het vorige Kabinet werd toegeschreven, was niets anders dan een dringen om op de plaats te komen waar men gewoon was te zitten en niets anders. Van al het geschreeuw over „Christelijke afzetterij der gemeenten" door het Ministerie-Kuyper door zijn schoolwet.enz.,meenden deheeren dan ook geen woord. Ze hebben er nooit over gedacht zelfs de gewraakte wetten, die onder het vorige Kabinet tot stand kwamen, terug te nemen. Daarom kan Spr. Alsnu gaat Spr. vier zaken na, waarbij naar zijn meening de politiek in de eerste jaren zal zijn betrokken. Allereerst noemde hij als zoodanig het vakonderwijs. Spr. zet het hoog gewicht van de bevor dering en regeling van dit onderwijs door de regeering uiteen. Een regeling voor het vakonderwijs ontbreekt hier te lande in verontrustende mate. De vraag of wij ons als natie zullen kunnen handhaven, of onze arbeid als concurrent zal kunnen optreden tegenover die van andere volken, hangt af van de ontwikkeling van ons vakonderwijs. Minister Kuyper had te dezen opzichte groote plannen. De tegenwoordige Minister van Binnenlandsche Zaken antwoordde ver leden jaar bij het debat over de begrooting, dat zijn plannen ten dezen nog niet rijp waren. En thans meldt hij, volgens het VoorloopigVerslag, dathq eerst raadplegen moet de commissie tot reorganisatie van het onderwijs en hq intusschen voort zal gaan met het verleenen van subsidie. Spr. noemt zulks spelen met hooge volksbe langen. De tweede zaak, waarbij de politiek de eerste jaren zal zijn betrokken, zijn 'de financieele plannen. Met de financiën gaat het, naar wat de betrokken Minister mededeelde, bijzonder prachtig, 't Gaat zóó mooi, dat de Minister zelfs verklaarde, dat, had hij het 't vorige jaar geweten, hij de 10 opcenten niet noodig had gehad. Intusschen is er iets in de belasting plannen van den Minister dat ons volk raar op 't lijf zal vallen. Naast een paar millioen uit de bedrijfs- en vermogens belasting zal er veel moeten komen uit de Tabak en de Jenever, terwijl uit de technische herziening van het tarief ook nog een half millioen zal worden gehaald. Voor 12 jaar bracht het tarief f5000,000 op, thans 11 a 12000,000. Elk jaar is het dus een half millioen gestegen. En nu wil de minister eens het tarief „goed in orde" maken en komt er nog een millioen op. De heer De Boer, voor wiens karakter en eerlijkheid Spr. groot respect heeft, heeft gezegd, dat hij tegen het tarief was omdat door den vooruitgang der industrie de arbeiders van het platteland naar de steden zullen trekken. De boeren zullen dan hoogere loonen moeten betalen. Nu hebben we pas in de Jaarvergadering van „Patrimonium'' gehoord in welk een bitter trourigen staat de stand der loonen van de landarbeiders verkeert. Als men nu zulke argumenten hoort, dan schept een burger weer moed. (Gelach). Na nog kortelijk de voordeelen van het tariefwetsontwerp-Harte te hebben ge noemd en de bestrijding daarvan dooi' onze tegenstanders gereleveerd, komt Spr. tot het derde punt, dat z. i. de eerste jaren den politieken toestand zal beheerschen, de verplichte verzekering. Als één zaak aan de orde is dan is het deze. Spr. noemt deze verplichte arbeiders verzekering een stuk sociale wetgeving van den eersten raDg. Hij denkt er niet aan Prof. Fabius in dezen avond te gaan be strijden en wil zieTt alleen er toe bepalen aan te toonen waarom hij doordrongen is van de ontzaglijk groote beteekenis der verzekeringswetgeving. En dan meent hij dat de Staat Diet als voogd heeft op te treden. Hierin is hij het volkomen met Prof. Fabius eens. Spr. gaat echter bij zijne beredeneering hiervan uit, dat in de laatste 150 jaar de ontwikkeling van den arbeidenden stand in die richting heeft plaat? gehad, dat men in het algemeen kan zeggen, dat wie als arbeider begint, ook als arbeider zal eindigen. Hij blijft in loondienst. Ieder surplus, dat hij aan zijn loon weet te ontwoekeren, moet belegd worden in opvoeding van zijn kinderen. De arbeider in zijn isolement loopt gevaar schipbreuk te lijden bij iederen stoot op de veleklippen, die hij in zijn levenszee ontmoet. Spr.'s bedoeling met de verplichte ver zekering is de hervorming van het be staande loonstelsel. Het loon moet in zoodanigen vorm (als premie) worden uitgekeerd, dat de loonarbeider „zijn eigen boterham" heeft, ook wanneer hij niet meer werken kan. De linkerzijde heeft zich ook ten deze bezondigd. Bij de bespotting van het ontwerp van Minister Kuyper, dat in de ouderdoms-verzekering eerst op 70-jarigen leeftijd wilde uitkeeren, werd verzwegen het invaliditeitspensioen. Wat Minister Veegens thans voorstelt brengt, naar Spr. inzicht, het ernstige gevaar mede,dat daardoor de verzekerings wetgeving jaren lang zal worden achteruit gebracht. Zoo wreekt zich ook hier het onrecht vaardig optreden der vrijzinnigen tegen Minister Kuyper. Ten vierde bepaalt Spr. zioh bij eene bespreking over Sinds 1897 zijn de Ministers van Oorlog al aan het bezuinigen. Toch bracht het Ministerie Pierson-Borgesius ons de wet -Eland, die 2 a 3 millioen kost. Spr. noemt 2 a 3 millioen, omdat de deskundigen het over het juiste cijfer niet eens zijn. We zien daardoor het eigenaardige verschijnsel, dat elke Minister van Oorlog optreedt met de pretentie om te bezuinigen en-dat tooh de begrooting elk jaar steeds stijgende is, waarbij deze Minister, zoo hem daarop wordt gewezen, gewoonlijk antwoordt, dat zij nog meer zou gestegen zijn, als hij niet had bezuinigd. Toch aoht Spr. een politiek, zooals som mige vrijzinnigen volgen, wier tolk de heer Smeenge was, als hij zei, dat alleen op het eindcijfer moet gelet, „moorddadig." Immers van dat standpunt uitgaande zal de Minister van Oorlog angstvallig eiken post nagaan, waarvan wat „af" zou moeten en wordt er overgegaan tot middeleD, waar door onze weermacht wordt benadeeld. Spr. zal geen hand uitsteken om het z.g. blijvend gedeelte te behouden, als het gemist kan worden. Als Minister Staal bewijst dat inderdaad die duizenden joDge mannen naar huis kun nen worden gezonden, zonder schade voor onze defensie, dan zal Spr. zich verblijden. Toch verleden jaar heeft de Minister met klem betoogd, dat het niet kan, zonder de veiligheid van den Staat in gevaar te brengen en nu stelt hij voor om het voor de bereden wapenen geheel en voor de infanterie gedeeltelijk af te schaffen. De deskundigen laten ons in het duister. De Dieuwe richting in ons leger, die haar tolk in de Militaire Gids heeft, geeft oek geen positieve gedragslijn aan. Een deskundige schreef omtrent „het blijvend gedeelte" bij de veldartillerie dat dit naar huis zou gezonden kunnen wor den, op voorwaarde, dat de minister had aangebracht, en wat de cavallerie aanbelangt, daaromtrent schrijft een ander dat er een maatregel, zooals de Minister wil nemen, de zaak heeft ontredderd. We staan hier voor een maatregel, dis onze sympathie heefr zegt Spr., maar tot het nemen waarvan we met het oog op de weermacht onzes lands den Minister rekenschap zullen vragen. Blijft, deze

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1906 | | pagina 1