No. 30. 1906.
NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
Zaterdag 3 November
21e jaargang.
HISTORISCH
CHRISTELIJK-
Onschuld en Misdaad.
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEStI te
Goes
F. P. D'HUU, fe Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
By dit nummer behoort een bij voegsel-
Toe» liet ais nu!
tt e c ti t 1 a k e u.
3SKB
1EDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p1,25.
Enkele nummers0,026.
ÜifGAVE DER FIRMA
EN VAN
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Volgens hetgeen de verslaggevers der
froote liberale bladen melden heeft dr.
myper er op een der joDgste soe.-dem.
kiezersvergaderingen te Leiden de ver
slaggevers zeggen het zeiven van mr.
Troelstra geducht van langs gehad.
Nu is dit geen nieuws.
Groote mannen die den Christus belijden,
ook in de Staatkunde, worden gewoonlijk,
tot zelfs in hun karakter, in hun persoon
door den tegenstander op allerlei wijze
aangevallen.
Dat hebben de liberalen al een eeuw
lang geduan.
En niet een is vrij gebleven.
Gelijk dr. Kuyper nu al veertig jareu
lang kwalik bejegend is door zijne weder-
partijders, is het de heer Loliman gedaan,
vooral in den eersten tijd van zijn staat
kundig optreden.
En professoren, de besten dus, hebben
hierin het slechte voorbeeld gegeven.
Professor Hekken, van de Groningsclie
Hoogesohool, zong nog in 1891
Geen dwepende Alexanders,
Geen Kuypers vol venijn,
Verdienen Nederlanders,
Te heeten of te zijn.
Met Alexander werd jhr. Lohman, met
Bram dr. Kuyper bedoeld.
Prof, Bollands grove aanval, met name
op de Roomsche staatslieden, is niet min
der berucht.
Prof. Bolland is een der meest gevierde
hoogleeraren van de Leidsche school.
Ook de Utreehtsohe hoogeschool telt
hoogleeraren die met zeer scherpe phi-
lippica onze Christen staatslieden hebben
vervolgd. Jaren geleden deed dit, zoo wij
ons wel herinneren, prof. d'Aulnis.
Het oordeel van prof. Treub, van de
Amsterdamsehe hoógeschool, was ook een
enkele maal verre van malsch, ofschoon
't gunstig afstak bij dat zijner oude col
lega's met Dame aan de Leidsche univer
siteit. Hoe Keuohenius verguisd werd, ligt
den tijdgenoot nog versch in 't geheugen.
25
FEITILLETOIT.
NXIII.
LAURA EN BERTHA.
Je weet dat je de geheele zaak zoo goed
gezien hebt, als ik."
„Dat weet ik."
„Welnu, dan zal je voor moeten komen
om te getuigen ik en jij kunnen juffrouw
Aleida doen vrijspreken."
„Ik wil juffrouw Aleida even graag vrij
spreken als gy, maar voor de rechtbank
verschijnen, dat nooithet zou lijken, of wij
tegen juffrouw Bella wilden optreden."
Dit gesprek werd gevoerd tusschen Laura,
Bella's kamenier, en een meisje van onge
veer zestien jaar, half kamenier, half werk
meisje, bestemd om boodschappen te doen,
te koken en om grof naaiwerk te verrichten.
„Kom, dwaas ding 1 juffrouw Bella aan
klagen dat hoef je niet te doen, als je eerst
maar eens hoort, hoe slecht en gemeen zij
heeft gehandeldhoe zij dat arme, onschul
dige weesje beschuldigd heeft; hoe dat
arme kind nu in de gevangenis bijna sterft,
terwijl zij hoegenaamd niets gedaan heeft.
In allen geval zal je 't wel moeten vertellen,
anders zal ik je logenstraffen, en dat zal je
toch niet willen, dat weet ik wel beter."
„Ik wenschte maar, dat ik niets gezien
had," zeide het meisje, terwijl zij begon te
weenen.
„Nu ik niet, ik ben blij dat ik 't gezien
heb, want als ik of jij 't niet gezien hadden,
zou die arme Aleida veroordeeld worden.
En bovendien als die arme jongen terug
komt," voegde de geslepen deern er bij,
„zal hij ons uit dankbaarheid bepaald ee»
linke som ^eld geven",
Maar ook Groen van Prinsterer heeft
heel wat bitters te slikken gekregen van
zijn vrijzinnige legenpartijders.
Men behoeft de liberale bladen uit dien
tijd, ook die uit onze omgeving, er maar
op na te slaan, en men verbaast zich niet
dat ook zyn opvolgers zoo fel somwijlen
worden aangevallen.
En niet alleen Groen, ook Da Costa,
leefde hij nog, zou er van kunnen mee
spreken.
Toen hij in 1823 zijn „Bezwaren tegen
den geest der eeuw" in 't licht gaf, stond
den „geest der eeuw" van alle kanten
tegen hem op.
Uit alle openbare colleges werd hij ge
weerd. Hij werd geen enkele betrekking
waardig gekeurd hierin deed hij eenzelfde
ervaring op als zijn leermeester Bilderdijk.
Ook Da Costa heeft de felste persoon
lijke aanvallen te verduren gehad van de
geleerden onder zijn vrijzinnige tijdge-
nooten.
Toen het modernisme die „fata mor
gana" nog in zijn opkomst was, heeft
hij dat Modernisme met groote kracht
bestreden. Doch hij was daarbij nimmer
persoonlijk, wat men van zijn tegenstanders
niet zeggen kon.
Professor Scholten, van de hoogeschool
te Leiden, de vader der moderne richting
gaf in 1857 bij Engels te Leiden een bro
chure uit, waarin vele hatelijkheden hem
naar het hoofd geworpen werden.
In antwoord op Da Costa's brochure
„Wat er door de theologische faculteit te
Leyden alzoo geleerd en geleverd wordt"
schreef prof. Seholten dr. Kuypers
groote, moderne, hoogst respectabele leer
meester een fel vlugschrift, hetwelk
hooghartig aldus aanving „Men wachte
van mij niet dat ik mij met dhr. Da Costa
in eenige wetenschappelijke discussie zal
begeven".
En aan het slot lezen wij
„Het moge hard zijn om na een reeks van
jaren rusteloos gearbeid en tegen den geest
der eeuw geprotesteerd te hebben, te moeten
klagen, gelijk Da Costa doet, van tegen de
heerschappij van Leiden, noch te Groningen
noch te Utrecht, noch te Amsterdam, noch
bij de pers, noch bij de kerkelijke besturen,
„Je weet dat wij allebei dien nacht zelf
kwaad deden en dat zullen wij dan toch
ook moeten zeggen".
„Nogal een erge misdaad, dat wij Bella's
armbanden en nog een paar andere dingen
te leen genomen hebben, om wat opschik te
makenbuitendien zouden wij ze na het
bal immers weer teruggebracht hebben, en
juffrouw Bella er niets van te weten zijn
gekomen".
„Behoeven wij wel te vertellen, dat wij
van het bal kwamen vroeg het jonge
meisje angstvallig.
„Neen, dwaas ding! natuurlijk nietwij
kunnen zeggen, dat wij vermoeid of ziele
waren, of wat ook en naar juffrouw
Aleida's kamer waren gegaan, om onze
kaars op te steken, toen wij de deur hoorden
openen, en daar wij iemand hoorden aan
komen, uit angst in Aleida's kleerkast zyn
gekropenje weet nog hoe bang we waren
ik had moeite om je het schreeuwen te be
letten, toen juffrouw Bella in haar nacht
japon binnenkwam. Maar kortom, gij hebt
alles wat zij deed even goed gezien als ik".
„Ja, maar ik wou, dat ik het niet gezien
had, vind je niet, dat juffrouw Bella erg
zonderling doet
„'t Zou wonder zijn, als zy dat niet deed
na het volbrengen van eene zoo slechte
daad. Geen wonder dat zy in haar slaap gilt
en bevreesd is, alleen te bly ven".
„Wat moet ik voor de rechtbank doen P"
vroeg het jonge meisje.
„Niets anders dan de waarheid vertellen;
je hoeft juffrouw Bella niet te sparen als
één er aan gelooven moet", riep Laura
heftig xiit, „dan zal't Bella zijn. Juffrouw
Aleida heeft my nooituitgelachen of bespot,
heeft my nooit met water begooid en nooit
allerlei verzinsels verteld, om mij te plagen.
Juffrouw Aleida heeft -wel eens met wy
ook zelfs niet bij de hoogste berkvergade
ring, zelfs niet bij vrienden troost te kun
nen vinden (bl. 29 -34).
Hard moge hot hem gevallen zijn, te
hebben moeten vernemen, dat „een Curator
der Utrechtsche Hoogeschool" de Presi
dent der Tweede Kamer het ook al eens
is met (zijn tegenstanders) en dat ook de
Minister Van Reenen, door aan den Koning
niet een geestverwant van Da Costa maar
dr. Prins voor te dragen, getoond heeft
van Da Costa en de zijnen geen heil voor
kerk of staat te verwachten, maar dit
alles geeft hem nog geen vrijheid om ter
eere van God (let wel Red. Z.) onwaar
heid te schrijven en een reeks achtbare
mannen zwart te maken. Mocht Da Costa
eens tot het het inzicht komen dat Christus
ons niet tot Joden (dit is een schimp op
den Jood Da Costa die Christen werd
Red.) maar tot menschen vormt, en door
het evangelie zich van den Joodschen
zuurdeesem geheel losmaken, dan is er
kans dat ook zijne opvatting der waarheid
menschelijker' worden zal. Zoolang echter
Da Costa, hoezeer Christen in naam, in
beginsel, ik zeg niet Israëliet, maar Joocl
blijft, is er van zijn bekeering, even
min als die der Joden-Christ en en in
Paulus' tijd, iets anders te verwachten
dan dat hij zal voortgaan met aan de
overige Christenen de vrijheid te betwisten
die in Christus is, en allen redelijken
voortgang en ontwikkeling op het gebied
der godsdienst, als ongeloof en opstand
tegen God te brandmerken.
Men ziet het ook hier het gif zit in
den staart; en wat het verguizen van den
persoon des tegenstanders betreft, waren
zelfs de edelste tolken der vrijzinnigheid
een halve eeuw geleden al even slecht
als de tegenwoordige.
Den discipelen des Beeren overkomt
niets vreemds, wanneer zij vervolgd wor
den, of liegende allerlei kwaad van hen
gesproken wordtomdat de leerling niet
beter is dan zijn Meester, en de knecht
niet meerder dan zijn Heer*s*
UIT J B FJER.S.
Invaliditeitsverzekering.
De Nederlander schrijft, naar aanleiding
gesproken, maar altijd op haar manier
neen, zij heeft mij behandeld als een mede-
mensch zij was altijd menschlievend en
meer dan eens als juffrouw Bella mij woe
dend maakte, werd juffrouw Aleida rood
van verlegenheid en ging de kamer uiten
dan hield juffrouw Bella haar voor gek en
noemde haar een juffrouw kruidje-roer-me-
niet. En kyb eens hoe juffrouw Aleida hier
behandeld werdhoe zij als eene slavin
moest werken; afgesnauwd als zij iets zeide,
terwijl zij de zondebok van al de laagheden
van Bella was. Neen 1 ik heb 't lang genoeg
aangezien, ik heb op de gelegenheid ge
wacht".
„Maar denk aan de mooie zaken, die
juffrouw Bella je gegeven heeft".
„Ja, ja, waarvoor? Vroeger gaf zij mij
nooit iets, behalve nu en dan een afgedragen
muts of een versleten lintje. Zij is bang dat
ik iets weet, dat is de reden zij is bang dat
ik haar in haar slaap uitgehoord heb, of dat
ik verdenking op haar heb. En toen het
kindje van mijn arme zuster stierf, en zij
zoo ellendig en zoo ziek was, dat zij bijkans
stierf, gaf zij mij twaalf stuivers voor haar,
terwijl zy dien eigen avond eene bracelet
van twaalf gulden kocht. En wat deed juf
frouw Aleida Wel zij zette haar hoed op
en ging naar de plaats, waar het arme wicht
lag, en kocht kleertjes voor hem, en gaf
geld aan mijne zusterzy gaf goeden raad
en schreidde, dat 's beter dan geld. Dat
zal ik nooit vergeten, al werd ik nog zoo
sleeht."
„Maar waarom heb je het juffrouw Bella
den volgenden morgen niet gezegd?"
„Ik kon niet, ik had er geen moed toe
buitendien zou ik weggejaagd zijn, enzy
zou het een of ander gezegd of gedaan heb
ben, om mij in ongenade te brengen, en het
was maar het wijste om te wachten tot het
van het bekende antwoord van den minister
Veegens aan het Kamerlid Talma
Alzoo de ouderdomsverzekering voorop, en
later de invaliditeitsverzekering, omdat de
eerste, wegens het ontbreken van het simulatie
gevaar, gemakkelijker te regelen is, terwijl een
doelmatige ineenzetting van de laatste blijkbaar
nog heel wat hoofdbrekens moet kosten. Dat
minister Veegens, dit aldus inziende, het rond
en open uitspreekt en daarnaar handelt, mag
hem zeker als verdienste worden aangerekend.
Niets is bedenkelijker, én voor het landsbelang
in 't algemeen èn voor de toekomst der sociale
wetgeving zelve, dan voor moeilijkheden, die
bij het voorbereiden van sociale maatregelen
aan den dag treden, moedwillig de oogen te
sluiten, om op die wijs maar het eerst aan bod
te kunnen blijven. Niettemin is deze loop van
zaken zeer te betreuren. De invaliditeitsver
zekering is feitelijk datgene waar 't op aankomt,
en de ouderdomsverzekering is van nature slechts
de sluitsteen op eerstgenoemde. Hooge ouderdom
is een species van het genus invaliditeit.
Men kan invalide worden op iederen leeftijd,
maar men is 't zeker aldus is dan de
wettelijke fictie wanneer men een bepaalden
leeftijd heeft bereikt. In dat stelsel kan
de leeftijdsgrens der ouderdomsverzekering
hoog (b.v. op 70-jarihen leeftijd als in het ont-
werp-Kuyper worden genomen, want zij, die
in vakken of onder omstandigheden werken
welke de kracht vroeger doen verloren gaan,
worden door de invaliditeitsverzekering toch
geholpen. Gelijk prof. Greven het inzijn praead-
vies uitdrukte «Verzekering tegen invaliditeit
moet het hoofddoel zijnwanneer daarnaast,
uitsluitend wegens het bereiken van een zekeren
leeftijd, pensioen wordt toegekend, dan ge
schiedt dit alleen wegens een vermoeden van
invaliditeit, wegens den omslag en de vele
moeilijkheden, verbonden aan het onderzoek
van telkens herhaalde aanvragen om invalidi
teitspensioen".
Alzoo, slechts tot vergemakkelijking van het
bewijs, tot vereenvoudiging der administratie,
naast de invaliditeitsverzekering (waar 't feitelijk
om gaat) ook een ouderdom sverzekering.
Aldus was dan ook het stelsel van het ontwerp-
Kuyper, door de socialisten en enkele liberalen
zoo lasterlijk miskend door uitsluitend op den
leeftijdsgrens der ouderdomsverzekering den
nadruk te leggen en de daarnaast staande invali-
diteitsverzekeringteverdonkeren, een manoeuvre
waarover prof. Greven loyaal heeft recht gedaan.
Deze juiste overwegingen worden nu prijsge
geven op den weg, dien minister Veegens nood
gedwongen meent te moeten volgen. Reeds heeft
de minister te kennen gegeven, thans de leeftijds-
verhoor. Buitendien juffrouw Aleida is on
schuldig en dat verzeker ik je, gelukkiger
waar zij nu is, dan juffrouw Bella. Tot nu
toe gilt zij altijd in haar slaap.
XXIY.
EEN VREEMDSOORTIG ONDERHOUD.
„Zij schelt" zeide Bertha, terwijl zij weer
aan haar werk ging.
„Zij moet d6 courant hebben, denk ik, zij
is vroeg." Zoo sprekende ging Laura weg,
nadat zij het blad gehaald had, dat zy inzag
terwijl zij heen ging.
„Wat een valsch licht hier," riep Bella
uit, toen zij binnenkwam. „Schuif dat gor
dijn wat weg."
Laura gaf de courant aan Bella, haalde
het breede gordijn op en schikte de rijk
geborduurde plooien in orde, die met een
sierlijken sleep op den grond hingen. De
jonge dame zat in een gemakkelijken stoel
voor haar spiegel, en rondom haar lagen
hare verschillende toiletartikelen verspreid
in laden, doozenengoudgekleurdeflescbjes.
Haar zware gitzwarte haren hingen ver
over haar middel, maar hoe glinsterend en
schoon zy ook waren, en hoe zacht en lief
ook de uitdrukking van haar gelaat was,
waarover zij hingen, in dit laatste lag nu
een droevige trek, in welks plaats jeugd en
onschuld, gezondheid en deugd beter plaats
hadden gevonden.
Terwijl zij las bedekte een blos haar
gelaat, haar oog glinsterde, en zy wierp de
dikke vlechten opzijde, om nog eens over
te lezen. Maar haar gelaat verbleekte, hare
wenkbrauwen trokken zich oogenblikkelijk
samen, en toen Laura hare haren als ge
woonlijk opmaakte, zag zij starend voor
zich uit, terwijl haar gelaat de angstige
voorgevoelens van haar hart toekende.
„Ey zal natuurlyk naar haar yragen".
grens te zullen verlagen. Waarlijk-invaliden,
zullen dus voorshands buiten de verzeke
ring vallen. Tal van valide personen zullen er
blijvend onder betrokken worden. Terecht
werd o.a. door het weekblad Patrimonium
onlangs op de nadeelen ook van dit laatsie
gewezen. De rente van hem, die nog zeer
goed werken kan, bezwaart de verzekering en
drukt het bedrag der uitkeering aan hem, die
niet meer kan werken. Ook zag genoemd blad
in den rentetrekkenden invaliden arbeider een
gevaar voor de handhaving van den loon-
standaard.
Inderdaad is afzonderlijke invoering der
ouderdomsverzekering aan bezwaren onderhevig
waarvan de oplossing niet gemakkelijk schijnt.
Anderzijds gaat het natuurlijk niet aan, den ernst
van het door Minister Veegens aangevoerde
te miskennen.
De quaestie is moeilijk. De gemeenschappe
lijke bedoeling is alleen waarlijk-invaliden een
rente te verzekeren. Gevreesd wordt voor
simulatie bij het aannemen van andere ken-
teekenen van invaliditeit dan de leeftijdsgrens.
Daarom wordt voorshands met dit, uiterlijk
makkelijk en gewis te constateeren, kenteeken
volstaan. Maar dit kenteeken wordt dan, om
niet onbillijk te worden, zóó mild genomen,
dat nu zonder simulatie tal van validen
er onder vallen. Gelijk prof. Greven 't uit
drukte ^Vervroeging van den Leeftijd, waarop
het oudendag-pensioen ingaat, kan niet baten;
hen, die op jeugdigen leeftijd invalide worden,
bereikt men door dit middel toch niet, en men
maakt de geheele regeling onmatig en onnoodig
kostbaar wegens de talrijke aan nog validen
toegekende pensioenen".
In dezen doolhof zal nuchter overleg en
zakelijke wederzijdsche critiek nog het best den
weg doen vinden.
Voor het gerechtshof te 's-Graven-
hage stond gisteren terecht A. N. G., 19
jaar, boerenknecht, geboortig uit Schoon-
dijke, zonder vaste woonplaats, door de
rechtbank te Middelburg veroordeeld tot
drie jaar gevangenisstraf, wegens diefstal
met braak en inklimming gedurende den
voorde nachtrust bestemden tijd, van spek,
een botervlootje met boter, muntspeciën
enz. uit woningen te IJzendyke.
Bekl. achtte de straf te hoog. Adv.-gen.
mr. Reitsma meende dat voor verminde
ring van straf voor dezen beklaagde die
sedert 1902 8 maal is veroordeeld wegens
sprak zij in zichzelve, terwijl Laura even
was heengegaan op het roepen van mevr.
Westerly want 's morgens verdeelde zy
haar tyd tusschen deze en Bella „en als
ik hem vertel, wat er gebeurd is, zal hij
verwonderd en ongeloovig zijn doch hy
zal mijne woorden niet in twyfel trekken.
Hij moet gezien hebben hoe vrij en voor
barig zij was. Hij zal haar zijner onwaardig
vinden, en al had hij zelfs over haar gedacht,
zal hy door schaamte gedwongen zijn die
gedachte te laten varen. En toch beef ik
voor den uitslagmaar daar ik begonnen
ben, zal ik ook onverstoord doorzetten ik
kan nu niet meer teruggaan, al wilde ik.
Maar achmijne rust en mijn vrede zijn
vervlogenik ben schuldig. Ik heb een
afkeer van mijzelve, en als mijne moeder
het wist zou het mijn hart breken. Ik zal
nimmer weer gelukkig kunnen zijn; ik heb
mijzelve, mijn eer en mijn onschuldjver
kocht, en het levensgeluk van Aleida voor
altijd verwoest. Maar waarom heeft zij hem
my ontrukt
Eenige oogenblibken zat zij met wezen
loos gelaat en krampachtig saamgewrongen
handen, zoodat zij daar als versteend neer
zat. Daarna stond zij op, nam een klein
doosje, dat een fleschje met opium bevatte,
waarmede zij hare lippen bevochtigde.
Daarop liep zy het vertrek op en neer, tot
dat hare bleekheid had plaats gemaaktvoor
eene kleur van opgewondenheid en de meid
haar voor het ontbijt kwam roepen.
„Zoo, de jonge De Witt is terug," zeide
mevrouw W esterly. „Het zal mij benieuwen
waar hij zal vertoeven."
„Op genoeg plaatsen, denk ik," hernam
Bella, die trachtte opgeruimd te spreken.
„Ik zou wel eens willen weten of die
jongen van buiten en zijne zuster nog in de
stad zyn,'' (Wordt vervolgd.J