NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. No. 28. 1906. Donderdag 1 November 21e Jaargang CHRISTELIJK- HISTORISCH Onsehuid en Misdaad. VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST. te Goes F. P. D'HUij, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN IEDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p. p1,25. Enkele nummers0,02'. UITGAVE DER FIRMA EN VAN I van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. 31 October 1906. Provinciale Stoómbootdienst »op de Wes- terschelde. Staat van vertraging in den treinenloop te Vliseingen van Vrijdag 12 October tot en met Donderdag 25 October 1906. 13 Oct. 3,16 3,32' 15 11,44 12,01. 15 3,16 3,30' 16 3,16 3,40' 17 3,16 3,36' 19 3,16 3,302 24 3,16 3,45. 25 3,16 3,34" Geen aansluiting met Breskens en Neuzen. 2) Geen aansluiting met Breskens wel met Neuzen. In het Overjordaansche zou dr. Wage naar zeggen is een pennestryd tusschen Zelandiaen „Luctor et Emergo" in gang, naar aanleiding van een kleinigheid. Wij toch hadden geschreven gelijk ons geleerd was, omtrent de verdedigers van Leiden in 1574. De Van der Werffs en Doeza's waren naast de Oranjes en Boisots geen vrijzinnige vrij heidshelden, maar koene mannen door bet Calvinisme geteeld. Zelandia merkte toen op dat Van der Werff katholiek was. Wij maakten hier van terstond melding zonder de juistheid der opmerking te beoordeelen, dewijl ons de bronnen ontbraken. Luctorbeter beslagen dan wij, consta teerde toen dat wij 't allebei mis hadden, want dat De Zeeuw had moeten nemen niet v. d. Werff en Doezamaar v. d. Does, v. Hout en op 't laatst v. d. Werff. Groot was dus onze vergissing, blijk baar niet, want wij noemden v. d. Werff en Doeza en Luctor noemde v. d. Does (dezelfde als Doeza) en v. d. Werff. En 't bewijs dat v. d. Werff katholiek was, is door Zelandia alsnog niet gele verd. Luctor Btaat in haar twijfel vrij wat sterker. 23 rSUILLETQïr. „Ik ging eenige dagen daarna naar den kapitein, die naar alle waarschijnlijkheid spoedig zou sterven ik deelde hem mede hoe ik over zijn toestand dacht, en vroeg hem of hij afscheid wenschte te nemen van het scheepsvolk. Hij gaf mij te kennen, dat dit zijn verlangen was, en doch spaar mü deze bijzonderheden. Laat 't u genoeg zijn, dat ik éen der maats, van top tot teen gewapend bij de deur vandekajuitplaatste; den tweeden nam ik bij mij en de sterkste en dapperste zou handelend optreden. Daarop sprak ik de manschappen toe, ik vertelde hun, dat hun kapitein naar alle waarschijnlijkheid den volgenden dag zou sterven ik vereenigde hen daarna in het ruim, en bepaalde dat zij éen voor éen zou den komen, om van hun stervenden bevel hebber afscheid te nemen. De eerste, die kwam, was deze Portugees, hij aarzelde, en scheen mij iets te willen zeggen. „Nu niets vriend'*, zeide ik, „laat alles aan mij over". „Eén voor éen kwamen de snoodaards naar buiten, niets kwaads vermoedende, en in het vooruitzicht dat de dood van den kapitein hunne wreede plannen zou bevor deren en éen voor éen werden zij door den gewapendeB man weggeleid en op kalme, maar strenge wijze in 't vooronder gebracht. Wij zetten hen in verzekerde bewaring, en sloten de valluiken, en mijne maats, ik zelf en de oude Portugees waren meester van het schipwant de kapitein stierf nog voor dat de laatste man was weggevoerd. Alles was zoo rustig in zijn werk gegaan, dat hij geen beweging of tegenstand gehoord had en de matrozen, verbijsterd door de plot selinge handelwijze, beproefden nauwelijks zich te verdedigen. Er waren twaalf bene den, mijnheer, en toen eerst ontdekten wij, boe snood hun voornemen was. Wij allen drie maats, zes passagiers, de kapitein, Doch wat doet nu Zelandia Na 't vrijwel afdoend betoog van Luctor schrijft zij, blijkbaar aan ons adres, want de boven aangehaalde, volgens haar fou tieve, opmerking was van ons Verbeeldt L. e t E. zich dat de anti-revolutio nairen alles mogen zeggen en dan alsof er geheel geen Katholieken bestonden? Omdat wij Van der Werff een calvinist genoemd hadden, krijgen „deantirevolutio nairen" op hun dak dat zij niet „alles mogen zeggen''. Wij mengen ons verder in deze quae9tie niet, althans nu nietdoch merken alleen op dat wij, schoon niet van plan „alles te zeggen", niet van plan zjjn ter wille van Zelandia der waarheid geweld te doen. Dat is zij ook niet van plan, getuige haar ruwe uitval op Prins Willem van Oranje, dien zij „den Zwijger" gelieft te noemen en tol de sluwe huichelaars schijnt te rekenen. Een coalitie die 't hebben van de eigen meening verbiedtondermijnt haar kracht, en bereidt zieh ten ondergang. Van den schrijver, den heer H. J. E. Gerlach van Sint Joosland te Domburg outvingen wij een overdruk vaneen door hem in de Militaire Spectator van 1906 geplaatste levensbeschrijving van zijn oom, den 9 Juni j.l. te Wiesbaden overleden gep. kolonel A. J. A. Gerlach. De heer Gerlach werd in 1811 te Gro ningen geboren. Zijn ouders waren Abra ham Gerlach, predikant bij de Waalsehe Gein. te Groningen, en Johanna Maria Marchant. In 1827 cadet op de Artillerie- en Genie-school; in 1828 op de Militaire Academie. In 1831 werd hij benoemd tot 2e luitenant bij de Rijdende Artillerie in 1860 tot kapitein le klasse bij de Veld- Artilleriein 1864 tot majoor bij de Vesting-Artillerie; in 1870 werd hij be noemd tot kolonel, en in 1872 op zijn verzoek eervol met pensioen uit den dienst ontslagen. de goede Portugees en ik zelf waren gedoemd in koelen bloede vermoord te worden het schip zou elders heen koers zetten, en een roofschip worden. Hoe dik wijls heb ik God gedankt, dat Hij my den moed gaf om te handelen en waarlijk de tijd drong, dienzelfden nacht zou hun plan volvoerd worden". „Ach mijn beste vriend, hoe moet deze groote bevrijding u tot God gebracht hebben „Dat deed zij, mynheer, dat durf ik zeggen mijn schip vaart nu onder chris telijke vlag; en nu, mynheer, gaat gij mede naar de kajuit, het uur voor den avonddienst is reeds geslagen". Zy gingen gezamelijk naar de kajuit. Zij was gemeubileerd als een salonde pa- neelen waren sierlijk verguld, de rood fluweelen sofa's waren nog niet verkleurd door het zeewater, want het schip was eerst dienzelfden morgen uit Londen vertrokken. Het vloerkleed was naar een prachtig Brusselsch patroon bewerkt en de overige meubelen naar verhouding. Een welgevulde keurige boekenkast maakte een aange- namen indruk zoowel op het oog als op het verstand, want de banden waren even fraai als de inhoud onderhoudend. De Witt nam er den bijbel uit en alle manschappen, behalve de man aan het stuurrad, waren vereenigd tot het gebed j de vreemdeling las met ernstige, doch hartelyke stem uit de Heilige Schrift en daarna knielden allen, de matrozen, de passagiers en hun gezag voerder neder en zonden hun gebed op tot den Allerhoogste. XXI. VADER EN DOCHTER. Nadat de avonddienst was afgeloopen, bleef een der manschappen nog achterhet was de Portugeesche matroos. Hy stond verlegen met zyne vreemdsoortige pet in zijne handen te draaien en zag nu en dan don jongen man aan, die hem de eerste Kolonel Gerlach maakte zich in den Belgischen oorlog verdienstelijk, leverde daarna een reeks geschriften over „Onze Oost", en oogstte wegens zijn werk „Les fastes milifaires des lodes Orientates Neer land aises" den lof in van verscheidene vorstelijke personen, werd door vijf Euro- peesche vorsten geridderd, en stond ook bij de Indische officieren in hoog aanzien. Door de uitgave van dit geschrift wordt de nagedaohtenis van een trouwen dienaar van Koning en Vaderland op passende wijze geëerd. De uitslag der Leidsehe Kamerverkie zing kon voor het in ongerechtigheid ge boren ministerie wel eens een kwaad voor teeken zijn. Er bestaat onzerzijds geen enkele reden om ons over 't bezit van dit ministerie te verheugen. De benoemingen, met name in onze eigen provincie men denke o. a. aan Serooskerke en de gouverneursbenoeming zijn niet geschikt geweest om onze in genomenheid te wekken. Toch kunnen wij gemakkelijk hierover beenstappen, wanneer wij met genoegen mogen opmearkc» dat dc 1 icemden recht vaardig en onpartijdig regeeren, gelijk door bovengenoemde titularissen geschiedt. Maar het landsbelang, dat boven alles gaat, is ook door 't optreden van dit ka binet niet gebaat, en de arbeidersstand is er mee achterop. Nog altijd De Tijd herinnerde er dezer dagen terecht aan, is niet herroepen of gewijzigd het Kon. besluit betreffende de opleiding van onderwijzend personeel. De Drankwet is verslapt. De zotte maat regel van het in bewaring geven van de landweergeweren is nog niet ingetrokken. De defentie blijft in ernstig gevaar dooi de wegzending op gezette tijden van te veel krijgsvolkde vermindering van het blijvend gedeelte vermeerdert zeer de vrees voor te weinig geoefendheid oogenblikken niet gewaar werd. Toen hy hem ten laatste achter de anderen zag staan, sprak De Witt hem vriendelijk aan „Wat is er AEtoniowenscht ge mij te spreken „Als het u belieft," zeide Antonio, ter wijl hij zijn pet heftiger samenkneep, „ik wilde gaarne iets aan dien anderen heer zeggen." „Wel zeker, kom nader, Antonio ik had u willen voorstellen, maar had het bijna vergeten. Ik heb mijnheer over uwe goede diensten gesproken, vriend Antonio. Kapi tein Wakefield, deze goede man leerde mij, wat een christen ishij heeft op de voor plecht menig keer voor mij gebeden." „Ik bid altyd voor den een of ander", zeide de zeeman, terwijl zijn gebruind ge laat van genoegen blonk bij den lof, dien van hem gesproken werd. „Maar, mijnheer de kapitein ik ken u herinnert gij u mij niet?" „Neen, ik herinner mij u niet, vriend," hernam de oude heer. „Herinnert gij u niet, toen die jongen uit den top van de ra viel hè 1 Herinnert gy u niet, dat ik hem redde Gij noemdet u toen kapitein Graylynnik heb u niet ver geten." Antonio riep de oude heer uit, terwijl hij de hand van den zeeman greep „ja wel, Antonio, nu herinner ik het mij alles. Ja, gij hebt het leven van my n lieven neef ge red ik herinner mij u, brave man en hy schudde hem de bruine hand, terwyl de tranen hem in de oogen stonden. „Ik zie nu," voegde hij er bij, „dat uw haar kort is en gij uw baard afgeschoren hebt, en dat is de reden, dat ik u niet kende." „Mijnheer, hoorde ik niet den naam Graylynn vroeg de jonge De Witt. „Dat is myn naam, vriend", zeide de kapitein, „ofschoon ik mijn aangenomen naam steeds behouden heb, sedert ik uit Australië kwam Henri Wakefield Gray lynn is myn naam voluit." de belastingplannen die ook den landbouw treffen, den middenstand nog meer druk ken en den arbeider zijn pijpje belasten zullen, vinden ook bij ons bezwaar terwijl de verschuiving van de Invaliditeitsver zekering en bet vooropstellen der ouder- domsverzekering wat vrijwel het paard achter den wagen spannen ishet vertrouwen in den minister van landbouw niet verhoogt. Toch gelooven we niet dat 't ministerie bier last van zal hebben. De rechterzijde zal wel bedenken dat zij een roeping te vervullen heeft jegens het Landsbelang, en 't ingeval dit ministerie tot heengaan werd gedwongen, immers slechts door een geestverwant- kabinet zou worden vervangen, met de nood wendige vertragingen daaraan verbonden. Het beste schijnt ons de behandeling der verschillende wetsontwerpen af te wachten en te pvobeeren ze te verbeteren. Wij verwachten minder van afstemming en moties van vertrouwen dan van amen dementen. De Gereformeerde Kerk van Overtoom had - zoo melden enkele bladen een aanbieding ontvangen van een gift van f2500 voor hare armen. Maar de Kerkeraad wees die af om de onzuivere bron waaruit dat geld voort kwam. Onder den naam van dub de bienfaisance (vereeniging tot het beoefenen van wel dadigheid) bestaan in Amsterdam speel holen, meestal door buitenlanders geëx ploiteerd. Om nu de daad bij den naam weldadigheid te voegen wordt wel eens een klinkende gift vereerd. Ditmaal viel dit voorrecht de Geref. Kerk te Overtoom te beurt die het met zeer te prijzen scrupuleusheid niet aan vaardde. Terwijl de knoeierijen van de directeuren der Hollandsehe Hypotheek-bank bericht worden, leest men schier iederen dag van „Ach, hij was zulk een knap, goed en vroom kapitein", riep Antonio met vuur uit. „En gij spraakt van een kind van een dochter hernam de ander„mag ik u vragen, of zij ook Aleida heet „juist, mijn vriendriep de kapitein uit, terwyl hij zich plotseling naar den jongên gezagvoerder keerde, „kent gij haar mijn lieve dochter?" „Ik ken een Aleida Graylynn", zeide de jonge man, terwyl een blos zijne wangen bedekte „zij woont, of liever woonde, toen ik het land verliet, bij eene familie, die Westerly heet". „Mijn schoonbroeder", zeide de ander „ja, dan hebt gij mijn kind gezienzeg mij, hoe ziet zij er uit? Hoe is zij opge groeid Sprak zy ooit over mij, mijn lief kind, mijn Aleida „Kom met mij, indien ge lust hebt. Gij kunt gaan, Antonio, morgen zult gij den kapitein nog eens kunnen sprekenkom, als 't u belieft, in mijn zitkamer, kapitein Graylynn". Het vertrek, waar zy beiden een oogen- blik later gezeten waren, geleek, wat de meubelen betreft, een vorstelijke zaal. Het behangsel was zwaar verguld, de paneelen waren beschilderd met zorgvol bewerkte tafereelen uit de geschiedenisde lezenaar en de tafel waren vervaardigd van rozen- hout; verder bevonden er zich een doos met blinkende zeevaartkundige instrumen ten en een keurig en smaakvol bekleed bed. De jonge man opende eene lade naast hem, en nam daaruit een portret van Aleida. Het lieve gelaat scheen den kapitein toe te lachen, toen hij het vol verwondering en aandachtig bekeek. „Is dit myn kleine Aleida Is dit mijn kindje zeide hy met bewogen stem, ter wijl de tranen in zyne oogen sprongen. „Is 't mogelijk, dat myn kleine meid zoo opgegroeid is, zoo schoon! O dierbaar kind! het is geheel 't lieve gelaat harm- moeder". proeessen tegen spelers en het ontdekken van speelholen. Spelen om geld schijnt ook in ons land een ware manie te worden. Geen wonder, daar men nu in steeds meerder getal door moralisten en politieke leiders, geld als de ziel, en genot als het zout van het leven wordt aangeprezen, en daarentegen arbeid als een last wordt be schouwd, tot spel de toevlucht neemt. Men moet toch iets doen om geld machtig te worden. In onze kringen wordt krachtens den Puriteinschen geest van Gods Woord elk spelen om geld afgekeurd, en onze wet geving verbiedt het eveneens uitdrukkelijk. We kunnen het daarom niet anders dan toejuichen dat de justitie deze verborgen holen der zonde naspeurt en de bedrijvers bij wie de arbeidskracht en arbeidslust gebroken is, onder dak brengt waar men zonder werken aan den kost komt, en waar hun de gelegenheid ontnomen is om zich te verheugen door geld op te strijken waar men niets voor gedaan heeft. Men is op 't oogenblik aan het twisten over de vraag of het de regeering ernst is met hare toezeggingen in betrekking tot de ouderdoms- en invaliditeits-ver- zekering. Men herinnert zich 's Ministers belofte van een ontwerp tot ouderdoms-verzeke- ring nog in dit zittingjaar ter tafel te breDgen. Voor de invaliditeit-verzekering werden zoovele bezwaren genoemd dat het ook den idealist wel niet denkbaar toeschijnen zal dat daar vooreerst iets van komt. Vooreerst altijd genomen in zeer rek- baren zin. Voorzeker, zoolang gebrek aan ernst niet blijkt, mag men zijn naaste daarvan niet beschuldigen. Maar men mag plannen en toezeggingen wel beoordeelen in het licht der geschie denis. En als men het licht der geschie denis laat vallen op de gereserveerde toe- Hij drukte het portret aan zijne lippen, zag het toen opnieuw half lachend, half weenend aan, en bracht het daarna opnieuw aan zyne lippen. De jonge man bloosde nog steeds, sedert hij van haar gesproken had, die hy beminde; hij sprak met zachte stem„Het is een goede gelijkenis, ofschoon Aleida schooner is dan de hand eens schilders haar zou kunnen maken". „Gij kent haar dus zeer goed gij Hy zweeg, daar de kapitein zijne oogen had neergeslagen. „Ik bemin haar", hernam De Witt be scheiden, „en met Gods wil en den uwen, zal zy mijne vrouw worden, wanneer ik teruggekeerd ben". „Ik zou mijn kind geen grooter geluk kunnen toewenschen", zeide de oude kapi tein, terwyl zijne lippen en handen beefden. „O Aleida, mijn lieveling, hoe heeft uw beeld, als het mij in den droom verscheen, dikwijls mijne ballingschap verzacht. Som tijds dacht ik u in den hemel by uwe lieve moederop andere oogenblikken in het lieve huis, waar ik u achterliet. God heeft u behoed, myn kind, en voor onheil be waard". „Ach, mijnheer!" voegde hij er bij, terwyl hy snel opkeek, „is het lieve kind een vroom, geloovig meisje „Daar heb ik haar altijd voor gehouden", hernam De Witt. „Ik vertrouw dat zij haar jong hartje aan God heeft toevertrouwd", sprak de ander met vuur„zy ia vriendelijk opgevoed, want een ieder had Aleida lief, toen zij nog een kind en een jong meisje was hoeveel te meer nu, zoo schoon als zij zijn moet. Maar ik vergeet dat ik als vader niet zoo over myne dochter spreken moet". „Zij is wat gy zegt en nog veel meer", hernam De Witt„zij is in elk opzicht beminnelijk". Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1906 | | pagina 1