NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 293. 1906.
Vrijdag 14 September
20e Jaargang.
HISTORISCH
CHRISTELIJK-
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F, P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
UIT »iï PERS.
1EDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p1,25.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE DER FIRMA
EN VAN
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Zij, die zich met 1 October a.s. op
ons blad abonneeren ontvangen de
tot dien datum verschijnende num
mers gratis.
De Universiteits-quaestie.
De (anti-rev.) Rotterdammer zogt in een
slotartikel nog iets dat de aandacht ver
dient in verband ook met hetgeen wij de
vorige week schreven over de wenschelijk-
heid om nu do Groningsche academie maar
op te ruimen.
Zij schrijft
Zoo had de Tweede Kamer onzer Staten-
Generaal op den llden December 1897 uit
gesproken, dat wij met ons Hooger Onder
wijs op den verkeerden weg waren, want
dat een doen beantwoorden van drie k vier
Universiteiten aan de eischen der tegen
woordige wetenschap, verre ging boven
onze geldelijke en wetenschappelijke
krachten.
In dit verband bezien is waarlijk voor een
haastigen wederopbouw van Groningens
academie-gebouw niet veel i;e zeggen.
Integendeel, de brand te Groningen stelt
onze Regeering en onze Staten-Generaal
nu aanstonds voor de Universiteits-quaestie
in breeder omvang dan te voren. Maar er is
nog geen eenheid van oplossing.
Prof. Pabius sprak op den Vrye-Univer-
siteitsdag van 1891 wel over eene indeeling
van de drie Rijks-Universiteiten naar de
drie hoofdrichtingen van ons volk, ééne
voor de Calvinisten, ééne voor de Room-
schen en ééne voor de Rationalisten, maar
bij ontveinsde zich niet, dat er tegen dit
stolsel „groote bezwaren" bestonden.
Voorshands stelde hy zich tevreden met de
verheffing van de Vrije Universiteit op één
lijn met de openbare Universiteiten, zoodat
aan de graden door de Vrije Universiteit
verleend dezelfde rechtsgevolgen zouden
zyn verbonden als aan de graden der open
base Universiteiten. Prof. Fabïus gaf dan
ook den heer Heemskerk in het debat
gaarne toe, dat losmaking van de Universi
teiten van den Staat het ideaal, het eind
punt, moest zijn, maar gelijkstelling van de
Vrije Universiteit met de overige achtte hij
op dien weg het eerste station.
Mr. Lohman sprak zich over het punt uit
bij de Begrootings-discussie van 1897, toen
hij op 10 December zeide„De eenige
uitweg, die naar mijne meening mogelijk is,
is deze, dat men dedrieRijks-universiteiten
maakt tot zelfstandige stichtingen, waarvan
elk door het Ryk wordt gedoteerd met een
vaste som, eene som ongeveergelijkstaande
met hetgeen thans voor elke Universiteit
wordt uitgegeven. Het beheer moet dan
verder, natuurlijk onder zekere algemeene
voorwaarden, worden overgelaten aan een
curatorium, onder verder toezicht van de
Staten der provinciën, waartoe de Univer
siteit behoort. Dan zou een onderlinge ik
zeg niet concurrentie maar wedijver
mogelijk zyn; dan zou degeheeleleiding
van het hooger onderwys niet meer uitgaan
van het centraal gezag, maar zal elke Uni
versiteit zich in de eene of andere richting
op het een of ander speciaal gebied, kunnen
ontwikkelen".
Wat Dr. Kuyper te dezer zake in de
Kamer sprak op 11 December 1897 was
deels kort, en werd anderdeels nsis verst aan.
Hy verdedigde „het stelsel, dat onze Over
heid ééne onzer Universiteiten volledig
behoort te bezetten, maar voor de overige
Hoog8scholen volstaan moet met te geven
dat wat noodig is voor de opleiding der
studenten. Of ook want dit komt op
hetzelfde neer dat de Overheid aan elke
Universiteit ééne der faculteiten volledig
bezette".
In de Nieuwe Rotterdamsche Courant
lichtte Dr. Kuyper dit standpunt nader
toe in een ingezonden stuk, hetwelk luidde
„ln uw verslag van de jongste Kamer
zitting vind ik de voorstelling alsof ik het
door vier andere Kamerleden en mij inge
diende amendement had vastgehaakt aan
een ten vorigen jare door mij geleverd be
toog over de mogelijkheid, om aan elke
universiteit ééne faculteit compleet te wa
penen. Veroorloof mij hiertegen op te
merken, dat ik dit niet deed, en uitdrukke
lijk voor meerdere wijzen van reorganisatie
den weg open liet. Zelfs werd 't denkbeeld
om ééne geheele universiteit volledig te voor
zien, door mij het eerst genoemd. Ik stel er
prijs op, dat ten deze geen misverstand
insluipe. Anti-revolutionairen en liberalen
kunnen voor de zoo broodnoodige reorgani
satie van ons hooger onderwijs zeer wel
saamwerken. Nu zijn mij slechts dm uit
gangspunten voor reorganisatie bekend
lo. inkrimping van het getal universiteiten
van drie op één 2o. verheffing van ééne
universiteit tot wat ik noemde het Groot-
Laboratorium der wetenschapzoodat de
twee andere slechts opleidingsscholen wor
den en 3o. volledige wapening van ééne
faculteit aan eene der drie universiteiten.
Elk dezer drie stelsels wil ik steunen. En
waar ik mij tegen verzet is alleen 't valsclie
conservatisme, dat den tegenwoordigen m.i.
oulioudbaren toestand tot eiken prijs be
stendigen wil. Het stelde mij dan ook teleur
dat deze conservatieve gedachte nog 34
stemmen won.
Aanvaard, enz.,
KUYPER,
Lid der Tweede Kamer."
Ook in dit ingezonden schrijven ontbrak
alzoo de aanwijzing, hoe de rechten der-
genen, die met de ongeloovige wetenschap
geen vrede hebben, zouden verzekerd
worden.
Onzerzijds toch kan niet aanvaard wor
den het standpunt, dat de Christenen maar
zouden moeten zorgen voor eigen stichtin
gen, doch dat de vrijzinnigen de enorme
protectie zouden genieten van de Staats
macht en de Staatskas. Het gaat toch niet
aan, 't openbaar Hooger Onderwijs te doen
zijn naar den geest en den wensch der vrij
zinnigen, terwijl de niet-vrijzinnigen dan
maar moeten zien, hoe ze zich helpen, als
zij tegen het rationalistische hooger onder
wijs der openbare instellingen bezwaar
hebben.
In verband met de verschillende levens
richtingen te midden van ons volksleven,
Sprak Dr. Kuyper zich echter uit als
Minister van Binoenlandsche Zaken in
zijne rede van den 25sten Februari 1904,
toen hij zeide«Mijn ideaal zoa zijn, dat
alle openbare Universiteiten en bijzondere
Universiteiten van karakter veranderden
dat wij in plaats daarvan kregen één
enkele Universiteit van Rijkswege zij
het in twee of drie steden op de
rijkste wijze ingericht en voorzien van
aile hulpmiddelen, voor het onderzoeken
de bevordering der wetenschap noodig,
en dat iedere vereeniging onder bepaalde
voorwaarden recht kreeg hoogleeraren te
benoemen en faculteiten in te richten.
Kringen, die er geen belang in stelden,
zouden niet vertegenwoordigd zijn andere
kringen wel, en deze zouden een faculteit
oprichten naar gewenseht zou zijn, dat
de benoeming van hoogleeraren voor
goed aan de Overheid onttrokken werd,
opdat men niet met dea band, daardoor
gelegd fusschen den Staat en het univer
sitair onderwijs, voortdurend te worstelen
zou hebben".
Voorzeker teekende Dr. Kuyper hier
voor de toekomst een verheven ideaal.
Beter dunkt ons bij dat ideaal te vol
harden, dan te streven naar wat later de
Standaard van 30 Januari 1905 schreef,
dat «de toeleg" moest zijn «mettertijd een
of rrieer der vier openbare universiteiten
voor het Christendom te heroveren", ook
al erkende de Standaard dat het «op zijn
kortst genomen", een «halve eeuw" zou
duren eer die «meer gewensehte toestand"
zou intreden.
Een wel gevestigde overtuiging, ja zelfs
een in allen deele afgerond plan, schijnt
echter nog door niemand der voormannen
onder de verschillende partijen te zijn
gegeven,
Daarom dringt De Rotterdammer nu aan
op overweging en gedachtenwisse.üng
want «coBcentratie voor alle tegenwoor
dige Universiteiten tot ééne groote Univer
siteit, gesierd door de knapste mannen
vau ons vaderland en voorzien van de
beste en rijkste hulpmiddelen, is zeker
een zeer liong gelegen ideaal".
Mits deze school worfele in het volks
leren onttrokken blijft aan parlijdigen
invloed het onderwijs er vrij zij, los van
alle Staaiseurateelede benoeming der
professoren geschiede niet door deoverheid,
maar door de vrije maatschappij, en «de
geestelijke strijd om de kostbaarste goe
deren van een zelfstandig volksbestaan met
gelijke wapenen kunne worden gevoerd".
Kók, kók, kók 'n ei
De Roti. ontleent volgens de Nieuwe
Prov. Gron. Crt. het volgende aan de Gel
derlander
We waren gerust.
Er haperde blijkbaar iets in het Kabinet.
Een volle week was voorbijgegaan, zon
der dat er een regeeringscomuiissie was
benoemd
Wat kan er aan. schelen dus vroegen
we ons angstig af.
Gelukkig blijkt de crisis nu voorbij te
zijn. Uit Den Haag komt het geruststel
lend bericht, dat althans weer spoedig de
benoeming van een Commissie kan worden
tegemoet gezien.
Wy lezen toch in de Avondpost.
Naar wij vernemen overweegt de minister
van oorlog een nieuwe regeling voor liet
toekennen van burgerlijke betrekkingen
aan gewezen militairen. Binnen korten
tijd zal voor deze aangelegenheid waar
schijnlijk eene commissie worden benoemd,
om den minister van advies te kunneu
dienen.
Een zucht van verlichting ontsnapt ons.
liet commissoriaal ei eenig teeken
dat li6t productievermogen van ons Kabinet
nog niet geweken is gaat weer gelegd
worden.
Moge het zonder al te veel gekakel ge
schieden Te groote inspanning zou het
teêre kiepke lichtelijk te zeer kunnen
vermoeien.
Een internationale tentoonstelling?
De Amsterdamsehe correspondent van
de N. R. Ct. rieht een welgemeende waar
schuwing aan de „middenstanders" in wier
brein het denkbeeld van een «internatio
nale" tentoonstelling spookt.
Naar aanleiding van de berichten in de
Tel., volgens welke de tentoonstelling van
1895 door de expositie van 1908 «fn de
schaduw zal worden gesteld", geeft de
schrijver dea raad om toch vooral de stad
Amsterdam niet ten tweeden male bloot
te stellen aan een iiasco. Die tentoonstel
ling van 1895 was een mislukking, waar
over men zieli voor eiken vreemdeling
had te schamen.
Eu wat de door de Tel. uitgesproken
hoop betreft, dat een «zeer groote, veel
omvattende tentoonstelling« Amsterdam
mogelijk zal opbeuren uit de gedruktheid,
waaronder de stad reeds te lang gebukt
gaat, schiijft de correspondent
Daartoe zijn andere dan kunstmiddelen noo
dig. Een stad, die bloeit, die behoefte heeft aan
expansie, een stad, die in haar krachtbewustzfjn
zich wil uiten, uit gerechtvaardigden trots der
wereld wenscht te laten zien, te doen bewon
deren wat haar nijverheid of die des lands te
wrochten weet, zulk een stad kan zich de weelde
veroorloven eener internationale tentoonstel
ling. En nu beweer ik niet, dat wij op een
enkel gebied bijv. dal der kunstnijverheid,
der gebruikskunst niet iets zouden kunnen
te voorschijn brengen, dat gezien mag worden
zoodat er reden zou kunnen bestaan voor
een speciale tentoonstelling maar dat is
niet wat de ^middenstanders", volgens hun
berichtgever in De Telegraaf, wenschen.
Hoewel de correspondent niet in ernst
bevreesd is, dat het met de nog vrijwel
ongeboren plannen voor de internationale
tentoonstelling een vaart zal loopen, schijnt
het hem toch een veeg teekea toe, dat
zulke plannen in de Roofden onzer «mid
denstanders" opkomen. De schrijver besluit
dan ook
Wij hebben eerbied voor de levendigheid,
waarmede onze nijvere middenstanders zich
beginnen te roemen en er is vooral één hoofd
stuk in het Verslag onzer Kamer van Koop
handel en Fabrieken, dat wij de laatste jaren
met bijzondere belangstelling lezen het verslag
van den toestand onzer kleine nijverheid, van
onzen detailhandel, van ons winkelbedrijf!
Want zij ontwikkelen zich in zeer verblijdende
mate. Van menig artikel vernemen wij, dat
het uit den vreemde geïmporteerde, verdrongen
wordt door inlandsch product. Daar is echter
nog heel wat, dat uit het buitenland komt eri
wegens sierlijkheid, doelmatigheid, technische
afwerking, boven inlandsch maaksel wordt uit
verkoren vooral in de duurdere artikelen.
Maar er is alle reden te verwachten, dat onze
nijverheid en daarmede ons winkelbedrijf ook
in deze hun afhankelijkheid van den vreemde
zullen te boven komen indien koers gehouden
wordt in de gezonde richting, waarin thans
onze nijvere middenstand de beweging leidt;
namelijk zulk een, die zelfkennis en zelfrespect
kweekt en aanstuurt op veredeling van het hand
werk en verruiming van het technisch inzicht.
Met instemming begroeten wij dan ook het plan
der »Mij. van Nijverheid", om van 15 Augustus
tot 15 September 1907 te Amsterdam een ten
toonstelling te houden van werktuigen voor de
klein-industrie, gelijk ook hel denkbeeld tot
stichting van een museum voor den kleinhandel
en kleinindustrie (Gewerberr.useum) allen steun
verdient.
Maar de middenstand bezware zich het hoofd
niet met hersenschimmen over een inter
nationale tentoonstelling, waar alles en nog
wat te zien en te koop zal zijn een tentoon
stelling, die natuurlijk uit een schrale beurs
ingericht, moet uitloopen op een mislukking,
op een bespotting van stad en land, door ieder
vreemdeling die er op invliegt.
13 September 1906.
Naar aanleiding van de verdeeldheid
der S. D. A. P. inzake de toepassing der
beginselen, eene verdeeldheid, welke aller
minst geschikt is, om de kracht en den
invloed der partij te bevorderen, schrijft
de Haagsehe correspondent van de Zut-
fensche ourant in niet onaardige beeld
spraak het volgende
«De sociaal-democraten gaan er prat op,
dat zij op straat hun kleeren kloppen,
minachten hen, die den stofzuiger ont
bieden, want zeggen ze dan wordt de
stof onzichtbaar verbrand. Doch dezen
keer schijnt zoo hard en zoo gestadig ge
klopt te worden, dat het kleed er van
scheurt".
Te Amsterdam is een doelmatig pas
santenhuis gesticht voor doortrekkende
Joodsche emigranten. Het biedt ruimte
voor een 27 personen en bevat behalve de
noodige slaapkamers, een badkamer en een
apotheek. De geest der liefde spreekt ge
noegzaam uit de volgende toepasselijke
spreuken aan den ingang: „deel met den
hongerige uw brood, bezorg bedrukten
armen huisvesting, als ge een naakte ziet,
verschaf hem dekking, en onttrek u niet
aan uwen bloedverwant (Jesaja 587). Dan
breekt uw licht door als de dageraad", enz.
Het initiatief van een en ander ging uit van
de joodsobe vereeniging „Steun aan Door-
trekkenden". By de inwijding wees de
voorzitter-penningmeester dezer vereeni
ging, de rabbijn Vredenburg, op het ver
blijdend feit, dat de Joodsche gemeente te
Amsterdam thans in staat is, den smaad af
te wentelen, die tot dusver op haar rustte,
door het openstellen van dit doorgangshuis,
waar hare broeders en stamverwanten uit
het buitenland een poos kunnen vertoeven
en uitrusten van de doorgestane vermoeie
nissen, vóór zij de groote reis, den overtocht
naar het land der Vrijheid gaan onder
nemen. Jarenlang werd te Amsterdam op
andere wijze zooveel mogelijk voor door
trekkende emigranten gezorgd. Het was
meest een liefdewerk van aanzienlijke
Joodsche families, die hare huizen gastvrij
openstelden voor hare reizende en door
trekkende geloofsgenooten. Door verschil
lende oorsaken werd echter de behoefte
aan een passantenhuis grooter en ook bij
den dag levendiger gevoeld.
„Een Nederlandsch volksleger. Allen
iveerbaar", is de titel van eene bij de uit
gevers Van der Want Co. te Amersfoort
verschenen brochure, waarvan de schry ver
is de kolonel b. d. A. J. de Kolff. Alleen een
wet op den verplichten krijgsdienst, zegt
hij in zijn voorwoord, kan de leus „allen
weerbaar" verwezenlijken, en hoe dat zou
moeten geschieden door het geheele volk
weerbaar te maken voor den minst kosten-
deu prijs en den minst mogelijken persoon
lijken druk, zet hij in de brochure uiteen.
Het leger moét volgens hem bestaan uit lo.
het actieve leger, zooals hy het noemt,
waarbij die dienstplichtigen worden inge
deeld, die bij loting worden aangewezen om
hun dienstplicht bij dat leger te vervullen
2o. de overblijvende dienstplichtigen, voor
den krijgsdienst geschikt, die in hunne
haardsteden in den wapenhandel geoefend
moeten worden en die hij weerplichtigen
noemt, en 3o. een landstorm, die echter in
tijd van vrede aan geen oefeningen of for
maliteiten onderworpen is en uit alle weer
bare mannen tusschen den 20- en 36 c. q.
40-jarigen leeftijd bestaat, die niet bij het
leger of de vloot of onder de onder 2o.
bedoelde dienstplichtigen dienen. Deschry-
ver zet zijn denkbeelden in bijzonderheden
uiteen en berekent, dat de sterkte van het
geheele leger bij mobilisatie zou zijn
232,000 man, behoorende tot het actieve
leger met inbegrip van de weerplichtigen
en 330,000 man behoorende tot den land
storm, samen 562,000 man.
Als voordeelen van zijn stelsel tegenover
de bestaande regeling noemt de schrijver
lo. Ebb streng doorgevoerde lokalisee
ring der dienstplichtigenelk militair
district geeft steeds zijn contingent dienst
plichtigen aan hetzelfde onderdeel van het
leger en van de weerplichtigen
2o. de dienstplicht wordt met negen
jaren verkorthet zoogenaamd blijvend
gedeelte vervalt, terwijl de herhalings
oefeningen tot een maximum worden terug
gebracht en de eerste oefeningstijd met een
halve maand wordt verkortde actieve
diensttijd wordt daardoor zes-en-een-halve
maand minder (alleen voor de onbereden
wapens)zonder nadeel voor de geoefend
heid van den troep, wanneer met oordeel
van den beschikbaren tijd voor de oefenin-
nicgen wordt gebruik gemaakt, en vele
onnoodige onderwerpen van oefening uit
de reglementen en voorschriften worden
verwijderd, en men streng vast houdt aan
de bepaling, om den dienstpliohtige ge
durende den geheelen oefeningstijd niet aan
werkbeurten corvée's te doen deel
nemen
3o. afschaffing van het stelsel van ver
korten en volledigen eersten oefeningstijd
4o. alle categorieën van dienstplichtigen
zijn georganiseerd en in bataljons en com
pagnieën ingedeeld, terwijl ze geleidelijk
worden geënoradreerd
5o. de wapenen, het ledergoed, de munitie
en het equipement zijn in de bataljons-
cantous der weerplichtigen opgelegd of
bij den dienstplichtige in bewaringde
depots voor alle wapens zijn gevormd
60. een troepen-korps, uit de drie wapens
samengesteld, gereed om binnen enkele
uren naar de bedreigde greDS op te rukken,
terwijl het overige gedeelte der grenzen en
de kusten door weerplichtigen worden
bewaakt
7o. in de hoogere aanvoering tot en met
het divisie-commando is voor alle cate
gorieën van het leger voorzien, terwijl ook
het leger-commando eene plaats in de
organisatie inneemt;
80. een besparing op enkele afdeelingcti
van ruim 577 duizend gulden. (N.R.'J.)
Museums zijn ware leerplaatsen voor het
volk. Op gemakkelijke wijze wordt hier
kennis opgedaan en wel door het aan
schouwelijk onderwijs. Geen wonder, dat
vele dier museums in het buitenland, ook
wel in ons land denk b.v. aan het
Rijkemuseum te Amsterdam gratis voor
het publiek toegankelijk zijn. Moer en meer