NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 282. 1906
Zaterdag 1 September
20e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUSJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Verzekering tegen Werkloosheid.
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p.1,25.
Enkele nummers0,025.
I
UITGAVE DER FIRMA
EN VAN
j
van 1 —5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Er is een groot verschil tusschen werke
loosheid en werkloosheid. Het eerste ziet
op den toestand van den werker, die zich
voor eenigen tijd aan den arbeid onttrekt,
om zich te verpoozen, of om weer op zijn
verhaal te komen. Het laatste beteekent
den toestand van den werkman die werken
wil maar niet kan, dewijl hij buiten werk is
geraakt, of zijn arbeidskracht wegens over
productie op de arbeidsmarkt niet wordt
begeerd.
Een werkloos werkman is diep te bekla
gen en nog dieper zijn gezin dat door zijn
werkloosheid in grooten achteruitgang ver
valt, in armoede wegkwijnt en eindelijk
maatschappelijk te gronde gaat.
De werkloosheid is een diepe wonde, die
te minder te peilen is, naarmate zij langer
aanhoudteen krankheid die te besmette-
ly'ker is, naarmate het huisgezin grooter is
dat er onder lijdt.
Tegen de kwaal der werkloosheid heeft
niemand nog het geneesmiddel gevonden.
Wel wordt er veel gedaan om haar scha
delijke werking eenigszins te temperen
namelijk door het oefenen van liefdadigheid
maar dit brengt geen afdoende ver
betering. Ook de werkverschaffing voldoet
Diet. Het eerste toch bestendigt de kwaal,
en het laatste de werkverschaffing
dwingt tot velerlei arbeid die niet past bij
het vak dat de werklooze werkman uit
oefent.
Bovendien wordt door al deze maatrege
len slechts een klein gedeelte der werk-
loozen geholpen terwijl de werkverschaf
fing dit nadeel heeft, dat de voorwerpen
door hare tusschenkomst vervaardigd,
indien zij, wat meermalen gebeurt, tegen
lageren prijs worden verkocht, den handel
in dat artikel drukken en den winkelstand
benadeelen.
Daarom is de oprichting van arbeids
beurzen ten zeerste toe te juichen.
In sommige gemeenten zijn deze beurzen
van gemeentewege tot stand gekomen.
De ervaring is nog van tekorten duur om
het nut dezer arbeidsbeurzen te verstaan
of vast te stellen. Toch worden van hare
deugdelijkheid steeds meerderen overtuigd.
Toch mag men niet uit het oog verliezen
dat ook de arbeidsbeurzen het kwaad dei-
werkloosheid niet wegnemen kunnen. De
arbeidsbeurzen immers, of noemt gij ze
liever aanvraagkantoren voor werk, kun
nen, in den winter heelemaal niet, en in den
zomer heel weinig doen om de menschen
aan werk te helpen.
Denk bijvoorbeeld maar eens aan de
bouwvakken, wanneer het hard vriest of
het weer op andere wijze gedurende ge-
ruimen tijd de menschen van hun werk
af houdt.
Zoodat wij tot de slotsom komen dat
noch de liefdadigheid, noch de werkver
schaffing, noch de arbeidsbeurs het vraag
stuk oplossen.
Men wil 't daarom gaan beproeven langs
den weg der verzekering.
En waarom niet?
Het verzekeringswezen toch breidt zich
steeds meer uit. De behoefte, gemeenschap
pelijk voorzorgen te nemen tegen rampen
die onafhankelijk van eigen wil ons kunnen
treffen, wordt dagelijks grooter. Zij wordt
het best vervuld door de verzekering, waar
door een zeker aantal personen of lichamen,
met ongeveer hetzelfde belang bij de
afwending van de gevolgen eener ramp,
zich verbinden tot steun van dengene
hunner, die eventueel door deze ramp
getroffen wordtsteun van zoodanigen
vorm dat de gevolgen der ramp zooveel
mogelijk worden verzacht of afgewend.
Prof. Bavinck heeft gezegd dat wij hier
in Nederland nog maar aan den aanvang
van het verzekeringswezen staan. En dat
zal wel zoo wezen.
Duizenden hebben nog tegen de ver
zekering bezwaar.
Naar onze meening hebben zij ongelijk,
en houden door hun weigering de door
werking eener goede zaak tegen.
Indien er een middel kon gevonden
worden om de werkloosheid tegen te gaan
of althans de nadeelen er van te temperen,
men zou er de maatschappij een heel eind
mee vooruit helpen. Maar 't middel der
verzekering heeft niet geheel voldaan.
Wil dit zeggen dat het middel niet
deugt
Volstrekt niet. Het beteekent alleen,
dat er aan de toepassing heeft gehaperd.
Men heeft verplichte verzekering en
vrijwillige verzekering.
Een voorbeeld van verplichte verzeke
ring is de ongevallen-verzekering krach
tens de ongevallenwet van 1901.
Een ander voorbeeld is de ziekte-, in-
validiteits- en ouderdomsverzekering die
men van het ministerie-Kuyper zou hebben
ontvangen, wanneer het had kunnen aan
blijven, en waarvoor het ministerie-De
Meester nu zorgen zal wanneer er te avond
of morgen geld los komt.
Een werkloosheids-verzekering van
staatswege zou derhalve ook geen onmoge
lijkheid behoeven te zijn.
Er is maar voor noodig een talentvol
wettenmaker met flinke gegevens en veel
geld.
Maar er is nog een andere weg die der
vrijwillige verzekering. Een verzekering
die het particulier initiatief aan het werk
zet, zij 't dan ook met aanvankelijk groote
en blijvend minder groote hulp van Staat,
Gemeente en Provincie.
De verzekering tegen werkloosheid zou
kunnen uitgaan van particuliere verzeke
ringsmaatschappijen. Maar de loonen der
arbeiders laten over 't algemeen niet toe
de hooge premies te betalen die tot in
standhouding van dergelijke maatschap
pijen noodig zouden zijn. Zoodat vrijwillige
verzekering bij dergelijke maatschappijen
wel vrijwel onmogelijk zal zijn.
Maar er is nog een andere wijze van
vrijwillige verzekering, en wel een onder
linge; dat wil zeggen eene door de arbeiders
zeiven in 't leven geroepen en beheerd.
Op dat gebied zijn de arbeiders in het
buitenland de onze vooruit.
Het rapport van de Utrechtsche com
missie tot onderzoek naar de mogelijkheid
van verzekering tegen de geldelijke ge
volgen 'van werkloosheid heeft hieromtrent
enkele sterk sprekende gegevens verschaft,
welke ontleend waren onder anderen aan
de statistiek over 1904 door de Duitsche
vakvereenigingen gepubliceerd.
Aan dit rapport zijn de gegevens ont
leend die ook hieronder gemeld worden.
In 1904 betaalden zonder eenige hulp
van derden, de vakvereenigingen aan
werkloozenondersteuning de respectabele
som van bijna 16 maal 100,000 Mark of
bijna één millioen gulden. Wij vinden
16 vakken genoemd, waarvan de boek
drukkers per hoofd en per jaar 't maximum
13,20 Mark, de transport-arbeiders per
hoofd en per jaar 't minimum, 0,53 Mark
betaalden.
Wij gelooven, dat deze soort van ver
zekering, door de arbeiders zelf, waarbij
tienduizenden van arbeiders gedurende den
tijd hunner gedwongen werkeloosheid
alleen worden drijvende gehouden door
de opoffering, welke zij en hunne kame
raden zieh hebben getroost in beter dagen,
algemeene instemming zal vinden.
Docb, gelijk gezegd, offervaardigheid
alleen is niet voldoende om het stelsel in
te voeren. Vooral in ons kleine land niet.
Daartoe is in de eerste plaats noodig een
zeer groote organisatie van werklieden, en
die kan ons kleine land niet leveren. Met
België saam zou misschien nog gaan.
Maar dan is vrijwillige verzekering hier
onmogelijk, hoor ik u zeggen.
Dat weet ik nog niet.
In ieder geval moet de overheid bij
springen. En dan schijnen de bezwaren
niet onoverkomelijk.
In dien geest zijn in het buitenland reeds
verschillende proeven genomen. Maar zij
zijn grootendeels mislukt wegens gebrek
aan algemeene deelneming. Vrijwillige ver
zekering met verplichte toetreding, dat kan
nu eenmaal niet. Het is een contradictio
in terminis (een tegenstrijdigheid in de toe
voeging). En dus kan men niet beletten
dat het meerendeel der arbeiders van verre
staan bleef of tegenwerkte. Dit doet met
name te Bern, Keulen en Bazel deze ver
zekeringen een kwijnend bestaan leiden
(lijden
Hoe is het in genoemde plaatsen gegaan
Te Bern heeft men getracht in 1892 eene
verzekering in te voeren door het vormen
van een vrijwillige verzekerings-organisatie
voor alle bedrijven, welke gesubsidieerd
zou worden door de gemeente.
Ieder in Bern wonende arbeider kon
toetreden en had, na zes maanden lidmaat
schap en eene storting van 40 centimes per
maand, recht op uitkeering gedurende de
werkloosheid van lfr. vooralleenwonenden
en 1.50 fr. voor hoofden van gezinnen per
dag, gedurende de maanden December,
Januari en Februari, en hoogstens voor
twee maanden.
De kas wordt gevormd door de contri
butie der leden, door bijdragen van patroons
en door eene bijdrage van de gemeente.
Deze wijze van verzekering is echter
tamelijk wel mislukt, tengevolge van, ge
lijk wij reeds zeiden, te weinige-iteelneming
der arbeiders,, terwijl, wijl door'beperking
der uitkeering tot drie wintermaanden,
arbeiders die in andere maanden kans
hadden werkloos te worden, niet tot de
kas toetraden. Aldus werd de contributie
bijna uitsluitend opgebracht door arbeiders
die zeker wisten werkloos te worden,
zoodat aan een der eerste regelen van ver
zekering niet voldaan werd, dat n.l. de
kwade posten dienen te worden gedekt
door de goede. Slechts door krachtige hulp
van patroons en overheid (in 189*2 droeg
de gemeente 5000 fr. bij in 1900 reeds
12,000 fr.) konden de uitkeeringen plaats
blijven vinden. Maar aldus kreeg de z.g.
verzekering allengs meer het karakter van
liefdadigheid, een oude klip, die men juist
bedoeld had te zullen ontzeilen.
Te Keulen traden meer vakarbeiders
toe dan te Bern, zoodat hun aantal dat
der niet-vakarbeiders verre overtrof. Doch
ook hier had slechts uitkeering gedurende
de wintermaanden plaatsen zelfs dit
zou nog niet hebben kunnen geschieden
zonder ruimen steun der patroons en van
de gemeente.
Dit Keulsch stelsel is in ieder geval
gebleken uitvoerbaar te zijn voor periodiek
werkloozen, dat zijn arbeiders die ieder
jaar eenige maanden gedwoDgen buiten
werk zijn. Maar dan hangt hier ook alles
voor een deel weer af van de liefdadig
heid die men eigenlijk op dit terrein niet
behoorde toe te laten.
En datzelfde geldt ook van de vrijwil
lige werkloozenverzekering te Bazel. Daar
heeft men het stelsel van premiënstorting
in verhouding tot het inkomen. In 1901
is deze vereeniging opgericht, en zij leeft
nog, al bloeit zij niet.
Het bedrag der uitkeeriBg wordt er be
paald naar het aantal jaren lidmaatschap,
niet naar 't bedrag der premie. In tegen
stelling van de stelsels te Bern en te Keu
len keert dat van Bazel uit by gebleken
werkloosheid, wanneer ook, en dus niet
alleen in de wintermaanden.
Daarom zijn er ook bij de Bazelsche
werkloozenverzekering veel meer vakar
beiders aangesloten dan by de Bernsche.
Doch ook hier moet de liefdadigheid
meer dan gewenscht is op den voorgrond
treden. Want ook hier kwijnt de onder
neming, gevolg hiervan dat de vakken
der werkloozen te veel uiteenloopen, ter
wijl er toch voor. allen één gemeenschap
pelijke kas is. En dat is niet practisch.
Men kan niet d9n slager en den sjouwer,
den bakker en den los arbeider in éen
werkloozenverzekering vereenigen. Dit
immers benadeelt te zeer den bakker en
bevoordeelt ten koste van dezen den los
werkman.
Dit euvel is door de oprichters van
het Gantsche stelsel van verzekering
tegen werkloosheid doorzien en vermeden.
Ook dat stelt het initiatief van den ar
beider, later door de overheid gestemd,
vooropdoch zet de vakvereeniging aan
het werk deze alleen heeft de zorg voor
de uitkeeringen, administratie en controle.
Doch hierover morgen.
Slot volgt.
31 Augustus 1906.
Onder de door H. M. de Koningin op
Haar geboortedag geridderden zijn, gelijk
onze lezers gisteren gezien hebben, nogal
wat Zeeuwen.
Wij noemen nog de namen Akkerman
en Boot te Rilland-Bath, en J. P. van
Rooijen, koperslager bij de firma Peek te
Middelburg.
Doch ook buiten de provincie zijn nog
enkele bekenden bedacht.
Zoo werden benoemd tot ridder in de
orde van Oranje-Nassau ds. Meerdink te
Groningen en ds. Rademaker te 's-Graven-
liage, mej. Kruijf, directrice van, hetasyl
Steenbeek te Zetten, J. S. Meuwsen, voor
zitter van den Ned. Bond van vereenigingen
van den handeldrijvenden en industrieelen
middenstand en der AlgemeeneWinkeliers-
vereeniging te Amsterdam. Tot officier in
>»d-ieze!fde orde L. de Fouw, inspecteur der
belastingen te 's-Gravenhage.
Bevorderd werd tot commandeur in
de orde van den Nederlandschen Leeuw,
mr. H. Goeman Borgesius.
En benoemd tot ridder in diezelfde orde
de Eerste Kamerleden Van Velzen en
Dojes en de Tweede-Kamerleden: Van
Wassenaer en D. de Klerk. Voorts mr.
Schimmelpenninck, Commissaris der Ko
ningin in Utrecht.
De eere-medaille verbonden aan de Orde
van Oranje-Nassau is toegekend aan A.
Boot, opzichter bij de kustverlichting te
Hoek van Holland, en A. Griep, kommies
1 e klas der dir. belastingen,invoerr. en acc.
te Amsterdam, (in zilver) en C. Cornelisse,
kommies te water le klasse der dir. belas
tingen enz. te Amsterdam (in brons).
Wie de namen van al de geridderden wil
weten, zij verwezen naar de groote bladen.
Eigenaardig is dat wij onder de zeer vele
namen van „gelukkig gemaakten" slechts
één bekend anti-revolutionair vondenden
heer Van Velzen.
Toch is de riddering van dezen heer ons
wel wat waard, wijl hij de zoon is van den
in 1836 vervolgden en afgezetten predikant
Van Velzen te Drogeham, den tweeden
afgescheiden dominé in Nederland, vader
der scheiding, wiens nagedachtenis bij al
wie zich den verachten scheldnaam „knik
ker" of „fijne" niet schaamt, in zegening is.
Deze gedachte verdrijve de andere,
namelijk van eenzijdige „bevoorrechting
De uitspraak van dr. Bos in de algemeene
vergadering van Volksonderwijs om met
aanvaarding der beginselen van de lager-
onderwijswet gelijk die ten vorigen jare
gewijzigd werd, met alle kracht mede te
werken tot bevordering van goed lager
onderwijs, is daarom zoo merkwaardig
omdat hij slechts voortborduurt ophetstra-
mien door liberalen van naam te voren op
gezet.
Zoo toch schreef mr. Hubrecht, de vader
van de schoolwet van '78, in zijn Kiesrecht
en onderwijs (1899) bl. 14
„Een dwingeland staat in Nederland bij nie
mand in aanzien. Vooral niet als hij het waagt
te heerschen over de geesten, over de uitingen
des gemoeds en deze tracht te dwingen in eene
door hem begeerde richting. Zulk een dwinge
land deed in 1857 en in 1878 zijne macht in onze
wetgeving op het lager onderwijs ter dege ge
voelen En in 1889 is de dwingeland in eene
der middelen, waaamede hij zijne tirannie uit
oefende, zij het ook in geringe mate, beperkt
geworden".
„Laat ons, in plaats van te reageeren tegen het
geen thans wettelijk is vastgesteld, veel liever
aannemen dat de „sobere noodpenDing" te recht
wordt uitgereikt. Maar laat ons dan tevens ruiter
lijk en oprechtelijk erkennen, dat daarmede op
verre na niet alles gedaan is wat noodig is om den
dwingeland te verdrijven uit onze landpalen,
Laten we niet terug deinzen, niet langer bevreesd
zijn voor de gevoigen, die 1889 te weeg brengen
moet".
Lees nu voor 1889 in dezen laatsten vol
zin 1905, en gij hebt het standpunt van dr.
Bos volkomen juist geteekend.
Wilt ge nog een getuige
Ga dan wat verder terug in de geschie
denis en merk op het woord van mr. Cort
van der Linden in De wet van het recht-
(1881), bl. 12/13:
„Nog kiest de Staat partij. Nog houdt „het
schriklijk pleit van dwang en vrijheid aan"".
Ook woidt hier te lande „strijd gevoerd voor
openbaar neutraal staatsonderwijs, ja zelfs voor
schoolplicht en leerdwang. Maar men mag,
met het oog op de algemeene richting der
rechtsontwikkeling, veilig aannemen dat deze
beweging is eene reactionaire beweging, eene
voorbijgaande ebbende strooming in den groo
ten vloed der vrijheid".
Terwijl, wie nog verder terug wil, niet
vergeten mag, met bewondering voor den
liberaal, die zijn tijd zóó ver vooruit was,
de vraag, die dr. Allard Pierson in De
liberale partij op staatkundig gebiedI (1868)
bl. 22, deed
„De hartstochtelijkheid waarmede zij (de
openbare lagere school) verdedigd wordt, is
die niet juist het bewijs, dat men van de lagere
school wonderen verwacht in het belang
van die geestesrichting, die denkbeelden, dien
maatschappelijken toestand, die wij, liberalen,
als de wenschelijkste aanmerken".
Waarlijk, indien de echo van dr. Bos
op deze woorden goed verstaan wordt
en er is eenige grond om het te mogen
verwachtendan zal voor den school
strijd door zijn woord een nieuwe periode
zijn ingeluid, waarin ieder op zijn terrein
de strijd voor beter lager onderwijs
met vrucht kan gestreden worden.
Zoo heel pessimistisch zijn wy in dezen
nog niet.
Gelijk had dr. v. Raalte, de vrijzinnige
spreker-schrijver, dezer dagen toen hij
beweerde dat de sterkte der Chr. partijen
al meer verminderde, en die der vrijzinnige
partijen met inbegrip der sociaal-demo
eraten toenam. Maar dat hiermee niet is
uitgemaakt dat de gezamenlijke Chr. par
tijen in de minderheid kwamen, kan blijken
uit de volgende cijfers, welke wij ontleenen
aan Het Volk van 20 Juni 19Ó1.
Volgens dat blad vereenigden de Chris
telijke kandidaten op zich
in 1897 237,858 stemmen.
1901 220,736
Op de niet-Christelijke partijen kwamen:
in 1897 174,642 stemmen.
1901 184,280
Terwijl (zoo voegen wij er aan toe) in
1905 de verhouding ongeveer dezelfde bleef.
Op de voorspelling dat 't in 1913 met
de meerderheid der Chr. partijen voor
goed gedaan zal zijn, moet men derhalve
niet al te vast afgaan.
De schrijver van de Haagsche Brieven in
de Zaanlandsche Courant een bekend
Kamerlid naar men zegt dringt by de
vrijzinnigen dat zijn natuurlyk ook de
socialisten en oud-liberalen, want zonder
deze hebben zij geen meerderheid ern
stig aan op krachtige aaneensluiting.
Hij schrijft ter verduidelijking van zijn
aandrang
De totstandkoming van het concentratieplan,
van het daarop gebaseerd program van actie, het
optreden van een uit die concentratie voortge
sproten Kabinet, met een zich bij 't vereenigd
partijprogram volledig aansluitend werkprogram,
dit alles bewijst onloochenbaar, dat de leiders def
vrijzinnige groepen eensgezindheid nastre
ven. Ons tegenwoordig Kabinet wil ongetwij
feld dien weg op. Wat er tot hiertoe is gedaan en
voorbereid, geeft 't recht ook in 't vervolg eeh
geleidelïjke en volledige uitvoe
ring te verwachten van coalitie of concentratie
program. Wij gaan nu het tweede jaar van het
Kabinet-De Meester in veel werk is in het ver
schiet. Laat men trachten het met de regeering
tot afdoening te brengen. Het is duidelijk bij de
verkiezingen van 1905 gebleken, dat 't Neder-
landsche volk groote verwachtingen