NIEUWSBLAD TOOR ZEELAND. No. 233, 1906. Vrijdag 6 Juli 20e Jaargang. HISTORISGH CHRISTELIJK- BBiteilaedsck OverzleM. Tuchtscholen. VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Wij verzoeken dringend adver tenties voor het no. van ZATER DAGAVOND zooveel mogelijk reeds Vrijdagavond, uiterlijk Zaterdag morgen in ons hezit te doen zijn, daar wij ter bevordering zoo mo gelijk van den vrijen Zaterdagavond van het zettend personeel ter „druk kerij" Zaterdagmiddags zoo vroeg doenlijk afdrukken. DE ADMINISTRATIE. 1EDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p. p1,25. Enkele nummers0,025. UITGAVE DER FIRMA EN VAN van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Een paar keeren hebben we gedurende den tijd dat de Kinderwetten in werking traden de aandacht onzer lezers bepaald bij de mogelijke toewijzing van die kin deren aan gestichten of gezinnen. Tot heden toe spraken we niet over het be paalde in art. 357 van het Burgerlijk Wetboek. Daar heet het: Wanneer hij die de ouderlijke macht uitoefent gewichtige re denen van misnoegen heeft over het gedrag van zijn kind, kan de Arrondissements rechtbank, op zijn verzoek en te zijnen koste, na verhoor van het openbaar mi nisterie en van het kind, en na verhoor of behoorlijke oproeping van den andere der ouders, wanneer deze de ouderlijke macht niet heeft verloren, dat kind voor een bepaalden tijd doen opnemen in eene voor dat doel bij de wet aangewezen Rijksinrichting (tuchtschool) verderbij onvermogen komen de kosten ten laste van den Staat. Er behoeft dus geen misdrijf of over treding door de overheid geconstateerd en vervolgd te worden, om jeugdige personen in een tuchtschool te brengen. Op verzoek van hen die de ouderlijke macht uitoefent, kan een kind, waarover men gewichtige reden tot misnoegen heeft, daarin geplaatst worden voor bepaalden tijd. Dit over de bevolking der tuchtscholen. En wat is nu het doel met de inrich ting van die tuchtscholen Niet om een opvoedingsgesticht te ves tigen, ook niet een gevangenis, maar toch wel een strafplaats voor jeugdige gelegen- heidsmisdadigers. Omdat het kinderen zijn worden ze geplaatst onder voortdurende leiding en aanhoudend toezicht. Want evenzeer als het voor een kind een on misbare behoefte is voedsel en kleeding te hebben, zoo is het ook een levens behoefte dat het voortdurend wordt ge steund en geleid. Niet voor misdadigers in 't klein zijn de tuchtscholen naar regeeringsplannen bestemd, die gaan naar deRijksopr oedings- gestichten of naar particuliere inrichtingen voor het rijksopvoediDgswezen. Maar de tuchtscholen zijn bestemd voor de groote massa kinderen, die door buitengewone omstandigheden afwijken. Voor kinderen die, ongevoelig voor gewone tucht, zich niet schikken willen of kunnen in de gewone orde. Men bedoelt met de tuchtschool wel een strafinstituut, maar een voor jeugdige per- Bonen, die gerukt uit een booze atmosfeer, nog hoop op verbetering geven, en doen hopen dat goede tucht, naar de les van „vreemde oogen dwingen",hen genezen zal. Het aantal van die tuchtscholen in ons land zal vijf zijn. Een onder Zeist voor meisjes, en vier voor jongens, te Haren, te Nijmegen, te Breda en te Velzen. Hoogstens 50 zullen er gelijktijdig plaats kunnen vinden. Iedere tuchtschool wordt berekend op 6èn indeeling van vier klassen. De eerste klasse is bestemd voor de nieuw aangekomenen, die daar hoogstens een maand in afzondering moeten door brengen. Deze afzondering is evenwel niet absoluut en wordt onderbroken door een dagtaak en voortdurende omgang met den pderwijzer, Na een verblijf van hoogstens één maand in de eerste klasse gaat de tuchtscholier over naar de tweede klasse en komt daar in gezelschap van andere verpleegden, daar houdt de afzondering op. Hij ont vangt daar schoolonderwijs en verricht daar eenigen handenarbeid en geniet ook ontspanning, bestaande in wandelen, sport en lectuur. Indien de scholier naar de derde klasse mag overgaan dan is hem dat tot eere en voordeel. Hij of zij mag een onderschei- dingsteeken dragen, geniet meerdere vrij heid en eenige geldelijke belooning voor den arbeid. Maar wie in de vierde klasse komt, treft het verwijt van onwil en slecht ge drag. Dat is de strafklasse die eerst met onthouding straft en later desnoods met geweld tot orde dwingt. Bij het ontwerpen der tuchtscholen stond op den voorgrond dat het verwaarloosde kind van heden, het misdadige van morgen zijn kan en dikwijls is. Dat verzuim van opvoeding een gansch leven verwoest en der maatschappij tot nadeel is. Na de maatschappij dikwijls heel wat schade be rokkend te hebben gaat de jeugdige mis dadiger ten algemeene nutte, maar ook op algemeene kosten naar de gevangenis. "Een proef te wagen om dat uiterste te voorkomen is het doel der kinderwetten en ook van de stichting der tuchtscholen. De tuchtschool is voor kinderen die zich niet aan zware vergrijpen schuldig maakten en niet herhaaldelijk straf beloopen. Niet gewoonte-misdadigers, beminnaars van wanorde, maar voor hen die hoop geven dat een korte straftijd voldoende zijn zal om hun te doen begrijpen dat orde lijk leven in een ordelijke maatschappij ook eigen belang bevordert. Eerst de toekomst zal leeren of het doej, dat de wetgever en in zijn voetspoor de rechter zich met deze scholen ten doel stelt eenig resultaat opleveren zal. Wij verwachten daarvan niet zoo heel veel, al is ook het pogen edel en zeer te waardeeren. Slechts dit mogen we ver wachten en hopen het ook, dat onze Chris telijke huisgezinnen alle aanraking met de tuchtscholen gespaard mogtTblijven. Uiterst bedenkelijk voor den scholier is de opneming in een tuchtschool een ver nederend cachet op de onmacht der huise lijke opvoeding. Slechts om iets meer te doen doordringen van 't ingewikkeld samenstel van wetten in den laatsten tijd in ons leven geplaatst, voor onze diaconiën en liefdadigheid- vereenigingen achten we het profijtelijk in groote trekken ook deze, donkerste zijde der Kinderwetten, eens te doen zien. Dat het tot afschrik zij 5 Juli 1906. Morgen Vrijdag hoopt te doctoreeren in de Staatswetenschap aan de Rijks Hooge- school te Ltreeht de heer E. J. Beumer geboren te Utrecht, student aan genoemde hoogeschool, secretaris van den Bond van Antirevolutionaire Propagandaclubs. Van vvelken geest deze jeugdige doctor is, kan men proeven uit zijn „Stellingen". Wij drukken er enkele van over. lo. De Reformatie heeft de leer van den theoretischen Staat verworpen. 2o. Aan de onderdanen komt tegenover de overheid geen recht van opstand toe. 8o. De meening dat het volkenrecht niet tot het recht behoort omdat de dwang tot handhaving ontbreekt, berust op een onjuiste onderscheiding van recht en moraal. Artikel 123 behoort ten spoedigste uit het reglement op het beleid der regeering van Nederl. Indië te worden verwijderd, daar het in lijnrechten strijd met art. 119 en uit politiek oogpünt onverstandig is. 4o. De bewering dat de meerwaarde door de arbeiders wordt voortgebracht, berust op onjuiste waarneming der feiten. Natuurlijk treden wij niet in een be schouwing over deze stellingen. Wij vesti- J gen sï slechts de aandachtop.Wij wenschen den heer Beumer, zoo hij slagen mag, har telijk geluk. Hij is de ziel van den Bond onzer Propagandaclubs; man van beginsel; en van groote werkkracht. Vinde hij voorts een rijk gezegenden werkkring Spitsbergen. Naar aanleiding van de hulde die de Friesland gaat brengen aan de nagedach tenis der Nederlandsche overwinteraars van Spitsbergen (zie ons feuilleton van gister) schrijft men aan Het Handelsblad onder meer Toen de hier bedoelde mannen in den dienst der Noorsehe Compagnie op den NW. hoek van Spitsbergen overwinterden, droegen de Pool- of IJszee-expedities nog geen wetenschappelijk karakter. Dit heb ben ze eerst veel later gekregen. De overwinteringen op Spitsbergen (1633'34 en 1634'35) en op Jan Mayen (1633'34) waren pogingen van de Noor sehe Compagnie om daar koloniën te stichten, voornamelijk tot bewaking en onderhoud van hare eigendommen en be- drijfsmaterialen. In het najaar van 1632 hadden Biscayers, uit wraakzucht over een van de Hollanders ondervonden behande ling, nadat dezen waren vertrokken, op Jan Mayen hutten en huizen vernield, gereed schappen en achtergelaten walvischsloepen (waaruit wordt geharpoeneerd), stuk gesla gen, traan gestolen, enz. Hierin vond de Noorsehe Compagnie aanleiding ook de Spitsbergsche bezittingen gedurende den winter te doen bewaken. Uit den brief, waarmede de hoofdman der overwinteraars het journal van het ver blijf aan de bewindhebbers aanbood, blijkt dat hij tevens de opdracht had al wat hij waarnam te boeken, ten einde te kunnen bepalen of het mogelijk zoude zijn de onbe kende oorden ten dienste en in het voordeel van de Compagnie te kunnen bezoeken tot uitbreiding van den handel. Het doei der overwintering bewaking en onderzoek was dus niet het dienen van de wetenschap, maar van de belangen der Noorsehe Compagnie. Dat overwintering mogelijk was leed, toen de mannen van 1634 in September van dat jaar achterbleven, geen twijfel meer. In den winter 163031 waren 8 Engelschen door hun makkers op Spitsbergen achter gelaten zonder middelen van bestaan en hadden zij het leven weten te behouden. Vijf en dertig jaren te voren had W. Barentsz, zij het ook op iets zuidelijker breedte, met goed gevolg overwinterd. En de zeven mannen, die in 1633 op Spitsber gen van al het noodige voorzien achter bleven, waren in levenden lijve wederge- vonden. Wel bad de scheurbuik gedreigd, waren lichaamsdeelen bevroren geweest, maar de ellende was schitterend doorstaan. Daarèntegen waren de overwinteraars op Jan Mayen (1633'34) allen omgekomen. Waar de afloop zoo verschillend is, heeft men het recht te vragen of de omgekomenen wel de noodige zorg voor zich zelf hebben gehad, inzonderheid, wanneer er sprake is van het eeren van verdiensten. Echter is het voor hen, die meenen dat de zeven overwinteraars van 163435 aan spraak hebben op eerbewijzing, moeilijk dit te brengen door het leggen van een krans op hun rustplaats of zelfs door het herstel len hunner graven of het opnieuw bedelven hunner overblijfselen. Nadat Spitsbergen in 1696 door Neder landers was ontdekt en in 1607 door de Engelschen opnieuw bezocht, begonnen deze laatsten, aan wie deze eer schijnt toe te komen in 1610 in de Spitsbergsche wateren &e walvischvangst. De Hollanders volgden ia 1612, beiden, Hollanders en Engelschen, met behulp van walvisCh- jagers uit de Baskische provinciën, die toenmaals groote vermaardheid schenen te genieten. Later namen ook Schotten, Fran- schen, Denen, enz. deel aan het winst gevende bedryf. Het ging tusschen deyifsshers vaq die verschillende nationaliteiten dikwijls ruw toe en niet voor niet namen er gewapende vaartuigen deel aan het vreedzaam werk en worden er genoemd, die met eene be wapening van 20 stukken geschut ter be scherming van de zwakkere werden mede- gezonden. De jalousie de métier met daaraan gepaarde roof en diefstal was wel het sterkst tusschen Engelschen en Hol landers, die beiden met charters of com missies hunner regeering het bedrijf uit oefenden en daaraan rechten wilden ontleenen tegenover vreemden. Toen een Hollandsch kapitein aan een admiraal der Engelsche visschers zijne van prins Maurits ontvangen commissie liet zien, las de vlootvoogd haar, kuste haar en erkende hare echtheid, maar zeide dat de lastgeving van zijn Koning toch meer waard was, nam hem vangst en al af en liet hem trekken. Natuurlijk bleef deze handeling niet zonder weerwraak. Naargelang par tijen inzagen dat er voor elk wat wils was en de kusten en baaien geleidelijk ver deeld werden, werd de toestand beter, maar een paradijs werd het er toch nimmer. Dat er onder zulke ontmoetingen dooden vielen; dat er onder de duizenden visschers, traankokers, timmerlieden, kuipers, enz., die er des zomers bezig waren, sterfge vallen voorkwamen en dat in de lange jaren, gedurende welke de walvischvangst werd uitgeoefend, menige doode ergens in den omtrek der nederzetting van zijne reederij er is een kerkhof bij Smeeren- burg, maar in de nabijheid een eiland, dat niet voor niets Dooden-eiland heet in het ontdooid gedeelte van de aardkorst slechts een ondiep graf kon vinden, mag veilig aangenomen worden. Door de Willem Barents werden er onder de grafkruisen ook gevonden met jaartallen uit de 18e eeuw. Onder de velen, die er achterbleven, zijn de overwinteraars van 163435 niet meer te kennen. Wat te hunner eer gedaan kon worden deed de Willem Barents in 1880. Wat de Friesland doen kan is niet anders dan aan alle overblijfselen, die de opvarenden vinden, zonder aanzien van persoon, ver dienste, afkomst, nationaliteit, een nieuw graf te delven, zoo diep als de ontdooiing van den bodem in den zomer van twee maanden toelaat en steenhoopen op de graven te stapelen, gelijk in 1635 gedaan werd door hen, die aan de omgekomen overwinteraars de laatste eer mochten bewijzen. Met Revolutiebegrippen heb ik het oog op de grondstellingen van vrijheid en gelijkheid, volkssouvereiniteit, maatschap pelijk verdrag, conventioneele herschep ping, welke men als de hoeksteenen van staatsrecht en staatsgebouw vereert. De gevolgen der revolutiebegrippen kunnen met vrucht bestreden worden, alleen wanneer men zich, buiten hun in vloed op het terrein der Anti-revolutio naire beginselen stelt. Dit terrein is onbereikbaar, zoolang men niet erkent, dat de grondslag van het recht in de wet en ordening Gods ligt. De Bonald heeft deze waarheid uitge drukt met beknoptheid en diepen zin „De Revolutie is begonnen met de ver klaring van de rechten van den mensch, zij eindigt niet dan met de verklaring van de rechten Gods." GROEN v. PRINSTERER. Zooals de lezer uit onze Telegrammen gister heeft kunnen zien, is de Keizer van Düitsehland gister grootvader geworden. De jonggeborene is de zoon van kroon prins Friedrich Wilhelm, die juist een jaar geleden, 6 Juni 1905, in het huwelijk is getreden met de hertogin Cecilie van Mecklenburg. Met kanongebulder is de geboorte van den jongen prins aan den volke bekend gemaakt. Honderd en een schoten ver kondigden aan Potsdammers en Berlijners het blijde bericht, dat het huis Hohen- zollern een nieuwen stamhouder kreeg, die eenmaal, naar men hoopt, weer de keizers kroon dragen zal. Men is echter nog lang niet aan het gelukkige tijdperk dat de Duitsche natie spreken kan van haar vier Wilhelms. Een kwarteeuw geleden had nagenoeg iedere Duitscher het portret van den Keizer Wilhelm I met den kleinen Wil helm, die thans vader werd, op den schoot, en zijn zoon (Friedrich) Wilhelm met den tegenwoordigen Keizer achter zich. Dit, geluk werd, gelijk men weet in een jaar tijds wreed verstoord. Thans kan men weer van die Wilheln s spreken. De Keizer is op het oogenblik 49 jaar oud. Wie weet of't nog niet eens vijf Wilhelms wordt Overigens biedt de staatkunde in deze warme dagen geen nieuws. Eenig politiek debat in het Engelsche Hoogerhuis, waarin gewaarschuwd werd tegen al te groote verbroedering tusschen Engelsche matrozen en Russische schepe lingen van de aanvallers der Engelsche visschers bij Doggersbanken over de verhouding tusschen Engeland en Düitseh land naar aanleiding van de verhooging der invoerrechten in Turkije ziedaar alles De Engelsche bladen kunnen natuurlijk weer wat gaan schrijven naar aanleiding van de openbaar geworden handelspolitiek van Japan, Engelands gele bondgenoot in Oost-Azië. Het is de oude quaestie van de „open deur" in Mantsjoerye. De klachten daar over komen er allen op neer, dat Japan, van zijn positie misbruik maakt, om zijn eigen handel te bevoordeelen boven dien van Europeesche mogendheden. Engelsche bladen vernemen daarover uit KobeDe nieuwe Japansche handels- vereeniging is een gevaar voor den Engel schen handel in den Stillen Oceaan. Nog altoos is, ondanks de afgelegde beloften, Dalny niet geopend als vrijhaven. Maar de Japanners voeren dagelijks groote hoe veelheden koopwaren, voornamelijk textiel- stoffen, in Mandsjoerije aan. De Japansche weverijen werken bijna dag en nacht, ter wijl de Engelsche handel bijna verlamd ia. De „Nippon Yoesen Kaishai"-stoom vaart maatschappij heeft openlijk den strijd aan gebonden tegen Engelsche en Russische maatschappijen, en wil nu ook de Engelsche scheepvaart op den Yangtse-Kiang ver dringen. Vooral den transporthandel naar Indië wil Japan in handen zien te krijgen reeds voert het ijzer, staal en werktuigen daarheen, begunstigd door ontzettend lage vrachtprijzen. De stoomvaartlijnen ontvan gen openlijk en in 't geheim regeerings- subsidies, om den strijd te kunnen vol houden. Ook Chineesohe kooplieden klagen over soortgelijke handelingen. Al deze klachten maken den indruk, dat Japan van zijn positie in Oost-Azië ergerlijk misbruik maakt, Reeds kwamen de ge zanten van Engeland en Amerika daar tegen protesteeren. Maar wat zal 't baten I Ook kleine landen hebben geschil, eu doen van zich spreken. Al in geen maan den gaat het onder anderen tusschen Grie* kenland en Roemenië naar wensch. Het zijn meest grensconflicten, die de tnenschen in spanning houden, en ten slotte ook de vorsten boos maken. In de Italiaansche Kamer is door een der ministers de wensch, de vingerwijzing zou men haast zeggen, uitgesproken dat de oneenigheden, die thans reeds bet Bal kan-gebied teisteren, niet nog ernstiger zullen worden door dit geschil. Bij het uitbreken van het conflict heeft de italic

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1906 | | pagina 1