NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. No. 220. 1906. Donderdag 21 Juni 20e Jaargang. it Kuikens te koop iden Hooigras, landsch Tilbury's, HIST0RISGH GHRISTELIJK- KOOP KOOP Rietvorsten en tegen Paardenknecht ge- LAMPERT Pz., KOOP KOOP oefsmid W ONDERGE M, N oord- |1 b u r g. iluishoudster Dienstbode dienstbode VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wed. S. J. DE J0NGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUU, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN onze jongens. en verrassingen wisselen af in het leven des menschen. aardt ze beide uit de hand des tijd zonneschijn, Dloesem schaad'lijk zijn kkend daalt de regen, gd verschroeide 't hart alsem koelt de smart anen is een zegen Hingen de ziel soms diepe zuch- verrassingen die de Heere op verhellen het hart van Gods lank. oog op den arbeid voor onze I n d i wisselen teleurstel- singen elkaer af, Hoe dikwijlls en om liefdegiften onbeant- logen wij ons niet laten ont blijven bidden en werken en en naar verrassingen, die veelal en. Wie der rijkbeweldadigden vernienwde roepstem voor en lectuurverspreiding' s. v. p. ing bereiden? tto »Een verrassing voor Chr. men s. v. p. spoedig aangetee- osswissel aan ALB. GRUYS Sr. -'06. Molenpad 68. ontving ik met hartelijk dank n ontvingen bericht van ont- A., Den Haag, f7; J. P. s.H. oes, f 0,50V. S. te M., f 1 J. H. H. te S., f 1; V. L. te Middelb., f5; P. K. te R., f2; f 10 N. N. Vreeland, f 10 eenige partijtjes gebr. post- Beleefd aanbevelend. 1JKHUIJS, St. Laurens. 3N BOSSE Sz., Gapinge. Biggekerke. ADRIAANSE Jz., len Rijtuighandel, Ganzepoortstraat, o e 8. larkens en twee ïren, bij L. BOLIER, tegen hoog loon Iet October Land. knecht J. M. BESÜIJEN, bij Iet October [andkneeht C. ERANSE, Klevers- let October [andkneeht nelken kan, bij P. JAS- s i n g e n Boschweg. Augustus gevraagd een .TER te Wolfertsdijk. Mej. VAN ROO, Zuicfc 47a, Middelburg. telling der tegenwoordige Wed. H. DE JONGE, i e s. iyr)£$t£T<~$Cbltlbt jseEche of Spoortijd. 50a) 5) run. 3,23j) en 6,10«) 15a) 3,500) 6,40. l,55s) en 4,45. 3,23 6,10e)f) minuten na het vertrek van nskerke n. Neuzen vm. 8,30 Breskens, Borsselen en kens, Botsselee en Neuzea ;n met 31 Aug. IEDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p. p1,25. Enkele nummers0,026. UITGAVE DER FIRMA EN VAN van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Zij, die zich met 1 Juli a. s. op ons l>la<l abonneer.'li. ont vangen liet tot dien .latum gratis. De Bathpolder in de 2e Kamer. (Vervolg). De heer FruijtierMijnheer de Voor zitter Ik begin met te verklaren, dat ik hier niet spreken zal over de houding van Gedeputeerde Staten van Zeeland en niet zal antwoorden op de verwijten tegen dat college ingebracht. Het komt mij voor, dat wat door Gedeputeerde Staten betref fende deze zaak is besloten, door de re- geering is goedgekeurd, althans er in berust is, anders had zij wel gebruik gemaakt van de bevoegdheid haar gegeven by art. 40 van de wet van 10 November 1900 Staatsblad no. 176). Ik wensch mij ook zeer gaarne te ver eenigen met die leden, die den Minister hun dank hebben gebracht voor zijn krachtig en spoedig optreden bij den watersnood die Zeeland geteisterd heeft. In den polder waarover het hier gaat ligt de spoorwegdijk waarover de lijn Rosendaal naar Vlissingen loopt, een zeer belangrijke route zoowel voor het nationaal als inter nationaal verkeer. Hierom en omdat deze polder voor gedeelte het eigendom is van het Rijk, zal de Minister zich, dunkt mij, het lot van dezen polder meer bijzonder hebben aangetrokken. Nu is naar mijn wijze van zien en ik vereenig mij volkomen met hetgeen de Minister zegt in de Memoriën van Toelich ting en van Antwoord en ook met hetgeen door den heer Lucasse is gezegd van het grootste gewicht, dat zoo spoedig mogelijk wordt voorzien in den toestand, welke hier is ontstaan ten gevolge van de overstroo ming van 12 Maart. Nu heeft de heer Hennequin gezegd „haastige spoed is zelden goed", maar ik zeg, dat spoedige hulp in deze dubbele hulp is- De dijkopeningen van den Bathpolder worden met den dag grooter. Elk getij, dat door de doorbraken stroomt, verdiept de geul en verbreedt die gaten. Daarbij wordt de grond met eiken dag dat hij onderloopt, slechter in hoedanigheid. Als de heer Hen nequin den spoorwegdam passeert, dan zal hfj zien, dat de meeste sloten en greppels althans aan de noordzijde, vol zand zitten en die verzanding wordt dagelijks erger de waarde van den polder wordt eiken dag geringer. Nu heeft men blijkens het Voorloopig Verslag verschillende bezwaren tegen dit wetsontwerp. Een categorie van leden zou gaarne zien, dat de spoorwegdijk zeekeerend werd ge maakt. De tweede categorie daartoe behoort de heer Hennequin wenscht, dat art. 649 van het Burgerlijk "Wetboek op deze gron den wordt toegepast, dus dat de polder ont eigend wordten voor Rijksrekening bedijkt. De derde categorie daartoe behoort de heer Lelywenscht toepassing van art. 38 der wet van 1900. Eindelijk vraagt de heer Van Koldat is dan de vierde categorie waarom men dien polder niet calamiteus heeft verklaard. Ik had gedacht, dat dit in het geheel niet meer zou besproken worden ik kan echter volstaan met daarop 6en kort antwoord te geven. Wanneer het mogelijk was den polder calamiteus te verklaren, wat ik ontkeD, op grond van het reglement dat daaromtrent in Zeeland bestaat en op grond van de wet van 1870, dan zouden de polders bedijkt worden voor rekening van het Rijk en de Provincie. Dan had het Ryk 2/s en de pro vincie Va daarin te betalen. Elk jaar toch wordt de begrooting en de rekening van de calamiteuse polders opge maakt en als er een te kort is passen 't Rijk en de provincie dat bij. Nu spreekt het van zelf, dat de eigenaren, daar zij dan zoo goed als geen kosten van dijksonderhoud zouden bobben, spoedig daarna vrijverklaring zon den vragen wat niet zou kunnen geweigerd worden. Bij calamiteus-verklaring zouden de eigenaren van den polder dus op een zeer gemakkelijke en goedkoope wijze aan her bedijking gekomen zijn en dat kan niet de bedoeling der wet van 1870 zijn. Ik kom tot de eerste categorie van leden. De spoordam, die in den polder ligt, moet volgens hen zeewerend gemaakt worden. Daarover is hier nog niet veel gezegd, in het Voorloopig Verslag echter wel. Ik geloof dat het ook niet verstandig zou zijn, dat te doen, want dit zou m. i. en ook vol gens de Memorie van Antwoordpdit jaar niet meer kunnen geschieden. Nu is wel beweerd, ik meen door den geachten afgevaardigde uit Amsterdam en ook door de heeren Van Kol en Van Foreest, dat de spoordijk, zooals hij blijkens de plannen nu zal gemaakt worden, bestand zal zijn tegen stormvloed. Tegen de gewone stormeD, die wij 's winters in ons land van tijd tot tijd krijgen is dat mogelijk, maar nooit tegen een buitengewonen stormvloed, zooals die van Maart j.l. en dat laat zich begrijpen, wanneer men weet, dat de spoor dijk bij 't begin aan den Reigerbergschen polder slechts 4'/2 M. boven N. A. P. ligt en dat de waterstand op 12 Maart zonder golf slag 4,40 M. N. A. P. steeg. Neemt men nu aan een meter golfslag, dan staat vast, dat het water over den spoordijk gedreven zou worden. Nu zegt de Minister in de Memorie van Toelichting wel dat dit niet is geschied. Maar hoe komt dat? De dijken van den Bathpolder zijn door gebroken bij hoog water, en voor dat die polder geheel gevuld was, was het water meer dan 'l2 M. gevallen. Zoo is het ook gegaan met andere polders. Wanneer er dus geen dijken hadden gelegen voor den Eersten Bathpolder, dan had de stormvloed van 12 Maart het water niet alleen over den spoordijk gedreven, maar ook in den Reigerbergschen polder, waar de dijken evenmin hooger zijn dan i'h M. boven N. A P. Nu heeft de heer Van Kol gevraagd is het juist, dat de dijken van den Bathpolder te zwak en te laag waren. Ja, Mijnheer de Voorzitter, dit is gebleken. Waren zij dat niet geweest dan zouden zij niet doorge broken zijn. Nu vraagt de geachte afgevaardigde wiens schuld is dat, waarom heeft men ze niet bijtijds verhoogd Die dijken hebben sedert hun ontstaan weerstand geboden tegen alle stormvloeden, maar toen er een buitengewone stormvloed kwam, meer dan 40 c.M. hooger dan de bekende hevigste, toen bezweken de dijken. Nu moet men niet zeggen, dat men dat had moeten voor zien. Ik begryp niet dat iemand met een verstandig oordeel kan beweren, dat Gede puteerde Staten hadden moeten voorzien, dat het water 40 c.M. hooger zoude worden opgedreven dan ooit te voren. Wanneer die spoordijk zeewerend moet worden gemaakt, en de Bathpolder voor loopig met open dijk blijft liggen, dan moet de binnendijk van den Reigerbergschen polder zeekeerend worden gemaakt, want die heeft nauwelijks een hoogte van 4'/2 M. boven N. A. P. In dezen polder ligt de spoordijk 4000 M. lang, dus dubbel zoolang als in den Bathpolder, en niet op een dijk, maar gelijk met het maaiveld, zooals de heer Lucasse reeds heeft gezegd. Als de d\jk van dezen polder doorbreekt, is de ellende niet te overzien, want dan staat bij ieder getij de spoorweg onder water en is het verkeer gestremd Als de spoordijk waterkeerend moet worden gemaakt, spreekt het vanzelf dat hij even hoog behoort gemaakt te worden als de spoordam die door de Ooster-Schelde loopt, d.w.z. dat die moet worden verhoogd tot 6'/a M. N. A. P. Hij zal niet alleen verhoogd moeten wordenindenBathpolder maar ten einde de vsreischte helling te krijgen zal hij ook in den Reigerbergschen polder moeten worden opgevoerd. Dat wordt een zeer kostbaar werk niet alleen, maar een werk, dat het verkeer in hooge mate zal belemmeren. Nu bedragen de kosten van dat werk ongeveer zooveel als het subsidie dat de Minister aan den polder wil geven om zijn dijken te herstellen, en dan vraag ik, of het niet verstandiger is, het zekere voor het onzekere te nemen en het subsidie toe te staan, dan te wachten totdat die spoordijk want het gebeurt in dezen winter nog niet kan worden gebracht op de hoogte, waarop hij moet komen. Ik kom nu tot de bedijking van Rijks wege, waarop de geachte afgevaardigde uit Oostburg aandringt. De geachte afgevaardigde heeft hier het prospectus van het nieuwe comité geïntro duceerd. Ik heb dat prospectus niet gezien en kan er natuurlijk niet over oordeelen dan alleen voor zoover ik daarover van den heer Hennequin heb gehoord. Maar het komt mij voor, dat het niet voorzichtig is veel te hechten aan het prospectus van een nieuwe maatschappij, die dit de wereld inzendt, natuurlijk om aandeelen te kunnen plaatsen. Ik heb hier in Den Haag al zoo veel van die prospectusssn gezien en ge kregen, maar ik leg die voorzichtigheids halve maar weg. Maar wanneer er in staat wat de geachte afgevaardigde beweert, dan komt mij dat prospectus wel wat geflatteerd voor. Ik zou den geachten afgevaardigde willen vragenzijt gij dan bereid aandeelen in die maatschappij te nemen? Ik betwijfel het. De maatschappij zal er natuurlijk op uit zijn winst te maken, maar er zal toch ook wel verlies kunnen worden geleden. Het schijnt hier te zijn een speculatie en als de geachte afgevaardigde die speculatie aan de Regeering aanbeveelt zelf uit te voeren, dan volg ik hem op dien weg niet. Het komt mij voor, dat speculatie in lande rijen niet op den weg ligt der Regeering dat moet zij aan particulieren overlaten en wanneer die er wat mee verdienen, dan kunnen we hen geluk wenschen. Ik geloof, dat wij erkentelijk moeten zijn dat de Minister dit voorstel gedaan heeft en niet op het denkbeeld- door den heer Hennequin aan de hand gedaan, omart. 649 Burgerlijk Wetboek toe te passen, inge gaan is. Er komt bij, dat dit tot een lang uitstel zou leiden, want er volgt dan natuurlijk een langdurig onteigeningsproces. De geachte afgevaardigde zegt, dat de heeren later wel zullen aankomen om voor minder dan voor 4 ton hun eigendomsrecht ten verkoop aan te bieden, maar ik heb reden dit te betwijfelen. Over het rente verlies, dat de Minister in zijn Memorie van Antwoord berekend heeft, sprekende, zeide de geachte afgevaardigdede landbouw kundigen hebben gezegd, dat in de over stroomde streken, dus ook in den Engelscheu polder, alle houtgewas reddeloos verloren was, doch dat de iepouboomen en het karwei staan te groeien dat het een lust is. Nu schijnt het altijd het geval te zijn in polders die onder zeewater gestaan hebben, doch de boomen sterven later. Wil de geachte afgevaardigde het volgende jaar afwachten, dan zal hij beter zien of die boomen dood gaan. Daarbij komt, dat in de zuidelijke helft van den polder het water het minste schade gedaan heeft, omdat het daar slechts drie weken heeft gestaan. In den Tweeden Bathpolder daarentegen staan alle boomen dood. Ik kom nu tot de derde categorie, tot hen die wenschen toe te passen art. 38 der wet tan 1890 Staatsblad no. 176). Het komt mij twijfelachtig voor of dit artikel wel toepasselijk is op overstroomde gronden waar de dijken weggeslagen zijn. Er staat dat noodzakelijke waterstaats" werken kunnen worden bevolen door Gede puteerde Staten, wanneer zij door belang hebbenden niet uitgevoerd worden. Er wordt mij tegengeworpenhier zijn de dijken niet weggeslagen; hier zijn slechts gaten in de dijken te herstellen. Ik geef dat toe, doch het dichten van groote doorbraken in dijken kost soms meer geld dan het maken van nieuwe dijken. De heer Van Foreest schudt van neen; ik zal een voorbeeld noemen. De Alsteynpolder, die een gat in zijn dijk gekregen heeft van plm. 120 meter breedte, heeft de herstelling daarvan aan besteed voor f 108000. Zoo is het met verschillende calamiteuse polders gegaan. Het dichten van gaten kost dikwijls meer geld dan het aanleggen van nieuwe dijken. De heer Van ForeestDit is toch niet het geval met deze gaten, misschien op één of twee na. De heer FruijtierTwee is voldoende om groote kosten te veroorzaken. Nu kom ik tot de verplichting. De verplichting voor eigenaren van polders om hun dijken opnieuw te maken na overstrooming komt mij betwistbaar voor. Men wenscht boven dien zwaardere en hoogere dijken te doen maken, tot een hoogte zelfs van 6,20 M. N.A.P. Dit zijn dijken die in de buurt van de Bathpolders, van die hoogte althans, niet worden aangetroffen. Die dijken moeten tot die hoogte gebracht worden om de spoorlijn die er door loopt te beveiligen daartoe kan men toch de eigenaren niet dwingen. Om het subsidie te kunnen ver krijgen heeft de Minister op advies van Rijks- en provincialen waterstaat die con ditie gesteld, doch afgescheiden daarvan kan men die voorwaarde toch niet stellen dat zou in strijd zijn met de bedoeling van art. 38 der wel. Er is nog een tweede moeilijkheid om de verplichting tot herdijking op te leggen de Tweede Bathpolder en voor een ge deelte ook de Eerste Bathpolder losten vóór de doorbraak hun water door een duiker onder den spoorwegdijk. Nu heeft de Exploitatie-maatschappij dien duiker eenvoudig gestopt. Nu kan men onmogelijk die dijken maken zonder dat er een uit watering in den polder is en is men ver plicht een zeesluis te maken daaruit volgt ongetwijfeld een proces wegenshet onrecht matig dichten van dien duiker. Dit zal naar mijn wijze van zien voor de eigenaren een reden kunnen zijn om zich te onttrekken aan de verplichting tot bedijking hun eventueel op te leggen. En wie zal de kosten van bedijking moeten betalen, indien, hangende het rechtsgeding, de werken door Gedeputeerde Staten zijn uitgevoerd en zij die het bevel kregen, in het gelijk gesteld worden Immers het Rijk dat mag men ook niet voorbij zien. Nu zegt de geachte afgevaardigde, dat Gedeputeerde Staten van Utrecht bij een anderen watersnood art. 38 der wet van 1900 met gunstig gevolg hebben toegepast. Doch daar gold het de verhooging van een bestaanden dijk, maar hier zijn de dijken bezweken en ligt de polder open, dat is een groot onderscheid. Art. 38 van de Waterstaatswet, zegt de geachte afgevaardigde van Amsterdam ver der, geeft aan Gedeputeerde Staten de macht om deze werken te doen uitvoeren juist, Mijnheer de Voorzitter, maar Gede puteerde Staten zijn 4hans vrijer in de toepassing der wet dan voor 1900. Vroe ger moesten zij daartoe bevelen, thans kunnen zij dit doen. Art. 38 der wet van 10 November 1900 Staatsblad no. 176), eerste lid, luidt„De uitvoering van nood zakelijke waterstaatswerken, waaronder ook opruimingen worden verstaan, welke door de daartoe verplichten, niet geschiedt, kan door Gedeputeerde Staten worden bevolen", waar in de wet van 1855 stond, worden door Gedeputeerde Staten bevoleD, Thans kunnen zij do wet toepassen als de werken huns inziens noodzakelijk zijn. Ofschoon de wet van 1855 meer dwin gend was, is zij in Zeeland, voor zoover mij bekend, op eigenaren van verdronken gronden nooit toegepast. Maar, zegt de heer Lely, gesteld al, dat art 38 der wet van 1900 niet van toe passing is, dan hebben wij nog art. 21 der concessie. Het komt mij voor, dat het niet zoo zeker is dat dit artikel nog toepasselijk is. Die overeenkomst dateert van 1849sedert dien tijd is dat contract reeds tweemaal i i 0 gewijzigd. In 1855 en 1861. In 1864 zijn de dijken ten gevolge van doorbraak ver legd. In den Tweeden Bathpolder zijn zij geheel teruggetrokken, zoodat deze polder veel kleiner is geworden. Wan neer het contract dus in 1864 niet gold, dan geldt het nu ook niet meer, en kun nen de eigenaren ook nu een deel der gronden abandonneeren, wellicht op grond van overmacht. De vraag of art. 21 nog van toepassing is, is derhalve zeer be langrijk. Nog een andere vraag. Er moet worden gegeven een bevel. Aan wien moet nu dat bevel worden gegeven In de eerste plaats aan het polderbestuur. Maar er is geen polderbestuur meer. Dat heeft on middellijk zijn ontslag gevraagd en met 1 Juli gekregen. Het is dus in elk geval op dit oogenblik demissionnair. Dan kan men aan de eigenaren van den polder bevel geven, omdat die onderhoudsplich tig zijn. Maar de maatschappij was in liquidatie. Zij had haar zetel in Londen, terwijl een Engelschman aan het hoofd stond. Het was deihalve voor Gedepu teerde Staten moeilijk om tegen een der gelijk lichaam een bevel uit te vaardigen. De heer van Kol: Als het geldt hun plicht te vervullen, zijn zij niet te vinden, moet er subsidie ontvangen worden, dan wel. De heer FruijtierHet subsidie is de zaak van het 'nieuwe comité. Ik sprak over het geven van een bevel. Wat nu het comité betreft, het bestaat uit zeer geachte ingezetenen uit Goes, voor een gedeelte ook op landbouwgebied zeer goed bekend. De heeren kennen hun namen trouwens allen. Ik behoef ze niet te noemen. Nu zal men misschien zeggen, dat het nieuwe comité reeds aan den Tweeden Bathpolder met bedijking begonnnen is, maar blijkt daaruit dan niet duidelijk, dat het krachtig wenscht op te treden Zij zijn dan toch waarlijk niet in verzuim op hen zal de wet van 1900 moeilijk toepasselijk zijn, al bedijken zij niet de geheele oppervlakte. Bovendien komt er nog bij wanneer de wet van 1900 wordt toegepast, zal er heel wat tijd heengaan met het maken der bestekken, plannen, enzdaargelaten nog een eventueele procedure. Het comité heeft reeds plannen gemaakt, hoor ik zeggen, maar de Staat kan toch geen gebruik maken van die plannen, wanneer hij het comité dwingt overeenkomstig art. 38 der wet van 1900. Dat zou toch al te erg zijn Bovendien moet de aanbesteding publiek geschieden. Wann :er men de kosten wil verhalen op onderhoudsplichtigen, kan men het werk niet onderhands aanbesteden, dat zal ook weei tijd vorderen. Ik acht het daarom het verstandigste, dat de zaak in der n isme worde geschikt wanneer dat aan het Rijk niet meerkost dan om den spoordijk zeekeerende te maken, is d at verreweg te verkiezen boven dwangbevelen en processen. Ik ben het dus geheel eens met den Minister. Ook ik acht het van het hoogste belang, dat deze dijk spoedig worde hersteld. Tot ru toe heeft de spoorwegdijk niet rechtstri eks aan den aanval van het zee water b'ootgestaan. Hij is gedeeltelijk be schermd geworden door de overblijfselen van den zeedijk. Wordt deze zeedijk niet hersteld vóór den winter, dan zat hij bij eiken storm afnemen en de spoorwegdijk rechtstreeks door den golfslag worden aangetast. Komen daarbij stormvloeden a's wij laatst gehad hebben, dan zijn de gevolgen niet te overzien. De Minister heeft in deze de wijste partij gekozen en de Kamer zou een zware ver antwoordelijkheid op zich laden, indien zij niet met het wetsontwerp medeging, 20 Juni 1906. Om de zaak van den Eerste Bathpolder niet tot een quaestie van napleiten te maken, staken wij met de redevoering v»iq Go®*,

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1906 | | pagina 1