NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 202. 1906.
Woensdag 30 Mei
20e Jaargang.
HISTORISCH
CHRISTELIJK-
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ. te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
I) E.
1EDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p1,25.
Enkele nummers0,02'.
UITGAVE DER FIRMA
EN VAN
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Het Vaderland en de Vrijzinnig-Demo
craat trachten de legeude te scheppen, dat
de heer Lohman, blijkens eigen verklaring
in de Kamerzitting van 23 Meij 1., bij het
arbeidscontract eenzijdig voor de werkge
vers opkomt. En zij meenen, dat de
Goesche afgevaardigde door deze verkla
ring het recht heeft verloren, „de sociaal
democraten hun eenzijdigheid in het op
komen voor arbeidersbelangen te ver
wijten."
Het valsche van dit betoog blijkt, wan
neer men in de Handelingen leest, wat
de heer Lohman omtrent het bedoelde
puut gezegd heeft. Het luidt aldus
De geachte afgevaardigde uit Appingedam
(de heer Schaper) heeft straks lucht gegeven
aan zijn verbazing, om niet te zeggen ergernis,
dat van deze zijde voortdurend aanmerkingen
gemaakt worden op de artikelen van dit ontwerp;
en hij heeft mij daarbij geplaatst in een zeker
politiek loket.
Ieder lid heeft het recht zulke uitvallen te
doen, maar ieder lid heeft ook het recht zich
zulke beweringen niet aan te trekken.
Ik zal mij eenvoudig hier blijven stellen op
het standpunt waarop ik bij de behandeling
van drze wet voortdurend gestaan heb, op dit
standpunt namelijk: hoe moet dit contract wor
den ingevoegd in ons bestaand Burgerlijk Wet
boek, en daarbij heb ik in het geheel het oog
niet op den arbeider of den werkgever, alsof
ik voor een van die groepen van menschen
partij had te trekken, maar ik heb eenvoudig
als rechtsgeleerde te vragen hoe zal de be
paling werken in de practijk, en hoe zal zij
moeten worden uitgevoerd, opdat zij noch aan
de eene zijde, noch aan de andere zijde tot
ongewenschte gevolgen aanleiding zal geven.
En waar ik nu opgemerkt heb, dat in de
Commissie van Rapporteurs ontbroken heeft
een voldoend scherpe critiek, die ook het oog
houdt op de belangen van den werkgever, iets
dat zeer gemakkelijk te begrijpen is, zoo komt
het mij voor, dat daarop van tijd tot tijd de
aandacht moet gevestigd worden, omdat dit
eenvoudig is een eisch van recht. Het is niet
de vraag of ik meer van werkgevers houd of
van arbeiders, maar de vraag of ik mede moet
werken om te zorgen, dat een werkgever niet
meer belast worde dan een rechtvaardige wet
gever zelf verlangt.
Het standpunt was alzoo ditik heb
noch voor den arbeider noch voor den
werkgever eenzijdig op te komen ik heb
slechts te vragen naar het recht; dat het
u nu en dan anders schijnt, omdat ik „van
tijd tot tijd de aandacht moet vestigen op
de belangen van den werkgever'', vindt
zijn oorzaak hierin, dat in de commissie
van rapporteurs een voldoend scherpe
critiek, die op beider belangen het oog
houdt, heeft ontbroken daardoor wordt
mijn opkomen voor het recht meermalen
een aandacht vestigen op de belangen van
den werkgever; dit is dan echter niet een
eenzijdig belangenpleit, maar „eenvoudig
een eisch van recht".
Alzoo vierkant het tegenovergestelde
van wat die bladen zeggen.
Niet een erkenningik ben werkgevers
afgevaardigde maar juist een ontkenning,
dat de feiten, die den heer Schaper hier
toe deden besluiteD, in zulk een opvatting
van de vertegenwoordigerstaak hun grond
vonden en een aanduiding, dat die feiten
hun grond vonden in de geheel andere
opvatting, welke dwingt alles te beoor-
deelen naar den eisch van on partijdig,
objectief recht.
Het door den heer Lohman gesprokene
was een protest tegen en een uitwissching
van den schijn, door den heer Schaper op
hem gelegd. De genoemde bladen maken
van dat gesprokene een erkenning dat die
schjjn wezen is. Ziedaar een comble van
woordvertroebeling, welke niet licht over
troffen zal worden.
En te wonderlijker is deze wijze van
doen, wanneer men haar beziet in het
licht van al het by het arbeidscontract
gebeurde. Bij geen enkel artikel heeft de
betrokken afgevaardigde het standpunt
ingenomen „er moet voor de werkgevers
wat afgehaald worden", maar steeds heeft
fey zich op juridische gronden beroepen
en het „recht voor allen" trachten hoog
te houden. Wanneer, nadat dit vele weken
geduurd heeft, iemand komt opmerken
gij pleit nog al eens voor de werkgevers,
en de afgevaardigde antwoordt't kan
zijn, ik zal u dat dan wel eens even ver
klaren, de commissie is door allerlei om
standigheden een beetje eenzijdig geweest,
het handhaven van het recht mijnerzijds
kan dus allicht op u een verkeerden in
druk maken, dan moet men toch al door
een schrikwekkend-beslagen bril zien, om
in die woorden een erkenning van feite
lijke eenzijdigheid aan den kant van dien
afgevaardigde te zien.
Ook hun, die 't omtrent den „eisch van
het recht" niet steeds met den heer Loh
man ééns zijn, moet dunkt ons het erger
lijke van zulk een misduiding in 't oog
springen.
Wenschelijk is daarom, dat de Vrijz.
Democraat, die in haar wekelijksche Kamér
overzichten gewoon is op vermakelijke
wijs de spits tegen den afgevaardigde
van Goes terichten zich van dergelijke
strijdmiddelen onthoudt.
Aldus re Nederlander.
En nog voegen wij er bij dat late zij
aan Het Volle over, die o.a. met haar plaatje
„Lohman tegen de Christelijke humaniteit",
bezig is nog een tweede legende omtrent
den heer Lohman te verbreiden.
Men ziet daar op een prentje den heer
Lohman den schildwacht voor het gebouw
der Tweede Kamer opdragen te zorgen
dat de Chr. Humaniteit niet binnen kome,
wijl die er niet behoort. Hetzelfde wat hem
door den heer Schaper is verweten. En nu
heeft zich de legende gevormd dat de
Goesche afgevaardigde niet weten wil van
Christelijkheid in de arbeidswetgeving,
niet is de man der warme Humaniteit, maar
van de koude Juristery alleen.
Ga zoo iets nu eens tegenspreken.
Wat is de zaak.
Het was bij de behandeling der artikelen
1638c en y, uitkeering van ziekengeld.
De heer Lohman begon met op te merken
dat „buiten de Kamer, zelfs door leden der
Kamer, ieder die niet dadelijk toegeeft aan
eiken eisch die door de volksleiders wordt
gesteld om den arbeiders ter wille te zijn,
voor conservatief of aristocraat wordt ge
scholden, iets wat spreker daar laat, maar
ook dat in de Kamer dergelyke (scheld
namen) tegen dezulken worden uitge
sproken.
Bij de beoordeeling van dit wetsontwerp
aldus de heer Lohman hebben wij
niet te beslechten een strijd tusschen groe
pen van belanghebbenden, maar alleen na
te gaan hoe zeker privaatrechtelijk contract
behoort te luiden, wanneer twee personen,
beiden billijke menschen, en beiden staande
op een vrij standpunt een contract sluiten.
Komende op de quaestie van het zieken
geld, verklaarde de spreker
Wordt dit contract door de billijkheid gevor
derd? Zou men, vrij staande tegenover elkander,
altijd en in elk geval dit beding maken Dit is de
vraag, want ik stel mij op het standpunt dat geen i
uitzondering op het beginsel wordt toegelaten.
Volgens den heer Talma rust op den werk- I
gever een groote ze.delijke verantwoordelijkheid
jegens den arbeider, omdat deze zijn persoon ver
bindt aan het bedrijf.
Nu zie ik het verband van die bewering met
deze quaestie niet in. Ik begrijp vooreerst niet
dat juist een werkman zijn persoon aan het be
drijf verbindt, en dat een werkgever dat
niet doet; maar ik laat dit in het midden.
Ik erken dat wij bij het arbeidscontract ook i
te doen hebben met den persoon van
den werkman en dat men hem niet uit
sluitend mag beschouwen als werkkracht. Daar
om moet gerekend worden met zijn behoefte
aan rustdaarom moet gezorgd worden dat hij
zich wijde aan zijn gezin en aan hoogere be
langen. Maar wat heeft dit te maken met de
dubbeltjes-quaestie Het betreft hier een zuiver
stoffelijke zaak. Waarom kan de werkman niet
zelf betalen wat hij noodig heeft voor ziekte
verzekering, evengoed als dat hij betaalt voor
iedere andere levensbehoefte Het is ook vreese-
lijk als een man niet te eten heeft, maar de
werkgever heeft toch niet te zorgen voor het
eten van den werkman ook wanneer hij hem
niet dient. Zelfs het ontwerp ziekteverzekering
van den heer Kuyper en ik meen dat ieder
ontwerp dit doet gaat van het beginsel uit,
dat de werkman zeil' moet betalen de premie
voor zijn ziekteverzekering. De werkgever moet
er wat bij betalen voor het gevaar van het be
drijf, doch de werkman betaalt voor zijn ziekte
verzekering en ziekengeld. Waarom moet nu
bij dit particuliere contract bepaald worden dat
de werkgever het moet doen Er zijn goede
ziekenfondsen, voortreffelijk ingericht, metgoede
geneesheerenwaarom kan de werkman zelf
daarvoor niet zijn dubbeltje contributie betalen
Waaiuit volgt de plicht van den werkgever,
van eiken werkgever, om voor iederen zieken
werkman te zorgen Het is niet waar dat in
ons recht een arbeider meer levert dan zijn
arbeid. Persoonlijk is hij niet meer gebonden
dan hij met het oog op zijn eigenbelang goed
vindt. Hij kan heen gaan wanneer hij wil
In ons recht wordt uitdrukkelijk het recht
van den werkman erkend om zich "an den
werkgever los te maken.
Stel dat een arbeider gedurende den oogsttijd
voor 6 weken wordt aangenomen voor het
binnenhalen van den oogst, en dat hij bij het
begin van dien tijd ziek wordt. Waarom moet
dan juist die werkgever voor dien man zes
weken lang zorgen? De man zelf zal het niet
begrijpenhij zal zeggen ik heb mijn eigen
potje voor het geval dat ik ziek wordwant
over 6 weken ben ik weer buiten werk en ga
ik bij voorbeeld naar Duitschland terug om
daar geld te verdienen. Op een verpleging
heb ik niet gerekend. Wat heeft de werkgever,
al is hij nog zoo humaan, met dien werk
man te maken Ik kan geen grond daarvoor
vinden. Men zal zeggen: de humaniteit; maar
dat is geen voldoende motief om iemand te
dwingen zoodanige zorg uit te oefenen.
De heer Schaper Alle christelijke humaniteit
is hier nu dus bij overbodig.
De heer DeSavomln Lobman In een ander
verband zal ik over de Christelijke humaniteit
straks spreken. Wij hebben hier niet te maken
met de Christelijke humaniteit, maar met een
contract. Hetgeen de geachte afgevaardigde
uit Appingedam zegt verwondert mij evenwel,
omdat toen er bij de verkiezingen sprake was
van de antithese, ook van zijn zijde steeds ge
zegd werd, dat de Christelijkheid niets met
onze wetten te maken had.
De heer Schaper ging den volgenden
dag op deze laatste opmerking wat breeder
in doch toonde er niets van te hebben
begrepen, noch van de strekking er van.
Hij sprak
Ik wil gaarne verklaren dat de rede van
den heer Lohman bijzonder oprecht washij
zeide toch ronduit: met de Christelijke huma
niteit heeft dit artikel niets te maken, die
komt bij de wet niet te pas.
Dit is oprecht gesproken
De Chr.humaniteit komt klaarblijkelijk alleen
te pas bij het bespreken van de hoogere politiek,
wanneer het bijv. betreft het wilen veranderen
van de Regeering of bij dergelijke politieke
quaesties, die in het volk niet zoo leven. Wel
Chr. humaniteit, maar n i e t in de wet.
De Chr. humaniteit willen de heeren binnens
kamers houden en haar toepassen als het hun
belieft. Wij hebben zoo vaak het verwijt ge
hoord dat wij en anderen den godsdienst alleen
binnenskamers willen houden, en niet in de
Staatswetgeving brengen. Welnu, hier willen
dat juist kerkelijken. Ik neem acte van die
verklaring van de heeren, dat de Chr. huma
niteit in een wet niet te pas komt. Dit is
zeker de grootst mogelijke opt echtheid maar
merkwaardig is zij ook in elk geval.
De heer Lolnnan antwoordde hierop
Dit is niet goed begrepen. Het spreekt van
zelf, dat onze wetten op zedelijke grondregels
moeten berusten en het is ook zeker, dat die
zedelijke grondregels in een Christelijk land aan
den Christelijken godsdienst worden ontleend
maar niets is daarmede gezegd omtremt de
grenzen tusschen de wetgeving eu die zede
lijke regelen. Dat is het eenige wat ik heb
willen betoogen.
Ik heb uitdrukkelijk aangetoond, dat er zeer
hooge Christelijke beginselen zijn, die toch
niemand in de wetgeving zou willen over
schrijven bij voorbeeld dat men, als men op
de rechter wang geslagen wordt, de linker
moet toekeeren. Moet dit nu overgebracht
worden in de wetgeving Neen, zegt de wet
gever, indien gij op de rechter of ook op de
linker wang geslagen wordt, moogt gij naar
den officier van justitie gaan en deze zal den
man, die het gedaan heeft, in de gevangenis
zetten. Dat is niet in strijd met een Christelijk
beginsel, en toch zal een werkelijk Christelijk
man sqms zeggen als gij mij op de wang ge
slagen hebt, zal ik u niet vervolgen. Men moet
echter dien man laten handelen naar de begin
selen die hij belijdt, doch daarvoor niet een
dwingende rechtsbepaling in de plaats stellen.
Of de toelichting begrepen is
Misschien wel.
Doelt in ieder geval gaf nog een week
daarna Het Volk dat plaalje met Lohman
en den Schildwacht er op.
Dat is het bedroevende in onze politieke
verhoudingen, dat men den tegenstander
zoo moeilijk van diens eigen standpunt
uit kan waardeeren, en diens oppositie in
den regel uit min-edele drijfveereu ver
klaart.
29 Mei 1906.
Wij vestigen de aandacht van alle anti
revolutionairen in Zeeland op de Provin
ciale Deputatenvergadering buitengewone
vergadering van het Provinciaal Comité van
A. R. K. V. in Zeeland te houden a.s.
Dinsdag 5 Juni 1906 te Middelburg, in het
Schuttershof. In de morgenvergadering,
die te 10 uur aanvangt, zal na opening door
den Voorzitter, lezing der notulen en mede-
deelingen, eene rede gehouden worden door
Mr. A. A. de Veer Gz., Voorzitter. Dan
volgt verslag over den toestand der partij
in Zeeland, door den Secretaris, en mede-
deeling der door het Prov. Comité goedge
keurde rekening en verantwoording en
vasrgestelde begrooting door den Penning
meester Er is ook gelegenheid voor even-
tueele voorstellen.
Des namiddags rede van den heer L. F.
Duymaer van Twist, lid der 2e Kamer,
over „De politieke toestand".
De Secretaris, mr. P. Dieleman, schryft
„Men kan wegens de reisgelegenheden uit
alle deelen van Zeeland deze vergadering
bijwonen. Tot trouwe opkomst wordt
dringend uitgenoodigd Inzonderheid uit
Walcheren en Beveland is de reis gemak
kelijk. Zeeuwsch-Vlaanderen kan nog ge
makkelijk na afloop der vergadering weg,
terwijl Schouwen en Duiveland ook tot
het eind (ongeveer 4 uur) zal kunnen
blijven".
Welnu, dat dan een ieder die belang
stelt in den bloei onzer beginselen en onzer
partij in dit deel des lands, zich a s. Dinsdag
opmake naar Middelburg, en zoo 't immer
kan, ook nog een vriend meebrenge, opdat
de kleine zaal van Het Schuttershof vol
worde, en men voor een volgende Deputa
tenvergadering de groote zaal kunne
afhuren.
Noodige maatregelen.
Nog heugen ons, bewoners van Zeeland,
de treurige dagen in de eerste helft van
Maart j. 1., toen de eene droeve tijding
na de andere uit alle oorden onzer pro
vincie ons tegenklonk.
Onder alle jobstijdingen, welke onze
ooren toenmaals bereikten," was ook deze,
dat een vijftal doorbraken waren geslagen
in den zeedijk van den lsten Bathpolder
en genoemde zeedijk over 1150 M. lengte
was beschadigd. En als gevolg van die
ontzettende doorbraak was de geheele
spoordam, dwars door genoemden polder
loopende, om zoo te zeggen, geheel onder-
woeld. Op vele plaatsen was het spoor
verzakt, al waren ook de rails een halven
Meter ongeveer boven het hoogste peil.
De reizigers uit Holland en Brabant, die
onze streken bezochten, konden van nabij
de verwoesting aanschouwen. Ze konden
toen zien, dat de reis over den spoordam
niet geheel en al zonder gevaar was.
Gelukkig heeft de maatschappij met
inspanning van alle krachten de reisroute
naar Zeeland veilig weten te maken bin
nen enkele dagen. Doch die maatregel
hoe prijzenswaardig ook, is onder de ge
geven omstandigheden niet voldoende. De
vraag ligt voor de hand, of de dam zonder
verhooging, zoodanig versterkt moet wor
den, dat hij bestand zal zijn tegen een.
dergelyken stormvloed, als onze prjqyincie
op 12 'Maart j. 1. heeft-,^ró^^f w«L
of de spoordam nog hooger ei^sterker
val is, d. w. z. in staat van zeewering ge
bracht worden, waardoor hy, tegen water
vloed bestand, niet langer van de bedijking
van don Bathpolder afhankelyk zou zyn.
Intusschen vergete men niet, dat in dit
laatste geval dus zonder die bedyking
minstens 700 H A. vruchtb're grond
aan de zee zou worden prysgegeven. Wat
een verlies ook voor de schatkist. Denk
slechts aan grondbelasting en erfpacht,
om niet te spreken van een bestaansmiddel,
dat velen zouden moeten missen. Zeker
ware dit het beste, dit alles te voorkomen.
Maar wie zal het ondernemen, zoo kan
men vragen, om den zeedyk over zijne
volle lengte, en dit beteekent nog al wat,
weêr in vorigen, wellicht nog beteren staat
te brengen De Engelsche vennootschap,
de eigenares van het grootste deel van
den polder, kan dit niet beloven, ze heeft
meer dan de helft van haar kapitaal ver
loren Dan maar tot staatseigendom maken,
of calamiteus verklaren, zegt wellicht een
onzer lezers. Voor het eerste is echter
de Minister van Finantieën vooreerst nog
niet te vinden. De uitgaven komen Z Exc.
te hoog voor. En wat het tweede betreft,
den polder calamiteus verklaren, zoodat
het te kort, als de ingelanden en de aan
grenzende polders het door Gedeputeerden
aangewezen bedrag hebben voldaan door
de provincie (een derde deel) en het
rijk wordt bijgepast, dient men niet uit
het oog te verliezen, dat Gedeputeerde
Staten reeds op een dergelijk verzoek van
de Engelsche vennootschap afwyzend
hebben beschikt.
En wel voornamelijk om de volgende
redenen. Vooreerst heeft de vennootschap
bij de concessie zelve verklaard, nooit ofte
nimmer eenige hulp voor calamiteit, hetzy
van den' staat, hetzy van de provincie te
zullen inroepen. Daarenboven meende het
college, dat nooit een door de zee verzwol
gen of verdronken polder calamiteus ver
klaard kan worden,om de eenvoudige reden,
dat zulk een ondergeloopen polder feitelijk
ophield een polder te zijn. Men gaat toch
geen huis assureeren, nadat 't verbrand is
Intusschen, er heeft zich reeds een
nieuwe vennootschap opgedaan, om deze
hoogst belangrijke zaak, het niet laten ver
loren gaan van 700 H.A vruchtbren grond,
door bedijking van den polder tot een goed
einde te brengen, natuurlijk met steun van
het rijk. Om dien steun te verleenen, is de
Minister niet ongenegen. Z.Ex. wil de
goedkeuring der Kamer vragen op het
volgende voorstel.
Een bedrag van 2'/z ton wil hij geven in
de kosten van bedijking, op nader te stellen
voorwaarden, waarvan een der eorste is,
dat de dijk voor den aanstaanden herfst
minstens zijne vroegere hoogte en ook
sterkte hebben zal. Mocht die poging niet
slagen wat echter niet te denken is
dan zou in het volgend seizoen de spoor-
wegdam zelf als zeedijk moeten versterkt
worden, tenzij het rijk, waar het hier niet
alleen een provinciaal, maar wel ter dege
een rijksbelang geldt, immers de spoor-
wegdam verbindt onze provincie met het
overige deel des rijks zelve tot de indij
king van den Bathpolder mocht overgaan.
We spraken dezer dagen over den acht-
urigen werkdag net zooveel pretenlie
door de anarchisten of vrije socialisten
geëischt, en zoo blufferig aangekondigd.
Dat is natuurlijk slechts een klein onder
deel van het programma van de groep
die nog verder gaat dan de socialisten, die
zoo noodig met geweld de maatschappe
lijke omwenteling wil bevorderen.
Dat wisten we, eene herinnering is vol
doende maar wat we niet wisten is
het is door een onzer weekbladen ge
meld het is dit dat ds L. Biffiför, de
veel besproken predikant' dic hét' Boed-
dheisnre naast hét clirist&rïtfÖni sfelde, op
i.