NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND,
No. 137. 1906.
Dinsdag 13 Maart.
20e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S.
J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
PRIJS DER ADVERTENTIËN
F.
P. D'HUiJ, te Middelburg.
sas
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
UITGAVE DER FIRMA
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Prijs per drie maanden franco p. p1,25.
EN VAN
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
12 Maart 190G.
Met 't onderstaande tiit de Middelburg-
ache Courant in zake het motor- en rijwielen
reglement art. 23 kunnen wij ons volkomen
vereenigen.
Tegen het hierboven aangehaalde arti
kel uit het onlangs vastgestelde motor
en rijwielenreglement openbaart zich door
geheel Zeeland een goed verdedigbaar
verzet van de landbouwende bevolking.
Voor haar bevat het verscheidene bijna
onoverkoombare bezwaren.
Wij willen er eenige opnoemen.
lo. Worden niet alle landbouwproducten
even ver aan de zijden uitgeladen.
De landbouwers zouden dus aan hunne
wagens lantaarndragers moeten laten aan
brengen met verlengstukken.
2o. De meeste menwagens in Zeeland
zijn zonder veeren. Men is bevreesd, dat
het onmogelijk zal zijn de lantaarn bran
dende te houden bij de trillende en schok
kende beweging van voertuigen met vaste
assen.
3o. Het aanbrengen van lantaarns aan
de linkerzijde zal bij het voorbijrijden
eigenaardige bezwaren opleveren.
4o. Het vervoeren van hooi, stroo en
andere licht ontvlambare stoffen kan vooral
bij de aankomst in de bergplaatsen veel
gevaar opleveren voor brand.
Men heeft niets tegen de verplichting
om lichten aan te brengen, maar men zou
die verplichting voor de voertuigen van
landbouwproducten willen beperken.
Wanneer art. 23 zoo kon gewijzigd wor
den dat het gebruik van brandende lan
taarns, die een helder wit licht uitstralen,
slechts werd voorgeschreven van 2 uur
na zonsondergang tot 2 uur vóór zonsop
gang, dan zou ieder tevreden zijn.
Moge zoodanige wijziging worden aan
gebracht.
Naar Canada
Generaal Booth had de vertegenwoor
digers der Hollandsche bladen Zaterdag
te zijnent genoodigd en ontving hen in
een zaal van het Maashotel te Rotterdam.
De generaal besprak de emigratie en
kolonisatie van het Heilsleger in Canada
en Engeland, op den voorgrond stellende
dat het doel van het Heilsleger is de diepst
gezonkenen, zij dan door den loop der
omstandigheden, dan wel door eigen schuld
de reddende hand te bieden.
Wanneer het Heilsleger op zijn weg
een ongelukkige ontmoet, wordt hem eerst
zonder aanzien des persoons de hulp ge
boden, die direct noodig is. Hem worden
zoowel voor zich zelf als voor zijn vrouw
en kinderen, kleederen verstrekt. Tevens
wordt hem moed ingesproken en tegelijker
tijd onderzocht of hij niet te lui is om te
werken en voor welken arbeid hij het
meest geschikt is.
Wanneer nu blijkt, dat de persoon onte
vreden is met zich zelf, wordt getracht
hem door zachtheid en met de krachten
der goddelijke en menschelijke liefde tot
betere gedachten te breDgen.
Inmiddels wordt gezorgd, dat hij een
of andere bezigheid krijgt, of op een kleine
boerderij in zijn eigen land wordt geplaatst.
Slaagt men daarin echter niet, dan wordt
bij gezonden naar een land over zee, waar
menschen welkom zijn, omdat er behoefte
aan arbeidskracht is.
Was het aanvankelijk moeilijk, steeds in
die richting werkzaam te zijn een gift
van 100,000 pond sterling, welke het leger
ontving van mr. Herring te Londen bracht
het op het denkbeeld, land aan te koopen,
ten einde nu ook met de kolonisatie aan te
vangen. Daartoe werden in Engeland de
eerste stappen gedaan, terwijl ook in Ca
nada uitgestrekte landerijen, ter grootte
van 200,000 H.A. met zekere voorrechten,
te koop zijn aangeboden. Men heeft daarvan
gi oote verwachtingen, vooral ook wijl ver
schillende andere kolonisaties in de Ver-
eenigde Staten in de laatste 6 jaren goed
geslaagd zijn.
In het vervolg van het gesprek toonde
de generaal het verschil aan tusschen emi
gratie en kolonisatie en zette uiteen, hoe
hij zich een goede kolonisatie voorstelde.
Verschillende vragen en opmerkingen,
door enkelen der aanwezigen, o. m. den
heer Fred, van Eeden, gesteld, werden
gaarne beantwoord en de generaal gaf
daarbij blijk, dat zijn plan evenals het
geheele werk van het Heilsleger, niet
slechts een opgekomen denkbeeld, maar
een ernstig, vooruil wel overwogen plan
is, zoodat op welslagen alle hoop bestaat.
Dat hiervoor echter ruime tinantieele steun
noodig zal zijn, is zeker, en de generaal
riep de krachtige hulp der pers in, om
hierop de algemeene aandacht te vestigen.
Het bovenstaande aan een der groote
bladen ontleend helpen wij gaarne ver
spreiden.
Dezer dagen deelden wij mede, met welke
onvoedzame en onsmakelijke gerechten de
ongelukkige Japanners in de honger-dis-
tricten zich moeten behelpen. Nu kan het
menschelijk gestel zeer veel verdragen, de
zonderlingste ja weerzinwekkende dingen
worden door sommige volken bij voorkeur
verorberd. Zoo eten de Kalmukken in
Achter-Azië muizen, roofvogels, vossen,
wolven en otters, dieren dus, waarvan wij
de lucht al niet kunnen uitstaan, 't Is op
merkelijk, dat zij het vleesch van honden,
katten en wezels versmaden. De Jakoet,
die het vleesch van den aasgier gaarne
nuttigt, zal dat van kikvorschen en zwijnen
niet aanraken. In Tonkin eet men leeuwen
en tijgers en de bewoners der Basji-
eilanden zijn verzot op een geitenmaag en
wat daar in zit. De negers gebruiken het
vleesch van olifanten, struisvogels, kroko
dillen en nijlpaarden als voedsel; de Bosch-
jesmannen eten mieren en houtwormen. De
oevers der Orinoco in Zuid-Amerika wor
den door Indiaansche volkstammen be
woond, die klei gedrenkt met schildpadden-
vet, met graagte verorberen.
De Eskimo's en de bewoners van Kam-
sjatska moeten, daar zij in een koude lucht
streek wonen, veel vet gebruiken.
Zij drinken het liefst walvischtraan,
gebruiken walvischvet en vischtraan als
soep en beschouwen vetkaarsen als een
der uitgezochtste lekkernijen. De Syriërs,
Arabieren en Egyptenaren eten gaarne
sprinkhanen. De jPhrygiërs der Oudheid
aten sommige soorten van wormen en nog
heden heerscht dit gebruik bij enkele
stammen der Indianen van Amerika. De
oude Grieken gebruikten met voorliefde de
pooten van den leeuw en den kameel als
een versnapering, terwijl op de tafels der
oude Romeinsche groote schotels met
nachtegaalstongen prijkten. Vele neger
stammen in Afrika eten slangen.
Nog eet men in sommige streken van
Duitschland slakken en in Frankrijk een
soort van sla, aangemaakt met olie en azijn
en uien van meikevers. (N. Crt.)
V an twee rampen hebben wij te gewagen.
De eene had Vrijdag in Rusland plaats, de
andere Zaterdag in Noord Frankrijk tegen
de Belgische grens.
Omtrent de eerste ramp vernemen wij
dat omstreeks duizend visschers uit de
provincie van Petersburg met hun vrouwen
en kinderen op het ijs gekampeerd waren,
nabij Wiborg in de Finsehe Golf.
Door een hevigen storm brak het ijs,
waardoor honderden met hun paarden ver
zwolgen werden of op het ijs wegdreven.
Slechts 2i0 menschen en 75 paarden
werden gered.
De tweede ramp is nog verschrikkelijker,
en van nog grooter omvang gebleken. In
een mijn te Lens waren Zaterdagmorgen
1800 werklieden neergedaald, toen in den
loop van den dag een vreeselijke ontplof
fing, gevolgd door brand, plaats had.
Daar tengevolge der gasontploffing alle
houtwerk, dat de mijngangen ondersteunde
werd weggeslagen hadden tal van instor
tingen plaats. De laatste berichten meld
den dat er 1700 slachtoffers zijn, waarvan
1300 dooden. Een honderdtal gewonden
werden tegen den avond naar boven ge
bracht. Er zijn 400 mijnwerkers ontkomen.
Een brand was eenige dagen geleden
in mijn 3 uitgebroken en men was aan
het werk om dien te smoren.
In de laatste dagen hadden de hevige
regens grondverzakkingen doen ontstaan,
die ook in de mijnen schade hadden ver
oorzaakt. Te Billy-Montigny moeten er
een aantal mijnwerkers deels gestikt, deels
verpletterd zijn. Verscheidene gemeenten
zijn bij de ramp betrokken.
Een mijnwerker, Dasson genaamd, als
door een wonder aan den dood ontsnapt,
vertelt, dat hij zich Zaterdagmorgen om
7 uur op een diepte van 280 M. bevond
toen hij een hevigen luchtdruk voelde.
Onmiddellijk daarop werd de lucht ijler
en vermengd met giftige dampen. Ver
schillende arbeiders, die bij Dasson waren,
begaven zich'instinctmatig naar de schacht
no. 10, maar,daar zij zich zóó onwel gevoel
den, dat zij in zwijm dreigden te vallen
zette Dasson hen op een mijn wagen. Niet
tegenstaande zijn eigen toestand, gelukte
het hem hen tot den ingang van schacht
no. 10 te brengen, waardoor hij hen van
een anders wissen dood redde.
Boven gekomen deed zich om 7 uur een
vreeselijke ontploffing hooren in de schach
ten 2, 3 en 4. Een bak werd een 10 meter
hoog opgeworpen. In schacht no. 4 werd
een arbeider op slag gedood.
In schacht no. 3 werd een paard, dat
een mijnwagen trok, in de lucht gewor
pen. De opening der drie putten levert
een onbeschrijfelijk schouwspel op. Een
aantal mijnwerkers hebben de goede in
geving gehad om door schacht no. 10, in
de nabijheid van het station Billy-Mon
tigny, te ontsnappendeze schacht toch
is onbeschadigd gebleven. Langs deze
schacht is het gelukt eenige lieden te
redden.
De stand der Marokkaansche quaestie
is nog niet bemoedigend. Te Algeciras
kwam de commissie van redactie Zondag
bijeen en onderzoeht het bank-ontwerp.
Men kwam tot overeenstemming op alle
punten behalve over de quaestie van het
aantal aandeelen gereserveerd voor het
consortium voor den terugkoop van zijn
preferente rechten. Duitschland wil er
totnogtoe niet in toestemmen meer dan
twee gedeelten in het kapitaal toe te
staan. Regnault is er mee belast om het
desbetreffend artikel op te stellen. Het
is waarschijnlijk, dat, zoo er geen over
eenstemming tot stand komt in de comi-
té's, dit dan gebeuren zal in de ofïiciëele
zitting.
De bankinstelling zal te Tanger geves
tigd zijn, de zetel van den raad van beheer
echter te Parijs. De quaestie van het
toezicht moet nog geregeld worden dit
zal geschieden door de banken van Enge
land, Frankrijk, Spanje en de Reichsbank
te Berlijn.
Het politic-ontwerp is nog niet door de
commissie van redactie behandelddeze
is des avonds opnieuw bijeengekomen,
doch kon niet tot overeenstemming komen.
Deze moeilijkheid zal de gedelegeerden er
waarschijnlijk toe leiden, om bemiddelend
op te treden tusschen de Duitschers en
de Franschen ten einde dezen tot elkaar
te brengen.
De Gasthuis-quaestie.
Slot.
De directeur, dr. Bijlsma, is op al deze
beschuldigingen het antwoord niet schuldig
gebleven.
In November 1905 schrijft hijHet heeft
bij mij een punt van overweging uitgemaakt
of het wel wenschelijk is dat ik antwoord
op de rapporten der drie geneesheeren.
In de eerste plaats kunnen zij met
uitzondering van Dr. Bolle onmogelijk
oordeelen over de verhouding waarin ik
sta tot het verplegend personeel, en ook
niet over die van 't verplegend personeel
onderling; ze zijn omtrent alles eenzijdig
ingelicht of moeten afgaan op on-ditsze
zagen ze nooit bij elkaar.
In de tweede plaats zijn alle zaken
van eenige beteekenis vermeld in de
rapporten, regenten bekend ze zijn be
sproken en afgehandeld met medeweten
óf van den voorzitter, óf van den regent
óf van beiden.
Al zijne adviezen zijn schriftelijk uit
gebracht en dus in het bezit van het be
stuur der Godshuizenschier al zijne
daden zijn geschied in overleg met zijn
regent en enkele kleinigheden, hem wel
licht niet bekend, zijn opgeblazen tot een
wereld gebeurtenis.
In de derde plaats weet dr. Bijlsma ook
niets van het resultaat der eerste enquête,
door regenten ingesteld heeft hij alleen
gehoord, dat de beide ernstigste getuigen
tegen mejuffrouw Glaser u.l. zuster
Van Dam en Wessel niet voor de com
missie zijn geweest.
In de vierde plaats berust de benoeming
en het ontslag van de adjunct-directrice
bij het bestuur en niet bij dr. Bijlsma.
In de vijfde plaats is het door regenten
uitgesproken, dat hij meer (ja veel meer)
deed, dan zijn plicht was; een gevolg
daarvan was hun voorstel tot verhooging
zijner jaarwedde, wanneer hij in Middel
burg wilde blijven.
In de zesde plaats is er uit al de rap
porten, geen enkele beschuldiging te putten,
waar omtrent niet meerdere personen in
het gasthuis kunnen verklaren, dat alles
op leugens berust.
Wanneer dr. Bijlsma dan toch naar
aanleiding dier rapporten iets wil zeggen,
is dit om den schijn te vermijden alsof
hij zelf bang zou zijn de volle waarheid
zwart op wit te herhalen.
Hij schetst daartoe de Gasthuis-geschie
denis in drie perioden en bespreekt ten
slotte enkele zaken, vermeld in de nota
van dr. Schoute.
De eerste periode is die van het op
treden van dr. Bijlsma als directeur, de
tweede die waarin mej. Greeve als adjunct-
directrice optrad en de derde tijdens het
bestuur van mej. Glaser.
Ten slotte komt dr. Bijlsma tot de vol
gende conclusies.
1. Niet op sollicitatie maar op uit-
noodiging trad ik 20 Mei 1903 op als
directeur van het gasthuis.
2. Uit schriftelijke bescheiden kan
blijken dat de verstandhouding tusschen
mijn eerste directrice en mij tot haren
dood van den meest vriendschappelijken
aard is geweest.
3. Uit eigen brieven van mej. Glaser
kan men leeren dat de verstandhouding
tusschen haar en mij buitengewoon goed
wasgoed is deze zelfs gebleven tot en
met 29 Mei.
4. De groote afwisseling in personeel
in 't gasthuis is voor een zeer klein deel
gevolg van 't vertrek van mej. Greeve
(zuster Alsbach en Stoffer) maar verder
veroorzaakt door gebrek aan takt bij de
overigens wel bekwame directrice mejuf
frouw Glaser.
5. Van mijn drie leerlingen, die in 1904
examen deden, bleef zuster van den Oever
in Middelburg als opvolgster van zuster
Alsbach, werd zuster De Roos door mijne
bemiddeling geplaatst bij prof. Treub en
vond zuster Peters als gediplomeerd ver
pleegster een werkkring te Dordrecht.
6. Zoolang ik directeur ben, heb ik
nooit onaangenaamheden gehad met
iemand, behoorend tot het verplegend
personeel van 't Gasthuis. Ieder die ver
trok heeft mij hartelijk de hand gedrukt.
Uitgenomën een zuster die vertrok terwijl
dr. Bijlsma uitstedig was.
7. De voortdurende onaangenaamheden
tusschen directrice Glaseren de beide door
haar zoo begeerde en verheerlijkte hoofd
verpleegsters (zuster Van den Oever en
Overeem) dwongen het bestuur te kiezen
tusschen een van beide partijen. Die keus
moest noodzakelijk vallen in 't voordeel
der verpleegstersook van zuster Over
eem was de toekomst er mede gemoeid.
8. In éen opzicht heb ik misschien ge
dwaald. Volledig bekend met al de moei
lijkheden, waarvoor de directrice van 't
Middelburgsch Gasthuis staat, geheel op
de hoogte van de onhebbelijkheden, waar
op men de directrice durfde onthalen
ben ik opgetreden als beschermer der
directrice, Tiaar behandelende met al de
wellevendheid en onderscheiding die ik
kon geven, hare fouten bedekkende. Men
wist het „een vergrijp tegen den directeur
wordt door hem door de vingers gezien
maar verzet tegen de directrice wordt
door hem niet gedoogd". De opofferende
Mary Greeve verdiende datmej. Glaser
die getoond heeft weinig voor de ver
pleegsters te gevoelen niet.
Daarna maakt de heer dr. Bijlsma ver
schillende opmerkingen over het rapport
van dr. Schoute.
Vanaf het eerste oogenblik dat dr. Bijlsma
het voorrecht had mejuffrouw Greeve
welkom te heeten als directrice in Mid
delburg is er tusschen haar en hem ge
komen een groote zielenverwantschap.
Zijne familie is daarvan volkomen op de
hoogtedirectrice Greeve verzweeg dat
van haar kant evenmin voor haar in
tiemste vrienden. Die sympathie is blijven
bestaan tot aan haar dood. In Februari
1904 echter heeft zuster Alsbach het noo
dig geacht, de familie van dr. Bijlsma in
kennis te stellen met de houding van mej.
Greeve, waardoor directrice moest be
schouwd worden, als een vrouw van twij
felachtig karakter, en zuster Alsbach deed
dat, terwijl ze mej. Greeve moedertje
noemde en des nachts zoogenaamd niet
kon slapen wanneer moedertje haar niet
had toegedekt en goeden nacht gekust.
Die mededeeling van zuster Alsbach en
de praatjes over directrice in brieven aan
hare familie zijn oorzaak geworden van
veel leed.
Vervolgens toont dr. Bijlsma met feilen
aan dat directrice hem niet onaangenaam,
lastig en indringerig vond.
Dat de verstandhouding tusschen direc
trice Glaser en dr. Bijlsma uitmuntend
bleef tot aan hare terugkeer van een uit
stapje van eenige dagen. Toen veranderde
zijn gedrag vrij plotseling. Dat is een ge
volg er van dat aan dr. Bijlsma was ge
rapporteerd dat directrice dronken met
rijtuig naar het gasthuis is teruggekeerd
een feit dat getuigen willen bevestigen.
Van af dat oogenblik is hem en velen
van het personeel in het Gasthuis een licht
opgegaan en heeft hij zuster Glaser met
andere oogen aangezien en geen lust meer
gevoeld op haar kamer te komen, wan
neer hij er niet officieel moest zijn, eü daar
hij van dat oogenblik tevergeefs heeft ge
tracht haar op te helpen, heeft hij haar
ten slotte losgelaten, toen ze haar ontslag
aanvroeg, tegen zijn waarschuwing in, dat
ze het kreeg, als ze het vroeg.
Aan het eind van zijn rapport verdedigt
dr. Bijlsma zijn houding na den dood van
mej. Glaser. Toen hij in zijne woning den
brief ontving, waarin mej. Glaser hem
haar droef uiteinde mededeelde, is hij on
middellijk gegaan naar den voorzitter en
op diens voorschrift naar het politiebureau.
De deur der kamer is in zijn tegenwoor
digheid en die der politie geopend, hij
stond er bij toen het lijk werd afgesneden
en op bed gelegd hij heeft zelfs nog ge
voeld naar den carotis; en heeft alleen
naderhand even de kamer verlaten om
voor den commissaris den brief te halen,
dien directrice had geschreven aan zuster
Van Dam. Het doosje dat bij de poeder
papiertjes stond, was van de vereeniging
Ziekenzorg uit Enschedé.
Dat hij blijken van angst zou hebben
getoond bij de lijkschouwing ontkent dr.
Bijlsma.
Aan het slot van zijn nota verklaart hij
dat de familie van de overledene in het
gasthuis hem ten zeerste heeft bedankt
voor zijn goede zorgen dit waren de heer
Wonink, mevr. Reijne en dhr. Reijne.