NIEUWSBLAD No. 75. 1905. Vrijdag 29 December. 20e Jaargang. CHRISTELIJK- Het jaar van de antithese. VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, ie Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIEN BERICHTGEVERS. IEDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p. p1,25. Enkele nummers0,02'. UITGAVE DER FIRMA EN VAN van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Berichtgevers voor dit blad worden gevraagd te Seherpenisse. Poortvliet. III. In onze voorgaande artikelen was het onze bedoeling de kern van den politieleen strijd, na een jaar van opgewekten poli tieleen strijd, nog eens te teekenen en het dieplood uit te werpen om te laten zien dat de politieke strijd is verscherpt en allengs bedenkelijke afmetingen voor de normale orde en rust in ons gemeenschap pelijk leven gaat aannemen. Voor wie nog twijfelen mocht kan de heldere en duidelijke, door zoovelen toe gejuichte Kerstrede van mr. Troelstra in Plancins tot nader bewijs strekken. Ditmaal, in een derde artikel rest ons nog te betoogen dat niet zelden de anti these geplaatst wordt waar, ze niet be hoort, maar juist daar waar uw tegen stander, om begrijpelijke redenen, die het liefst zou wenschen geplaatst te zien. De geschiedenis van negentien-honderd vijf heeft ons kunnen leeren, dat ook dit maal misleiding en verkeerd begrip niet uitgesloten waven, maar dat gelijk al den tijd van het bestaan der antirevolutionaire partij, kerkelijke spanning zich openbaarde. Meer zelfs dan in de laatste jaren het ge val was en met bedenkelijker gevolgen. De politieke verkiezingen te transfor- meeren in kerkelijke verkiezingen, de anti these te verplaatsen van uwe levensrich ting naar uw kerk, dat is de lust en het leven onzer tegenstanders. Dat belooft hun succes en dat geeft hun succes. Hoe dikwijls ook herhaald, en ook weerlegd en ook toegelicht, altijd blijft de vermenging van kerkelijke en wereldlijke politiek scheriDg en inslag van den strijd der overzijde. Altijd blijlt het clericaal gevaar het ge vierde en liefst en meest gebruikte wapen. Het hoofdwapen in het vijandelijke leger. En toch niets is eenvoudiger voor hem die goed onderscheiden kan, dan het uit elkander houden van die twee zoozeer niteenloopende belangen als Staat en Kerk te verdedigen hebben. Staat en Kerk zijn nooit één geweest, kunnen nooit één worden, maar blijven twee, duidelijk onderscheiden. Ieder met een eigen leven en een eigen doel, en dus ook onderscheiden in eischen. Wat voor de een noodzakelijk is, onmisbaar zelfs, kan voor de andere niet geduld worden, op straffe van ondergang. In den Staat leven nu eenmaal met de zelfde rechten, hetzij men het wenschelijk acht of niet, hetzij men het toejuicht of te wel betreurt, menschen met zeer uit- eenloopende levensbeschouwing. Onder hen openbaart zich altijd, over alles en allerlei een eindelooze verscheidenheid van opvatting, van opinie. Ongetwijfeld openbaart zich niet zelden een schadelijke, een minderwaardige, een slechte overtuiging zelfs, of een onheilige opinie. Maar ook als ge dit onheilige en scha delijke weg denkt, dan blijft er nog zooveel verscheidenheid over, dat nog geen vrees voor eene formiteit in 't leven onder geest verwanten behoeft te bestaan. Die groote verscheidenheid van opinie en overtuiging legt, krachtig dwingend, den eisch aan allen op om binnen dezelfde grenzen saam te wonen met allerlei men schen, ook van andere, somtijds van vlak tegenover elkander staande denkbeelden. Het vaderland behoort aan geen groep of aan geen partij. Eisch van billijkheid en rechtvaardig heid is alleen dat voor geen enkele richting partij getrokken worde, maar dat voor iedere eerlijke overtuiging vrijheid tot ontwikkeling gewaarborgd zij. Heel anders staat het met de Kerk. Wat voor iedere vereeniging met een zedelijk doel geldt, geldt in veel hoogere mate voor een Kerk die zich den arbeid op zedelijk-godsdienstig terrein ten doel stelt. Iedere zedelijke of godsdienstige Overtuiging wenscht en zoekt niet alleen propaganda onder tegenstanders, maar eischt ook, op strafte van censure, de be paalde belijdenis van eene overtuiging, die, schjrp belijnd, tegen andere over tuiging over staat. Iedere zedelijk-gods- dienstige vereeniging predikt door woord en schrift, de Kerk meest van alle, onver poosd en allerwege. En wat is prediken anders als een overtuiging inprenten, be vestigen, aandringen, opdat de werking van die overtuiging een vrucht voor het leven brenge. De Staat predikt niet, wat zou die ook te prediken hebben In den Staat kan men spreken van een antithese, daar is het bestaan van een tegenstelling mogelijk, zeer natuurlijk zelfs zoo ge wilt. Maar in de Kerk loopt het bestaan van een antithese, zoo diep gaand en alles beheerschend als die tusschen geloof en ongeloof op ontbinding uit. Paulus zegt ergens, in den brief aan Phile mon, dat wij hetzelfde gevoelen en naar denzelfden regel wandelen, omdat wij tot hetzelfde gekomen zijn. Dat is de wet voor de Kerk. Maar in den Staat moet een even gelijke plaats zijn voor aller overtuiging, in de Kerk daarentegen is slechts plaats voor ééne overtuiging. In den Staat moet er vrij leven zijn voor alle burgers die, inboorlingen of bijwoners, zich scharen om de landswet, maar op die wijze de grenzen der Kerk uit te zetten zooals de Genestet en de zijnen eens raadde is een ongerijmdheid. In 't kort geresumeerd om saam te kun nen leven in den Staat is vrijheid een eerste vereischte, en om saam te kunnen leven in de Kerk is eenheid de eerste en hoogste eisch. Men kan democratisch zijn in overtui ging, ook al schaart men zich niet onder de vanen van een der partijen die zich demo cratisch noemen. Men kan pleiten voor vrijhandel of voor beschermende rechten al naar men die zaak inziet en een invloedrijk burger van den Staat en een gewaardeerd lid eener Kerk, of van geen enkele Kerk zijn. Men kan ijveren voor een volksleger of met een militie-leger en toch blijven buiten iedere botsing met welke Kerk ook. Men kan de voorkeur geven aan directe of indirecte belastingen tot vulling van 's rijks schatkist zonder dat iemands kerke lijke overtuiging daarbij schade lijden zou. Maar men moet nu eenmaal geen Moha- medaan of Boeddhist en lid eener christe lijke kerk zijn. Zoo loopt leven en doel, en eisch en bedrijf, en arbeid en wenschen van Staat en Kerk uiteen. En zoo moge deze eenvoudige en voor ieder duidelijke voorbeelden bewijzen dat men zich vergist of misleidt zich zelf of anderen als men dooreenstrengeldet of paralel laat loopen de eischen voor Staat en voor Kerk. Beider roeping is anders, beider middelen zijn verschillend, en beider doel is evenzeer gansch anders. En nu wordt geregeld, maar meest altijd bij politieke verkiezingen ook weder bij de laatste, het best in onze heugenis bewaard door onze tegenstan der een fuik opgezet waarin verdoolden en misleiden terechtkomen. Dan worden de handwijzers vermenigvuldigd en van doelmatige opschriften voorzien. Hier liggen voetangels en klemmen zegt de een. Wacht u voor schietgeweer, de ander. Hoedt u voor Kome zegt de een. Neen zegt de ander Dordt is gevaarlijk. Het clericalisme is de vijand heet het hier en vrees voor doleantie openbaart zich daar. Alsof dat alles van eenige beteekenis was voor de vragen van staatkundigen aard die het samenwonen en samenleven der maatschappij stelt. De christelijke of de humanistische of de socialistische levens beschouwing bepaalt uwe staatkundige overtuiging, maar toch zeker nooit uw kerk. En toch, ondanks dit toch niet zoo moeilijk te begrijpen verschil tusschen roeping en positie en levensdoel van Staat en Kerk, blijft dezelfde vermenging zich altijd door meest bij verkiezingen zich openbaren tot schrik van vreesacli- tigen en tot steun der fanatieken. Nog liever een verklaarbaar tegenstan der dan iemand die niet hetzelfde ker kelijk wegje met u loopt. Zoo waren er, zoo zijn er Zoo zijn er met welbewustheid, maar met onverwrikbare bekrompenheid. Zoo zijn er, en dat zijn de meesten, misleid door het gehuil dat de tegenpartij aan heft uit zielsbezorgdheid voor hen. Och, of ze 't begrepen 28 December 1905. De Staatsbegrooting liep Zaterdag ten einde. De wijze waarop die ten einde gebracht werd, verdient zeker niet ge prezen te worden. Nachtelijke vergade ringen, verwarde debatten, belachelijke interrupties, uitstel van zaken niet direct met cijfers in verband staande. Zoo kwam er dan toch een einde aan de weinig opgewekte behandeling der be grooting voor 1906, nog evan voor de Kerstklokken luidden. De 10 opcenten op bedrijfs- en vermo gensbelasting waren binnen en deze vorm den zoowat het meest zaak] ijke, het meest principieele in deze discussien. Het is zeer bescheiden en zeer juist opgemerkt indien de heeren minder alge- meene belangen niet in 't openbaar wilden doen, dan zouden de weken voor Kerstmis de tijd tot afdoen wel laten. Men vergete niet, niet alleen dat het Rijksbudget in veertig jaren verdubbeld is, maar ook dat de bemoeiingen van het centraal gezag zich over zoo veel meer uitstrekken. Ieder jaar wordt, nu dit, dan dat, som tijds veel tegelijk getrokken binnen de zorg of binnen het beheer van den Staat. Algemeene belangen groeien in tal en last met ieder jaar. Honderden posten komen op de Staatsbegrooting voor, van wier noodzakelijkheid of nuttigheid onze vaderen zelfs geen flauw vermoeden hadden. Daarbij komt dat het lidmaatschap der Kamer in plaats van een eerepost, gelijk vroeger te zijn, waarbij de presentie van een districts-grootheid alleen voldoende was, thans deelneming, actieve deelneming eischt aan den strijd der meeningen op allerlei terrein, zoo zelfs dat het cijfer der leden, die alleen door persoonlijken invloed of door hun maatschappelijke positie daar heen gaan, met ieder jaar minder wordt. Dit alles in aanmerking nemende zal men kunnen begrijpen dat de tijd, vroeger ruim schoots voldoende, thans absoluut onvol doende geworden is. De belangstelling in de publieke zaak is toegenomen en die belangstelling weer spiegelt zich ook in de jaarlijksch terug- keerendebehandelingder Staatsbegrooting. Ook dit jaar tot den avond voor Kerstmis. Opmerkelijk is het ook dat, hoewel dr. Kuyper aan het ander eind der wereld, in Palestina, verblijf houdt, en reeds van Augustus af het vaderland verlaten heeft, zijn naam en zijn arbeid letterlijk het begrootings-debat beheerschte. Geen Troelstra en geen Tijdeman, geen Drucker en geen Schaper kon zwijgen van den afgetreden Premier, den leider der anti revolutionaire partij. De antithese was, door de verkieziugen dood verklaard, maar telkens opnieuw werd de antithese door ae lijkdienaars opge roepen om bestreden te worden. Zonderling verschijnsel. Bewijs dat men om met den ouden Hellenbroek te spreken, meer hoopt dan men gelooft. "Voor de anti-revolutionairen schuilt daar natuurlijk niets verwonderlijks in. Met zoete praatjes over humaniteits-leer of met een heftig verkiezingskabaai ver dwijnt de antithese niet uit ons midden, j Reeds op de eerste bladzijde van de geschiedenis der menschheid in Genesis 3 15 wordt de antithese, die zijn loop door j de geschiedenis vervolgd heeft en ver- volgen zal, aangekondigd. Omstandigheden of het op- of aftreden 1 van buitengewoon begaafde of invloedrijke personen kan tijdelijk oorzaak zijn van meer of minder op den voorgrond treden, maar zeker nooit van het dooden of verwijderen van een element dat onafscheidelijk ver bonden is aan het leven der menschheid. De rede van gouverneur Idenburg bij de aanvaarding zijner hooge betrekking als gouverneur van onze West is bij de bevolking van Suriname in goede aarde gevallen. Alle bladen, christelijke en vrijzinnige, betuigen hunne ingenomenheid. De Surinamer noemt hem „een man die spreekt wat hij meent en omdat hij het meent, en wien het blijkbaar te doen is om de kolonie zoo mogelijk de ware welvaart te verschaffen een man vreemd aan alle kleinzieligheid, welke in de ver diensten van anderen verkleining van eigen persoonlijkheid vreesteen man wars ook van verdachte bescheidenheid, welke slechts minachting oogsten kan een geloovig man die openlijk erkent de hulp noodig te hebben van den heiligen God, bij wiens wil alle overheid bestaat. Waarlijk zulk een taal doet goed aan 't hart van eiken christelijken en geloovigen burger, zulk een taal juichen wij te meer toe omdat het jaren geleden is dat der Koningen Koning op deze officieele plaats genoemd is". „De zedelijke toestand der Kolonie wij moeten het helaas erkennen is er niet op vooruit gegaan sedert de laatste jaren" Thans herleeft onze hoop weder, nu wij een gouverneur hebben gekregen onder wiens ministerschap in Oost-Indië de hand aan den ploeg geslagen is op zedelijk gebied''. „De N. Surinaamsche Courant'' zegt: „De rede heeft een heel diepe beteeke nis. Eerst spreekt de mensch in den gouverneur en daarmede werden gevoe lens uitgedrukt die den man van groote zedelijke gevoelens kenmerken. Hij over trof onze stoutste verwachtingen. Want wij hadden alleen het oog op de stoffe lijke belangen der kolonie. Hij heeft echter al dadelijk gedacht aan de geeste lijke, zedelijke en godsdienstige belangen der ingezetenen. Dit is dus een toegift." In dien geest oordeelen ook „De Su rinaamsche Bode" en „De Paramaribo" Mogen aan zulke uitgesproken verwach tingen het beleid van den gouverneur en de vruchten daarvan geëvenredigd zijn. Immers, „indien iemands wegen den Heere behagen, zal hij ten laatste zelfs zijne vijanden met hem bevredigen". Het is ongetwijfeld een vraag van ern stige beteekenis Waar moet het heen met onze bevolking Gaan wij ook de toekomst van Java met zijn overbevolking tegemoet? In 1871 telde ons land 3.600.000 in woners, nu 5>/2 millioen. Dat is in 35 jaar. Naar dien maatstaf berekend zullèn we in 1925 binnen de grenzen van het Konink rijk der Nederlanden 15 millioen zielen tellen. Onze oeconomen en Staathuishoudkun digen vestigen zoo nu en dan daarop het oog, en roepen, met recht en reden, de aandacht van het Nederlandsche volk daar voor in. Ongetwijfeld ieder jaar brengt bij verhoogde belastingen ook nieuwe hulpmiddelen. Maar de bezorgde vraag is, toch niet uit de lucht gegrepenvoor hoe lang of voor hoe kort zullen de productie-middelen voldoende zijn om de lasten eener klim mende vermeerdering te dragen? Een middel, waarop nu weer meer de aandacht gevestigd wordt, schijnt ons in dien mogelijk, boven alle andere aanbe velenswaardig. Het is het dichten van het zuidelijk deel der Zuiderzee, de winst van een heele provincie voor Nederland. De Minister van Waterstaat, het geheele kabinet trouwens, dat zoodanige onder neming tot stand mocht kunnen brengen, zou te benijden zijn, zijn naam vereeuwigen in de geschiedenis der sociale ontwikkeling van ons vaderland. Bij den strijd legen den vaecine-dwang blijve de quaestie van het nul of de schade lijkheid der inentiDg rusten. De voorstan ders der inenting zijn toch niet te over tuigen. Zo» ongeveer heeft reeds eenige jaren geleden de Goesche afgevaardigde de heer Lohman zich in De Nederlander doen hooren. Maar met des te grooter kracht hield en houdt hij vast aan de rechts-quaestie. Nu de beweging op Walcheren tegen dien dwang zoo betrekkelijk weinig alge- uieenen steun geniet, wenschen wij hieraan te herinneren. Wij moeten op het voetspoor van den heer Lohman blijven strijden tegen het oneerlijke middel waarmee men in ons land de inenting opdringt. Ziehier zijn eigen woorden »Het is s c h a n d e 1 ij k, de ouders te plaat sen voor de keuze tusschen twee even zware verplichtingenzorg voor de gezondheid en zorg voor het onderwijs hunner kinderen. Het is belachelijk, in de allerhoogste mate be lachelijk, bij de wet vaccineplicht en leerplicht te vorderen, en daarnevens te bepalen, dat men slechts de laatste plicht mag verwaarloozen, als men ook de eerste niet nakomt, en dat, indien men die eerste plicht niet naleeft, de naleving ook der tweede zoo goed als onmo gelijk zal worden gemaakt. Deze zonderlinge bepalingen mogen haar ontstaan te danken hebben aan eerbied voor de individueele vrij heid en voor consciëntiebezwarendit neemt niet weg dat zulk eene regeling voor rede en consciëntie niet kan bestaan. Wij gaan verder. Wij verzetten ons tegen eiken dwang, zoolang daar geen rechtsgrond voor wordt aangevoerd. Dien rechtsgrond ne men wij, met de T ij d, aan, indien geconsta teerd is, dat ongevaccineerde kinderen gevaar lijker zijn voor hun omgeving dan gevacci- neerden. Dat bewijs nu is niet geleverd, en men poogt zelfs niet het te leveren. Wel is door de antivaccine-mannen op feiten gewezen, die het tegendeel doen onderstellen. Immers blijkens in Duitschland opgemaakte staten van locale epidemiën (waar dus nauw keurig de loop der ziekte kon worden nage gaan) zijn de pokken uitgebroken op tal van plaatsen, wier bewoners voor verre het grootste deel gevaccineerd waren, terwijl tevens gecon stateerd is dat in de meeste gevallen de ziekte een aanvang nam bij i n g e n t e n. Ge vallen waar jonge kinderen (dus oningeënten) tot de eerst aangetasten behooren, zjn hooge uitzonderingen. Indien ongevaccineerden niet de trechters zijn der besmetting, waarom hen dan wel, en de gevaccineerden die even gevaarlijk z ij n niet te verwijderen uit de school Maar er is nog iets anders waarop wij wil len wjzen. Yast staat, bij alle voorstanders der vaccine, dat eenmaal inenten niet voldoende is. Inenting helpt slechts een korten tijd. Hoelang staat nog niet vast. De vrouw van een professor te Bonn liet zich twintigmaal inenten en stierf daarna aan de pokken. Men zal dus tenminste tot 21- maal moeten gaan. Indien inenting slechts kort werkt, baat op 10 of 12-jarigen leeftijd de inenting onmiddelijk na de geboorte weinig. Waarom dan niet liever gewacht, totdat ergens een epidemie komt en dan óf de inenting óf de verwijdering uit de school voorgeschreven Het is dan nog tijd genoeg. Immers herhaal delijk worden de anti-vaccinateurs doodgesla gen met het feit, dat in den Fransch-Duitschen oorlog het Fransche leger (oningeënt) 23.400 man verloor, het Duitsche dat bij het uitbreken der epidemie terstond gerevaccineerd werd, slechts 278. Daar staat nu wel tegenover, dat onmiddelijk na afloop van dien krijg in Beieren (zoo goed als geheel gevaccinneerd) 30742 door de pokken werden aangetast, waarvan 29429 gevaccineerd en gerevaccineerd waren, een feit dat de bewijswaarde van het eerste te niet doet. Doch daar staan we niet verder bij stil. Laat ons gemakshalve het feit als bewijs aan nemen j dan blijkt daaruit datf als men maat

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1905 | | pagina 1