NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. No. 70. 1905. Donderdag 21 December. 20e Jaargang. .en op Veeren, Dinmu'e. it gevraagd. CHRISTELIJK- HISTORISGH m ANTITHESE. OOttXXKflO spotprijs OOP OOP oerendienstmeid knecht, P. G. it gevraagd. VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN REDE van lör. DE SAVORKIH LOBMAM 810-12-15 5-40 per 5 ons ter ir kilo, n d unior, Midd'b. toed al nieuwe lidenier of Bakker. d. WAL, Boekh. onder letter P. terstond gevraagd huis. DOL, Wemeklinge. roed 1905, zonder j Gebr. VLIEGER, de rekening, bij Laurens. Januari 1906 GH, Wemeldinge. gevraagd BOONE, Kruiningen. len flinke ie Hofstede 1 o e t i n g e. Maart 1BEEKE, ,,'t Hof r t s d ij k. jksche Veer—Goes, ering van Dinsdag, leer 6.30 12.5. 2.57. Slot 6.30. foTertsd. veer 9. OoBtende) 2,30 6,30 1st. IDIENST. Izoorden vm. 4,45, 2,15, 5,20, 8,5. Hulst vm 6,20, 9,10 L10. M DIENST, liddelburg. Zeilm. vm. 4,40r, 11,40; nm. 12,30, i,f 4,15,5,-. t 6,5 1,30, 10,20. (Badhotel emise. J(Markt) vm. 5,15, 15, nm. f 12,35. 1,20, 20, 15,5, 6.10, 7,5 H,5. goederen. 4,40 van Vlissingen :>urg zullen op Zon- 3ENB.EOOSEND. |0,20 2,7 4,10 7,55 10,30 2,17 ^0,38 2,25 0,50 2,37 1,2 2,53 1,23 3,14 I,32 3,23 1,45 3,36 .1,50 3,40 2,5 - 2,26 - 12,44 II,10 4,15 4,37 4,55 5,15 1,35 5,45 4,20 4,28 4,40 4.58 5,19 8,5 8,13 8/25 8,40 9,1 5,28 9,10 5.41 9,23 5,45 9,27 6,— 10,2 6,23 10,22 6.42 10,34 7,10 11,2 7,25 11,15 7,47 11,40 8,5 11,53 8,25 12,10 8,40 12,30 1,38 5,48 8,4312,33 1,516,1 8,5812,46 2,- 6,10 2,25 6,36 2,87 6,47 2,50 6,59 2,58 7,7 3,8 7,1810,5 4,10 5,15 9,7 12,55 9,26 121 9,37 9,49 9,57 9,5 1,- 10,10 2,5 11,8 2,35 12,13 3,40 1,32 1,44 1,51 2- 7,— 8,5 5,57 9,40 7,- 10,45 IEDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p. p. f 1,25. Enkele nummers0,025. UITGAVE DER FIRMA en van van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent. Familieberichten van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. mge-Verwest - Goes, Zij (lie zioli mot 1 «Taxiuarï op oijw blad abonneeren, ontvan gen Het tol (lieu (latnm gratis, BERICHTGEVERS. Berichtgevers voor dit blad worden gevraagd te St. Annaland. St. Philipsland. Scherpenisse. Poortvliet. gehouden den 7den December, bij de algemeene beraadslaging over de Staatsbe groting voor 1906. Mijnheer de Voorzitter. Ik wensch aller eerst met een enkel woord te zeggen, hoe onze groep staat tegenover de antithese, die de verkiezingen heeft beheerscht, ge lijk terecht is opgemerkt, en welke wij dus niet stilzwijgend kunnen voorbijgaan. Ik heb onlangs in het tijdschrift Bewe ging een stuk gelezen van Dr. Verweij over Dr. Ivuyper, wat mij zeer heeft ge ïnteresseerd. Ik zal niet beoordeelen, of het oordeel daarin over dien staatsman juist is, maar naar aanleiding van dat stuk wil ik wel zeggen, dat ik behoor tot die volgelingen van Groen van Prinsterer, die meenen, dat de Christenen in den lande, die trouwens nog steeds in de meerderheid zijn, de leiding behooren te hebben van de zaken, maar dat dit niet moet gepaard gaan met terzijdestelling van andersdenkenden. Samenwerking met alle andersdenken den acht ik zeer wenschelijk, mits het niet gepaard behoeft te gaan met weg cijfering van eigen beginselen. Zoodra dit geëischt wordt, heeft de an tirevolutionaire partij altijd haar kracht gezocht in isolement. Ik zeide dus, dat samenwerking van hen, die persoonlijk wèl en die persoonlijk niet den Christus belijden, volstrekt niet altijd en overal behoeft te worden uitgesloten, mits dit dan ook van weerszijden erkend wordt. Maar dit laatste geschiedt juist niet. Zoolang men gelooft aan een boven natuurlijke openbaring enwenschtdat dat geloof doorwerke in alles, ook op de zaken van het publieke leven, wordt men in de tegen ons overstaande kringen zoo veel mogelijk buitengesloten uit alle po litieke kringen en allen politieleen invloed. De heer Troelstra heeft van de vele redenen om den Kuyperhaat te verkla ren twee redenen op den voorgrond gesteld. De eene reden was verzet tegen de wetten, welke hij noemt dwangwetten en die wij noemen verdediging van lijf en vrijheid van beweging tegen onrecht- matigen dwang. Wij hebben indertijd volstrekt niet voor die wetten gestreden, omdat wij beweer den, dat de spoorwegstaking tegen de ordinantiën Gods ingang een bewering die ook afkomstig is van dien geachten afgevaardigde maar wij hebben een voudig gemeend dat het onze plicht was te zorgen dat er orde in onzen Staat zij en dat, wanneer de wet daarin niet genoeg zaam voorziet, zij daarvóór alsnog de noo- dige waarborgen moest scheppen. Dit motief is zeker niet geweest het motief dat de partijen aan de overzijde heeft beheerscht. De geachte afgevaardigde heeft echter nog een ander motief opgegeven in zijn rede waar hij zeide „En dat is iets wat drukt op een volk, als men zoo voelt, dat er steeds wordt be proefd, om iets voor te stellen als het alles jeheerschende, als de groote drijfkracht in den politieken strijd, wat dat niet kan zyn en mat is. Het is een atmosfeer van onoprechtheid die gedurende het Ministerie van de Christelijke antithese op het Neder landsche volk heeft gedrukt, en daaruit ja het ook voor een groot deel te verklaren, dat menschen en partijen, die in de meeste zaken absoluut niet met elkander gelijk deuken, ja die sterk tegenover elkander staan in de gewone politiek, toch een spontaan gevoel hebben gehad van op luchting, van blijdschap over dan val van het Ministerie-Knyper." Inderdaad, dat is juist het gevoel, dat bij de geheele overzijde bestaan heeft. Dat is zeer juist uitgedrukt. Ik laat nu daar dat de geachte spreker hier spreekt van een druk op „het volk" en dat hij, sprekende over zijn eigen vrienden en de liberalen te zamen, spreekt van het Nederlandsche volk en daarbij vergeet dat bij goed tellen men in ons volk een groote meerderheid vindt, die van dien druk niets gevoeld heeft, al is het waar dat de meerderheid is verplaatst ten gevolge van den uitslag der verkiezin gen. Maar het is zoo, die andere tellen bij „het volk" niet mede. Dat is juist precies wat in de gedachten der heeren ligt. Het „Nederlandsche volk" is dat deel van het volk, dat zich gedrukt gevoelt door een belijdenis van beginselen, als dezerzijds worden verdedigden de an deren behooren eigenlijk niet tot het Nederlandsche volk. Jammer dat ze niet kunnen worden geëxporteerd Volgens den geachten afgevaardigde uit Tiel (mr. Tydeman) is dan nu ook deze partij voor goed dood, en de ge achte afgevaardigde uit Amsterdam III (mr. Troelstra heeft verklaard, dat de wereldgeschiedenis ook hier gebleken was te zijn het wereldgericht. Wereldgericht! Tot het vormen daarvan hebben onder andere al die verschillende middeltjes moeten worden gebezigd die hier ter sprake gebracht zijn, al die rare papiertjes onder de kiezers verspreid, die zulke wonder lijke beweringen over het vorig Kabinet en zijn voorstanders inhouden. Het moge een wereldgericht zijn geweest, maar men heeft toch wel gepoogd die wereld richters van tijd tot tijd een weinig van de wijs te brengen. Wij gelooven, de geachte sprekers uit Amsterdam III en uit Tiel mogen het ons veroorloven, dat onze rede door hoo- ger licht niet van ons zelf afkomstig, wordt beschenen. Maar zoolang wij dat gelooven moeten wij zwijgen. Eerst als wij dat geloof verzwijgen worden wij ge duld, mogen wij althans niet komen op de publieke markt. Ik behoef aan niemand in deze Kamer te zeggen, dat in de maatschappij zelf deze antithese bestaat. Ieder kan dit opmerken in zijn eigen omgeving. Laat b.v. een liberaal jong mensch op een vreemde plaats komen, onmiddellijk zal hij worden ontvangen in de liberale gezinnen, maar wanneer hij lid mocht worden b. v. van „Patrimonium" of van de „Gereformeerde Kerk" of iets dergelijks, wordt hij onmiddellijk gene geerd. En dat wat in de maatschappij bestaat, moet zich natuurlijk weerspie gelen in een Kamer, gekozen met zoo algemeen stemrecht als wij hier hebben. Dat is zoo, maar dat kan m.i. wel anders worden. Ik herhaal, dat ik het volstrekt niet noodzakelijk vind, dal wij altijd ten eeuwigen dage, op deze wijze splitsing in ons volk moeten hebben, mits men ons niet oplegge ons eigen standpunt te ver loochenen. En wij aan deze zijde hebben gedurende 50 jaren, ondanks alles wat ons misschien kan worden ten laste gelegd, getoond, dat inderdaad zoodanige samenwerking van verschillende elementen zeer goed mogelijk is. Daarvoor wijs ik eenvoudig op de ge schiedenis van de Schoolwet. Want wij hebben 50 jaar lang dien strijd gestreden, krachtens ons geloof, en zijn geëindigd met een uitkomst,die ten slotte alle partijen geloovigen en niet-geloovigen, menschen van alle mogelijke kleur, zal bevredigen. Ook hier zijn wij weer, gelijk zoo menig maal, opgetreden voor de vrijheid van consciëntie, niet van onze eigen cons ciëntie alleen, maar evenzeer en in gelijke mate voor de consciëntie van anderen. De wet op het lager onderwijs is dus een bewijs, en wel een van onze zijde geleverd bewijs, dat samenwerking van verschillende elementen in het land zeer goed mogelijk is. Er is een tijd geweest, dat de liberalen zelf dat ook wel erkenden. Ik herinner aan den tijd van de bekende Aprilbe weging. Toen stonden de liberalen op een ander standpunt dan nu. Zij waren natuurlijk destijds niet Roomschgezind, maar dit nam niet weg, dat zij erkenden, dat de Roomsch-Katholieke Kerk naar onze tegenwoordige beginselen van staats recht recht had hier gelijkelijk erkend te worden als alle andere Kerken. Toen hebben zy zich niet daar tegen verzet, maar medegewerkt om aan de Roomsch- Katholieken de rechten te verzekeren, die hun krachtens de Grondwet van 1848 toe kwamen. Maar dat hebben de liberalen zelden gedaan tegenover hun Protestantsche mede burgers. Vandaar hun houding in vroeger jaren tegen de afscheiding, later tegen de confessioneele school. En, helaas, ook nu in deze laatste campagne is gebleken hoe fel die tegenstand nog is, juist tegen de confessioneele school. Want de strijd die gestreden is bij de laatste verkiezingen ontstond voor een belangrijk deel uit de vrees voor de confessioneele school, dewijl men zich niet kon verheffen tot het stand punt, dat, indien de menschen verkiezen confessioneel te zijn, zij ook moeten hebben confessioneele scholen. Een waarlijk vrij zinnig liberaal zou gezegd hebben hebt uw confessioneele scholen, als wij ze maar niet behoeven te bezoeken. Volkomen dezelfde tegenstand is er geweest bij de wet op het hooger on derwijs. Daarom heeft men van mij niet kunnen verstaan, dat ik hier eenige naar mijn oordeel gewichtige bezwaren heb aangevoerd tegen de Vrije Universiteit en desniettemin met warmte en overtuiging gestemd heb voor een wet die aan de bijzondere Universiteiten zooveel mogelijk gelijke rechten wilde toekennen als aan de openbare. In 1853 zouden de liberalen dit beter hebben begrepen. Zij zouden toen niet hebben gezegdwij zijn verschrikkelijk tegen de Roomsch-Katholieken derhalve gunnen wij hun hun recht niet. Maar dat hebben zij wel gedaan tegenover ons. Samenwerking, zei ik, is niet per se uitgesloten, mits dan ook het standpunt, dat de liberalen hebben ingenomen, worde verlaten. Zoolang de heer Troelstra gelijk heeft in zijn diagnose, dat n.l. het „Nederlandsche volk" gedrukt wordt, wanneer er een Christelijk Gouvernement is, n.l. een Gou vernement, dat de Christelijke beginselen ook in Staatsbestuur wil op den voorgrond brengen, dringt hij ons om ons gezamenlijk tegen die aanvallen te verdedigen. Want wij zouden moeten ophouden Christenen te zijn, indien wij in strijd met hetgeen de Openbaring, en ook de ervaring ons leert, aannamen, dat het geloof In den Christus niet doorwerkt op elk gebied, ook in het openbare leven. Dat wordt volstrekt niet alleen door de Calvinisten geleerd, maar evenzeer door tal van Chris tenen, bijv. door Vinet, door een man, die onder geloovige kringen meer dan iemand anders heeft gestreden voor het beginsel, dat de Staat zich niet moet bemoeien met de Kerk en de Kerk zich niet met den Staat. Slot volgt. 20 December 1905. Het zout der aarde, het cement der maatschappij, het behoud van den arbei dersstand is de godsdienst. Een waarheid, ten allen tijde, in velerlei vorm, door mannen van allerlei richting herhaald. Vele aanhalingen zouden dit kunnen bewijzen. Voor ditmaal volstaan wij met een drietal. lo. Van een antirevolutionair. De verbetering van den Staat is onbereik baar eonder verbetering dergenen, uit wie de Staat is samengesteld. Derhalve zonder Gods dienst geen wezenlijk herstel en geen duurzaam behoud. En dit juist wordt ver geten, neenstelselmatig bestreden door de verbeteraars in onzen tijcl. Mr. Groen van Prinsterer, in 1849, Grondwetsherz. en Eensgezindh. blz. 243. 2o. Van een liberaal. „Ik voor mij geloof niet, dat een beweging tot hervorming der maatschappij en tot op heffing en veredeling der onterfden ooit slagen kan, tenzij ze godsdienst tot beweegkracht hebbe". Ciiarus Boissevain, Van dag tot dag, in Het Handelsblad 1903. 3o. Van een Katholiek. „Het heil en het verderf van den arbeiders stand hangt van den Christus af. „Zonder Christendom zullen de toestanden der arbeidende klassen, ondanks alle veelzijdige bemoeiingen, onophoudelijk afnemen en dalen en weder den toestand naderen, waarin de arbeiderstand zich in het heidendom bevond. Mgr. Von Ketteler, i 867, baanbreker der katholieke sociale actie. Voor wie op de jaartallen let is 't duidelijk dat de liberaal zich eerst sinds kort daarbij gevoegd heeft. Bewijs dat bittere ervaring hem wijzer heeft gemaakt. Het was in 1903, het stakingjaar Van antirevolutionaire en katholieke zijde is het trouwens altijd zoo gezegd en den volke voorgehouden, lang voor de bittere ervaring van het tegendeel tot de concientie sprakuit beginsel. Een liberaal en hierin behoort hij tot de zeer zeldzame uitzonderingen komt tot deze slotsom niet krachtens maar ondanks zijn beginsel. In de staatkunde toch staat die op het standpunt van den oud-radicalen oud- hoogleeraar Treub. Deze zegt Liberalen van allerlei slag, vrijzinnig democraten en sociaal-democraten hebben deze negatieve eigenschap met elkander ge meendat zij elke politiek verwerpen, welke haar uitgangspunt neemt in eene goddelijke openbaring, die hetzij direct aan de personen zelve, hetzij aan de kerk, waartoe deze be hooren, ten deel gevallen is. Prof. Treub, Utrechtsche Rede. blz. 12. De indruk dien de vrijzinnige pers van dit ministerie meenam, is geen beste. Binnenlandsche Zaken (Rink). Niet be vredigend. Tusschen Pierson en Borgesius doorzeilen, in zake de toepassing der Woningwettusschen Tydeman en Troel stra in de quaestie blanco-artikel. Buitenlandsche Zaken (v. Tets). Tegen gevallen. Niet veel beter dan zijn voor ganger. Justitie (v. Raai te). Weinig belovend in dubbelen zin. Veel ingetrokken van zijn voorganger, wordt algemeen betreurd. Handig debater, maar ook handigwet- tenmaker P Men is er niet gerust op. Marine (Cohen Stuart). ^Teleurgesteld. Hij is net als Ellis zegt de een hij tran sigeert o.a. met den Matrozenbond, zegt de anderzal eindigen met niemand te voldoen. Oorlog (Staal). Een groote tegenvaller. Hadden gedacht een vrijzinnigen bezuiniger van Borgesius te hebben gekregen maar niets van dit alles, integendeel Waterstaat (Kraus). Behoort afgewacht te worden. Zijn eerste openbare maat regel, het stoppen van een dagelijkschen sneltrein op aanvraag van den stationschef uit het anarchistisch avontuur vindt geen algemeene goedkeuring. Landbouw (Veegens). Wekt groote ver wachtingen schoon zijn eerste werk, hóe eenvoudig schijnbaar ook, door een com missie uit de Kamer al een keer moest worden afgekeurd, Finaneïèn. Niet meegevallen. De mid denstand klaagt over zijn tien-opeenten- voorstel. Als premier maakte hij geen aangenainen indruk dat hij zijn tweede rede ter beantwoording der sprekers voor las. Een schalk vroeg al of Borgesius die voor hem zou gemaakt hebben. Koloniën. (Fock). Moet worden afge wacht. Ziedaar de totaal indruk zooals wij dien uit de critiek der vrijzinnige bladen meen den te mogen resumeeren. De indruk ter rechterzijde is niet min der die van afwachtingdoch voorloopig heet het onzerzijdsOorlog mee-, Kolo niën niet tegengevallen. De overigen moet worden afgewacht. Van Binnenlandsche Zaken en Justitie verwacht men vele par tijdige benoemingen, dus die kunnen niet tegenvallen. Het Zondagsblad van Het Volk schryft het volgende over de caissonwerken en de caissonwet. Een brug rust met beide einden op zoogenaamde landshoofden en wordt door een of meer pijlers ondersteund de gracht wordt afgedamd, de daardoor ontstane put drooggemalen, palen geheid, daarop een vloer gelegd, waar bovenop de pij ler gemetseld wordt. Gaat het nu te be zwaarlijk een geheelen zanddam te maken, dan wordt de put gemaakt met damplan ken men heit dan in het water twee wanden van dikke planken, welke met messing en groef in elkaar passen, vult de tusschenruimte op met zand en pompt de aldns gevormde put droog. Moet men in een diep en stroomend water werken zoodat deze methoden niet kunnen worden toegepast, dan bouwt men den pijler boven water op en werkt dan het heele ding zoo diep den grond in dat het voldoende vaststaat. Daarbij moet 't op de juiste plaats komen te staan. Om dat doel te bereiken maakt men onder den pijler een inrichting om in den bo dem der rivier het gat te maken waarin hy moet komen te staan. Die inrichting is de caisson. Het is niet anders dan een ijzeren klok met, voor de stevigte, schuine wanden, waarin menschen den grond losgraven en daarna naar buiten werken om zoo de put te maken waarin de pijler, welke boven op het dak dei- caisson opgebouwd is, moet zakken. Is de werkkamer op den bodem van het kanaal aangekomen, dan wordt door een wijde buis lucht naar binnen gepompt, welke het water uit de werkkamer dry ft. Daarna dalen de arbeiders af, zoovelen als de wet toelaat, om den grond in de werkkamer los te graven, en deze te wer pen, hetzij in bakken, welke opgeheschen worden en buiten omgekipt en geleegd, of wel in een bak, waarin de grond met daarin gepompt water tot een dunne brij' gemaakt wordt, en deze, door het openen van een kraan naar buiten wordt ge spoten door den binnen heerschenden lucht druk. Door dat werken in den grond zakt de caisson steeds dieper, terwij boven den waterspiegel gelijktijdig wordt voortge bouwd. Om in de werkkamer te kunnen komen, moet men een schutsluis passeeren. Dat is een ruimte, voorzien van twee deuren, en waarin bij het inschutten de saamge- perste lucht net zoo lang gelaten wordt tot de druk in de sluis even groot is als die in de werkkamer, als wanneer de daarheen leidende deur vanzelf opengaat en de personen kunnen afdalen. Bij het uitschutten, dat is bij het uit gaan, wordt de in de slais zich bevin dende lucht door een kraan afgesloten, net zoolang tot de druk buiten en binnen gelijk is, en de buitendeur opengaat. Dat uit- en inschutten deden de arbei ders vroeger zelf en, omdat er velen in een soms kleine sluis kropen, en het er binnen niet altijd aangenaam is, haastten zij zich zooveel mogelijk om naar buiten te komen en zetten de kranen zoo wijd

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1905 | | pagina 1