NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 34. 1905.
Donderdag 9 November.
20e Jaargang.
GHRISTELIJK-
HISTORISCH
>0000060
^iclidöe
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Voorloopig Verslag
STAATSISEUKOOTINU.
3er—Goes,
n Dinsdag.
0 12.— 5.—
lot 6.30.
1. veer 9.
e) 2,30 6,30
ST
KE
5,45, 8,45,
8,08,11,01,
J R A A F.
ihalve Maan-
Antwerpen
inorg. 7.— u.
OTTERDAM.
■d Zondags,
Ylissingen
Iburg 8,
ZjlKJÜIKZEK.
;ee.
ks, 'a mor-
agolpks,
lerd Donder-
orgens half 7,
7 uur. En
1,30 2,—
1,30 12,30
1,30
1,30
1,30
1,30
1,30
1,30
1,30
1,30
2,-
2,15
2,-
2,-
2-
2-
2-
2,15
den datum is
Idelburghet
middags van
SCHELDE"
20
21
8-
22
23
24
25
8,30
8,30
9,-
9,30
2610,30
2711,—
28 6,30
29 7,—
30 7,30
11-
11,—
8,-
9-
9,30
9,30
9,30
9,30
9,30
9,30
9,30
een datum ia
tweede getal ii
ihe of Spoortyd.
3,23 c) g)
3,50 g)
,55 f)
,23 o)
iet vertrek van
euzen vm.8,30
en Neuzen ten
wachten.
Neuzen ten
en wachten.
?an Neuzen naar
6.45
4
O "-rj
O
rO O
iU_i
S
a a>'
s
<D
bö o
6.55
7-4
7.22
7-57
8.io
8-37
9.29
a7-35
7.46
7-53
8.8
8.17
8.25
8.32
8-37
8.47
8-54
9-7
9.20
9.29
9.40
10.56
11.31
0.38
1.28
1.40
2.38
2.54
1.10
2.6
1.25
3.10
4.4
4.20
Engeland i Ver-
>sendaalTilburg
betaling van f 0.60
Neemt Dinsdag
6.i®
6.3
7.25
3-488.1°
8.28
8.44
1EDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p1,25.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE DER FIRMA
EN VAN
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Familieberichten van 15 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Aan het voorloopig verslag van het af-
deelingsonderzoek over hoofdstuk I der
Staatsbegrooting voor 1906, thans ver
schenen, ontleenen wij het volgende.
De eerste paragraaf handelt over de
verkiezingen.
Zij behelst eenerzijds het betoog, dat
de tegenstanders van het afgetreden minis
terie dezen strijd niet eerlijk hebben ge
voerd. Zij hebben op kerkelijke harts
tochten gespeculeerd, en hun voordeel
gezocht in «eene onjuiste voorstelling der
door het vorige ministerie op den voor
grond geplaatste antithese tusschen de chris
telijke en de moderne levensbeschouwing".
Daarin eene bruikbare verkiezingsleuze
ziende, «heeft men zich bij die bestrijding
vooral gericht tegen den vorigen minister-
van binnenlandsehe zaken, en daarmede
den strijd van zakelijk op persoonlijk ter
rein overgebracht".
Niettegenstaande deze vervalsching van
den strijd, zijn er nog, zoo wordt verder
geconstateerd «op de medestanders van
het vorige ministerie 50.000 stemmen meer
uitgebracht dan op zijn tegenstanders".
Anderzijds wordt hier tegen aangevoerd,
«dat het vorige ministerie geloofshaat heeft
gewekt door niet alleen voortdurend het
Christelijk karakter vau het Kabinet op
den voorgrond te stellen, maar het tevens
te doen roorkomen, alof zij, die op poli-
v tiek gebied met het Kabinet medegingen,
als voorstanders en zij, die dat niet
deden, als tegenstanders van Christus
zouden zijn te beschouwen".
Het feit, dat de oppositie zich vooral
richtte tegen de politiek van den vorigen
minister van binnenlandsehe zaken, achtte
men «het natuurlijk gevolg van de om
standigheid, dat de politieke gedachte van
het vorige ministerie vooral in dien be
windsman belichaamd was en dat hij zelf
zich, zelfs in buitenlandsche aangelegen
heden telkens op den voorgrond stelde".
Ten slotte vindt men in deze paragraaf
de klacht, door verschillende politieke
richtingen geuit, over het gebruik van
onwaardige en oneerlijke strijdmiddelen.
Hierover wordt niet uitgewijd, doch de
wenk wordt gegeven, aan de politieke
partijen, om er naar te streven het publi-
ceeren en verspreiden van ongeteekende
stukken tegen te gaan.
In de tweede paragraaf wordt de for
matie van het nieuwe ministerie behandeld.
Blijkbaar waren vele leden van gevoe
len, dat na den uitslag der verkiezingen,
het vorige ministerie terecht ontslag had
gevraagd, en daarop terecht de heerBor-
gesius aangezocht was, om een nieuw
ministerie te vormendoch dat de wijze,
waarop deze aan die opdracht had vol
daan, in strijd was met de eischen, welke
men in een constitutioneel geregeerd land
aan zulk eene formatie moet stellen. En
kele leden meenden zelfs, dat het vorig
ministerie geen ontslag had moeten vra
gen, doch een uitspraak van de Kamer
had moeten afwachten, „omdat in den
zuiver negatieven uitslag der verkiezingen
geene aanleiding te vinden was tot een
opdracht aan een vertegenwoordiger van
de talrijkste groep van vrijzinnigen"
een groep, welker blanco-politiek bij de
verkiezingen volstrekt niet had gezege
vierd, doch noch verder in de minderheid
was gebleven dan de coalitie, waarop het
vorige ministerie steunde.
Overigens waren ook deze leden blijk
baar met de andere van meening, dat in
elk geval de formatie van het nieuwe
ministerie foutief is.
„Het nieuwe ministerie is gekomen
met een programma waarvoor het slechts
kan rekenen op den steun van 35 leden
der Kamer. Met de constitutioneele be-
giuselen is het optreden van een mini
sterie dat zich ten doel stelt het pro
gramma van een bepaalde politieke rich
ting uitte voeren zonder meerderheid, niet
wel overeen te brengen". Is er geen
meerderheid te vinden, dan dient, naai
de meening dezer leden, een kabinet
d'affaires gevormd te worden.
Begrijpen wij het verslag goed, dan
meenden sommigen, dat dit had kunnen
geschieden door den heer Borgesius.
Althans zij stelden de vraag, „of de for
mateur van het nieuwe ministerie ge
tracht heeft de medewerking te verkrij
gen van de verschillende politieke groe
pen, met name van vertegenwoordigers
der richtingen, die aan de zijde van het
vorige ministerie stonden en van de groe
pen van de zoogenaamde oud-liberalen
en van de sociaal-democraten." Hierop
dient het ministerie te antwoorden. „Heeft
het niet gezorgd van de feiten, die met
de formatie in verband staan, op de hoogte
te zijn, dan blijkt daaruit, dat het geen
goed besef had van de verantwoordelijk
heid, die het op zich nam".
Anderen meenden, „dat, indien beproefd
was een cabinet d'affaires te vormen, de
formatie aan medestanders van het vorige
ministerie had moeten zijn overgelaten".
Hiertegenover meenden de verdedigers
van het nieuwe ministerie, dat het stellen
van vragen omtrent hetgeen aan de for
matie vooraf ging, niet zonder bedenking
was. Immers men zou aldus zoo ge
makkelijk vervallen in eene beoordeeling
van de persoonlijke daden van de Koningin.
Overigens bleek wel uit de samenstelling
van het ministerie, dat de heer Borgesius
zich tot meer dan één groep gewend had,
en achtte men het ondenkbaar, dat hij
geen overleg zou hebben gepleegd met
alle vrijzinnige groepen.
„Dat het ministerie niet voor alle vraag
stukken, die het aan de orde wil stellen
reeds nu een vaste meerderheid heeft, is
juist". „Doch men achtte het lang niet
onwaarschijnlijk, dat het bij de uitvoering
van zijn program gaandeweg de noodige
medewerking zal vinden".
„Van den kant der aanhangers van de
sociaal-democratische richting mag naar
alle waarschijnlijkheid instemming ver
wacht worden met voorstellen, die strekken
tot belastinghervorming, waarbij metdraag
kracht gerekend wordt, en met de opne
ming van een blanco-artikel omtrent het
kiesrecht in de Grondwet".
„De groep der oud-liberalen heeft steeds
geijverd tegen een protectionistisch tarief
en voor belasting naar draagkracht, en
mag dus in deze opzichten homogeen
geacht worden met het opgetreden mini
sterie. In haar manifest is het blanco
artikel enkel op opportunistische gronden
bestreden. De mogelijkheid is dus niet
uitgesloten, dat deze groep over dergelijk
artikel gunstiger zal gaan denken, indien
bij het overlaten van de regeling van het
kiesrecht aan den gewonen wetgever, in
de Grondwet waarborgen worden gegeven
tegen schadelijke gevolgen, welke uit dit
overlaten zouden kunnen voortvloeien"
„De houding, door een der leden dezer
groep bij het adres-debat aangenomen,
heeft -niet de instemming van andere leden
dezer groep".
Eindelijk meenden deze voorstanders
van het nieuwe ministerie, dat men ook
wel kon rekenen op eenige medewerking
van leden van de Rechterzijde.
De omstandigheden zouden dus, naar
hunne meening, voor een cabinet d' affaires
niet gunstiger geweest zijn dan voor het
thans opgetreden ministerie.
In deze paragraaf wordt verder nog
behandeld de vraag, waarom de heer Bor
gesius zelf geen zitting gekregen heeft
in het ministerie. Eenerzijds werd dit
afgekeurd, anderzijds zag men daarin geen
bezwaar, en meenden sommigen zelfs, dat
het ministerie daarover geene verantwoor
ding behoefde te doen.
In de de derde paragraaf vindt men de
houding, welke de verschillende partijen
tegenover de \oorstellen van deze Regeering
willen aannemen.
De leden der Rechterzij de^'verklaren
deze voorstellen, niettegenstaande de er
varingen door hen van de linkerzijde ge
durende de laatste jaren opgedaan, objec
tief te zullen beoordeelen, en zich dus van
stelselmatige oppositie te zullen onthouden.
De oud-liberalen verklaren sympathie
te hebben voor het ministerie en het
gaarne te willen steunen, doch zich ten
opzichte van de voorgenomen grondwets
herziening hunne vrijheid voor te behou
den, terwijl zij wenschen, dat bij de sociale
wetgeving in decentraliseerende richting
zal worden gestuurd.
De soo.-democraten verklaren, niet voor
nemens te zijn, het ministerie den voet
dwars te zetten. Zij hebben met genoegen
gezien, dat het ministerie de politieke vrij
heid, ook van ambtenaren en militairen
zal handhaven.
Overigens stellen zij den eisch, dat het
ministerie invoering van algemeen stem
recht en van kosteloos onderwijs zal be
vorderen op het gebied der sociale wet
geving in democratischen geest werkzaam
zal zijn en naar bezuiniging op de militaire
uitgaven zal streven.
De Unie-liberalen en de Vrijz.-demo
craten verklaren ingenomen te zijn met het
nieuwe ministerie en spreken het ver
trouwen uit, dat het zooveel mogelijk van
verzoeningsgezindheid zou doen blijken,
maar nooit ten koste van beginselen.
In deze paragraaf worden de volgende
punten nog afzonderlijk besprokende
grondwetsherziening, de intrekking der
wetsontwerpen tot verzekering tegen de
gevolgen van ziekte, invaliditeit en ouder
dom, het vakonderwijs, de uitvoering der
aangenomen hooger- en lager onderwijs
wetten, militaire uitgaven, de instelling
van een nieuw departement van Landbouw,
Nijverheid en Handel, de belangen van
den middenstand, de intrekking van de
wetsontwerpen betreffende de staatsloterij,
de vaccine, de bordeelen, en de oneer
lijke concurrentie, etc.
In de vierde paragraaf worden breed
voerige beschouwingen ten beste gegeven
over den fnanciëelen toestand.
Allerlei denkbeelden worden daarin ge
opperd, als daar zijnverdubbeling van
de vermogensbelasting, gelijktijdige ver
hooging van directe en indirecte belas
tingen, samensmelting van de vermogens-
en bedrijfsbelastingen, opneming van den
landbouw in de bedrijfsbelasting, verhoo
ging van de successiebelasting, belasting
van goederen in de doode hand, heffing
van een debietrecht op tabak, belasting
van automobielen en speelkaarten, hooge
invoerrechten op champagne, fijne wijnen
en bieren, verhooging van den accijns op
het gedistilleerd, en wel van f63 per
hectoliter, welke thans geheven worden
tot f 75, eu eindelijk technische verbete
ring van het tarief van invoerrechten,
waardoor een niet onbelangrijke bate ware
te verkrijgen.
Veel wijzer zal de minister van finan
ciën wel niet worden bij het nazien van
deze bonte staalkaart van allerlei plan
netjes tot versterking van 's Rijks middelen.
Met zijn voorstel, om alvast, ten einde
tijdelijk meer geld te krijgen, 10 opcenten
te heffen op de vermogens- en de bedrijfs
belasting, wandelt hij vooralsnog, blijkens
het verslag, ook niet op rozen.
„Intusschen bleek wel", zoo luidt het,
„dat de meerderheid der leden niet gezind
„was, in de heffing van 10 opcenten toe te
„stemmen, tenzij de noodzakelijkheid daar-
„van duidelijk werd aangetoond".
De linkerzijde doet dus hier reeds dade
lijk de ervaring op, dat het gemakkelijker
is, financiëele plannen van anderen af te
breken, dan zelf nieuwe te maken.
Ten slotte worden in het verslag onder
paragraaf 5 samengevat eenige opmerkin
gen betreffende verschillende onderwer
pen. De herziening der gemeentefinanciën-
bekleedt daaronder de voornaamste plaats,
j Ten opzichte van de aanvraag tot ver
nieuwing van de stallen bij het paleis op
Het Loo, wordt gevraagd overlegging van
de situatieteekeningen en nadere aanvoe
ring van redenen, waaruit de noodzake
lijkheid van deze uitgaaf blijkt.
8 November 1905.
Men heeft in de verkiezingsdagen mi
nister Kuyper van wettenmakend onver
mogen beschuldigd. Vooral zijn Drankwet
werd een pruts genoemd.
Daar tegenover mocht onzerzijds gesteld
worden het oordeel van meer dan een
jurist die het tegendeel betoogde, en het
feit dat de Leerplichtwet door niemand
ooit mooi is gevonden, en dat de Onge
vallenwet le editie allerslechtst was ook
de Leerplichtwet heeft alvorens haar te
kunnen behandelen, de minister Goeman
Borgesius tweemaal over moeten doen.
Een liberaal rechtsgeleerde mr. Prak
te IJselmonde heeft dezer dagen de
leerplichtwet afgekeurd in bewoordingen
die geen twijfel overlaten aan zijn inzicht
in die wet, wij namen zijn scherpe critiek
over.
Een tegenhanger er van, en wel op de
Kinderwetten, ook een werk van het mi
nisterie Goeman Borgesiuswordt ons
ongezocht geboden door een anderen,
eveneens vrijzinnigen, rechtsgeleerde, mr.
K. Hazelhoff te Zutfen, die in het Week
blad Unitas een lang niet inalsch oordeel
over deze wet velt. Wij drukken het
volgende over, hier en daar met gespa
tieerde letter.
«Voor vele critiek stelt deze wet de deuren
open. Bijna geen artikel dat niet tot vele,
maar al te gegronde aanmerkingen
aanleiding geeft.
De wet is onduidelijk, zit slecht
in elkaar. Waar zij oplossing had moeten
geven, daar stelt zij integendeel vragen. Om
slechts een voorbeeld te noemenvoor hand
having van rechten, stelt zij soms termijnen,
die reeds nu is het onmiskenbaar o n m o -
gelijk zijn in acht te nemen. Toch
kunnen door verwaarlooztng dier, onmogelijk
in acht te nemen, termijnen rechten te loor gaan.
Een maatstaf naar welke kan beoordeeld het
groot gebrek aan keurigheid, dat
bij hare samenstelling heeft voorgezeten, is de
omstandigheid, dat in haren tekst telkens voor
geheel dezeltde begrippen geheel andere uit
drukkingen gebezigd worden. Dit nu maakt
steeds een noodlottigen indruk op
hem, die gewoon is wetten te bestudeeren.
Dit gebrek waarnemend gevoelt hij van den
aanvang af een slechts gering vertrouwen in
de deugdelijkheid harer verdeelingen, het onder
ling ingrijpen van hare artikelen en in de juist
heid harer redactie.
In een woord dan de techniek der
Kinderwetten is slecht. Ongeveer
een jaar geleden hebben wij ter gelegenheid
van de invoering der nieuwe Drankwet deze
laatste uitvoerig besproken. Heel wat aanmer
kingen zijn vaak ongegrond op
die wet en juist op hare techniek gemaakt.
Welnu, wanneer men deze beide wetten
naast elkaar legt, zoo zal men zien, dat in tegen
stelling van den ruwen steen der Kinder
wet, de Drankwet blijkt een g e s 1 e p en
diamant te zijn".
Hier krijgt ter loops die slechte Drank
wet van Kuyper een pluimpje van dezen
vrijzinnige 1
Maar wat hij zegt van de Kinderwetten,
mag wel in het oor geknoopt worden, al
ware het maar alleen als tegenwicht voor
de valsehe beschuldiging in zake de
Drankwet.
Trouwens die Drankwet zou er wel
anders uit gezien hebben, indien zij oor
spronkelijk van minister Kuyper was ge
weest. Het is een opgelapte wet van een
zijner vrijzinnige voorgangers.
Maar wat mr. Hazelhoff van de Kinder
wetten zei, daarin is hij ook al de eerste
niet.
Twee bekende bekwame rechtsgeleer
den jhr. van Swinderen in het tijdschrift
Themis (1902 no. 1) en V. Meurs in het
Weekblad van het Recht (31 Juli 1901)
hadden ze al voor hem veroordeeld.
Laatstgenoemde noemde ze zelfs onuit
voerbaar.
Dit zullen wij afwachten.
——e
Dezer dagen vernamen wij met genoegen
dat het Chr. Leesgezelschap te Goes zijn
abonnement op de Hollandsche Revue
een duur tijdschrift van f7.50'sjaars had
opgezegd.
Hier was het de druppel die den vollen
beker deed overloopen.
De lezer weet dat een aanklacht was
ingediend bij de Ned. Herv. Synode tegen
dr. Ballier, den Boeddhist en predikant
in de Ned. Herv. Kerk.
Daarover was Fransch Netscher slecht
te spreken. En hij liet zich in zijn Hol
landsche Revue adus uit
«Dr. Bahler als «en kettsr vervolgd.
«Als ze maar
«Ja, als ze maar mochten durven
zouden zij 't wel.
«Als zij, die voor zich in de de Ned. Herv.
Kurk het predikaat van „ware" Christenen
durven op te eischen, eens de handen vrij
kregen ze konden al degenen die anders
gelooven, dan zij willen, dat geloofd moet
worden, straffen met alle denkende aardsche
en hemelsche straffen.
«En ofschoon het Evangelie de Goddelijke
uitspraak bevat, dat «de straffe Mij is", alleen
in Gods hand, toch zouden deze christelijke
kerkbeulen er niet voó'r terug deinzen vonnis
te vellen over hunne medemenschen.
«Vonnis te vellqn Maar hoe?
«En welk vonnis
«Ja, we meenen in volle oprechtheid wat
we hier schrijven, we gelooven 't zeker en
bepaald ze zouden er niet voor terugdeinzen
galg, rad en brandstapel weer in gebruik te
nemen om te pijnigen en te dooden, al wie
zij voor ketter wenschen aan te zien.
»W e achten er hen toe in staat;
de verse hrikkel ij ke vie rj aren,die
achter ons liggen, wettigen voor
ons het geloof aan die mogelijk-
h e i d wat zeggen we? neen zekerheid.
«Maar wat beulen zijn, moeten ook verklik
kers, ook aanbrengers wezen; eeri inkwisitie,
zelfs een moderne inkwisitie, kan 't zonder
«mochards" niet stellen.
«Welnu, de Ned. Herv. Kerk schijnt een
dergelijk college van aanbrengers, die den beul
het/werk leveren, te bezitten in den kerkeraad
van Amsterdam".
Meer van dat „moois" zullen wij nu
maar niet afdrukken.
Het is genoeg om den lezer te doen
begrijpen dat wij het besluit van boven
genoemde Leesclub van harte toejuichen.
Maar {nu vragen wij in gemoede aan
allen, die die Revue nog in hunne huizen
ontvangen zult gij nog langer zulk
een tijdschrift met uw abonnement steu
nen Zult gij u voor uw geld, in uw
eigen huis op zoo minne wijs door den
geleerden, ongegeneerden schrijver van
dergelijke stukskens, laten uitschelden
Dergelijke lectuur moet voor goed uit
onze huizen uitblijven.
Wie ze steunt, steunt de leugen.
Want, in trouwe, van wat de man
bazelt, als zouden onder het vorige mi
nisterie vervolgingen en dergelijke om
het geloof of ongeloof 1 hebben
plaats gehad is grof gelogen.
Frans Netscher woont in Haarlem.
Daar heeft hij iets van die door hem
verfoeide geloofsvervolging gezien en den
smaad den remonstrantschen predikant
Haentjens, die geloovig geworden was,
van nabij kunnen zien.
Maar die vervolging ging uit van
modernen
Doch daarover zwijgt hij.
En niet alleen hij, maar de heele vrij
zinnige pers zweeg er van.
Neen, niet de christelijke partij heeft
vervolgd, toen zij de meerderheid had,maar
de vrijzinnige
Dat bewijzen de vervolgingen der Af
gescheidenen dat toont de vaccinedwang
dat zeggen u de stelselmatige uitsluitingen
op 't stuk van benoemingen in staats
ambten en de uitdrijving en uitwerping
van zoo menig ambtenaar die den lande
of de gemeente goede diensten bewees.
Het is in Indie aan Esser, in de Staten
van Groningen aan de Van Swinderens,
in Zwolle aan den wethouder Schoen-
maeker, laatst nog in Vlissingen gezien!
En terwijl de Holt. Revue dit al ver-