NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 28. 1905.
Donderdag 2 November.
20e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
Buitenlandse! Overzicht.
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. J. DE JÖNGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p1,25.
Enkele nummers0,02s.
UITGAVE DER FIRMA
EN VAN
van 15 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
1 November 1905.
Te Goes ziet men verlangend uit naar
de restauratie der welbekende Magdalena-
kerk, wier oorsprong reeds van de 14e
eeuw dagteekeDt en die sinds dien tijd
aanmerkelijk is veranderd. Nu eens door
vergrooting, dan weer door verbranding,
tenminste door gedeeltelijke verbranding,
is het gelaat dezer Magdalena in den loop
der jaren zóó gewijzigd, dat de stichters
veronderstel zij konden nog eens een
kijkje nemen rond en in die „parochie
kerks van der Goes" moeite zouden heb
ben daarin veel oorspronkelijk» te her
kennen.
Toch trekt ze ons altijd aan, die groote
kerk met haren forschen, statigen bouw
en hare architectonische lijnen, reeds op
verren afstand te zien, als men het be
vallige landstadje nadert. Verre boven
de meest roodgedakte huizen uit, be-
heerscht die reusachtige steenmassa den
geheelen omtrek en maakt het spitse
naaldeke te midden, subsistuut voor den
afgebranden toren, zichtbaar verlegen,
eenigermate in eene houding, als wilde
het zeggen„Het ligt heusch niet aan
mij, dat ik daar zoo onbeholpen sta."
Doch dit torentje daargelaten, is deze
forsche stichting een model van kerk
bouw naar bevoegden verzekerenzelfs
wordt het gequalificeerd als „het schoonst
kerkelijk bouwwerk onder Zeelands mo
numenten".
En wil men nog meer weten, dan zegt
u de rijksarchitect, die een vijftal jaren
geleden de schoone Magdalenakerk in
teekening bracht en alzoo overvloedig de
gelegenheid had om bekend te worden
met de fijne details, dat alles aan de
Goessche kerk fijn bewerkt en gecise
leerd is. De maten zijn alle zoo juist
berekend, dat de uiterste slankheid
verkregen wordt, zonder aan de stabili
teit te kort te doen. Het meest in 't
oogvallend is dit aan den gevel van het
noorder-transept. Dit stukje architectuur
is zoo eenvoudig en tevens zoo rijk, zoo
elegant en tevens zoo slank en harmonisch
van lijnen, dat het zijn weerga in Zeeland
niet vindt en slechts weinige monumen
ten in Nederland hiermede in vergelijking
kunnen treden.
Dat is taal, waarnaar elk, die zulke
modellen van kunst eenigermate heeft
leeren bewonderen, luisteren moet. En
niet alleen doet luisteren, maar ook tot
handelen dwingt, zoodat de historie
schrijver na dezen niet zal dienen op te
teekenen, dat er naar de beschrijving van
deskundigen een dergelijk architectonisch
belijnd gebouw, met fijne detailleering en
nog veel meeer schoons is geweest binnen
de stede van Goes, maar dat het er nog
steeds is en wel in goeden doen, in
behoorlijken staat, na oordeelkundige
restauratie.
Zoo oordeelden ook de Goessenaars en
zoo oordeelen zij nog. Vooral toch in
de laatste jaren is de belangstelling voor
dit monumentaal gebouw toegenomen,
vooral nadat de kundige Victor de Stueurs,
de kerkbouwkundige bij uitnemendheid,
zich ter plaatse had overtuigd, hoe een
oordeelkundige verbetering en restauratie
van het aloude gebouw, een dringende
eisch van het oogenblik was.
Doch pecunia stak een spaak in 't wiel.
En de zoozeer gewenschte, alleszins noo-
dige verbetering bleef daarom uit. Doch
al konden kerkvoogden niet voort met
hunne plannen, de tijd ging al maar door
om met zijn schennige hand het sloopings-
werk onvermoeid voort te zetten. Van
daar dat toenmaals de commissie tot restau
ratie hare pogingen ging verdubbelen.
Men klopte aan bij aanzienlijken binnen
Goes zelf in de eerste plaats, ook bij par
ticulieren in den omtrek en uit verschil
lende plaatsen van ons land en niet zon
der succes. Zij allen verbonden zich tot
Per» jaarlijksche bijdrage, mits de voorge
stelde herstellingen en verbeteringen tot
uitvoering kwamen.
Een vorstelijke gift ontving de commis
sie van H. M. de Koningin, zoomede van
H. M. de Koningin-Moeder. Bij de toe
gezegde jaarlijksche contributie van dui
zend gulden zullen kerkvoogden telken
jare duizend voegen, doch wat zijn deze
waar zooveel benoodigd is. Vol moed
klopte men aan in Den Haag, telken jare,
nu eens schriftelijk bij rekest, dan mon
deling op de audiëntie de belangen der
groote Maria Magdalenakerk bepleitend,
zelfs bij een minister, die de kunst een
zeer goed hart toedroeg, doch het was en
bleef steeds in duizend vreezen. Toezeg
gingen voor rijkssubsidie konden niet wor
den gegeven, pecunia gaf ook in Den
Haag den doorslag, want al werd de Mag
dalena niet vergeten, maar met hare even-
aardige zusters te Monster op de lijst ge
zet, ze kwam niet voor hulp en steun in
aanmerking, En zoo sukkelde men voort.
Een deel der commissie begon den moed
te verliezen en moest zelve in zedelijken
zin door de medeleden worden gesteund.
Een krachtig beroep gaat nu van haar
als laatste poging uit, op alle kunstlief
hebbers van ons goede Nederland, om hulp,
zoowel zedelijken als finantiëelen steun,
ten einde verder verral van zoo'n schoon
architectonisch geheel als de Goesche pa
rochiekerk in tijds te voorkomen. Moge
zij in dit haar edel pogen slagen.
Er is een procedure aanhangig tusschen
de gemeente Amsterdam en de Neder-
duitsch Hervormde gemeente en wel over
het eigendomsrecht eener kerk.
Tusschen de Wijde en Enge Kapelsteeg
in de Kalverstraat staat de zoogenoemde
Nieuw» Zijdskapel, een gebouw van zeer
ouden datum, ingesloten door belendende
huizen en huisjes. Tot het voorjaar van
1898 werd er geregeld in gepreekt, doch
de bouwvallige toestand der kerk maakte
het wenschelijk den dienst daarin te sta
ken en het gebouw te sloopen. Daarmede
bezig zijnde, kwam de burgerlijke ge
meente zich verzetten tegen de verdere
afbraak, op grond, dat de kerk haar recht
matig eigendom was.
Hierover ontstond een proces, waarvan
de pleidooien dezer dagen plaats hebben.
Hiermede zullen we echter onze lezers
niet vermoeien. Anders zouden we allicht
de vraag kunnen verwachten, welke de
president der Amsterdamsche rechtbank
bij de behandeling aan den stads-adyocaat
mr. Kappeyne deed: „We zullen toch
Maandag a.s. met de zaak wel klaar zijn,
mijnheer
In plaats van de breedvoerige beschou
wingen over den loop van het proces,
geven we in het kort het relaas van de
merkwaardige overlevering aan deze kerk
verbonden. Het luidt als volgt
„Een oud en ziekelijk man, aldaar op
die plaats woonachtig had in die dagen
we spreken van' den tijd toen Amster
dam begon op te komen een ouwel
naar Katholieken ritus gebruikt en daarop
nog spijzen genuttigd, welke hem niet
best bekwamen. De man begon zich onwel
te gevoelen en braakte vervolgens alles uit.
Het uitbraaksel kwam op het vuur terecht
en ziet te midden van het vuur lag
daar de ouwel, onverteerd en wel, blin
kend en schitterend zelfs in buitengewonen
glans. De man herstelde sinds van zijne
krankheid en de plaats bleef eerbied
waardig. Ze werd voortaan als eene
„heilige stede" van wege het mirakel
vereerd".
Spoedig werd daar eene kerk gebouwd
en de weg daarheen, de zoogenaamde
„heilige weg" genoemd, waarvan de be
kende straat van dien naam tusschen Singel
en Kalverstraat nog een klein over
blijfsel is.
Van heinde en ver trok men naar de
kapel van de „heilige stede" ter bede
vaart op. Zelfs keizer Maximiliaan van
Duitschland, die Amsterdam voorrechten
gaf, o.a. mocht de stad de kroon in haar
wapen voeren, knielde op de plek neer
in bewondering en aanbidding van wege
het voortreffelijke mirakel aldaar geschied.
Zoo luidt de overlevering in betrekking
tot dit historisch plekje in het hartje van
de hoofdstad des rijks.
In den Amsterdamscheu raad kwam
dezer dagen het verband ter sprake tus
schen het baden en de school, naar aan
leiding van een post op de stedelijke be
grooting voor den bouw van een tweede
„schoolkinderenbad". Toen deze voordracht
bestreden werd door mr. De Vries, stond
dhr. Sutorius op om haar te verdedigen,
met een beroep op de noodzakelijkheid
om de kinderen reeds vroegtijdig te ge
wennen aan een schoonen huid. En ter
illustratie van de beteekenis van dit //vroeg
tijdig" herinnerde dit Amsterdamseh raads
lid aan aekeren wijsgeer, natuurlijk uit
Amerika, die, gevraagd zijnde, op welken
leeftijd men met de opvoeding van het kind
moet beginnen, ten antwoord gaf: //Honderd
jaar voor zijn geboorte". Zulk eene wijs-
geerige opmerking te midden van een dor
begrootingsdebat moet wel een eigenaar
dige gewaarwording teweeg brengen bij
de vroede mannen, die tijdens de zittingen
in October hun hoofd vol kreuken hebben,
om hun geweten ta bewaren zonder rim
pels tegenover zoovele en onderscheidene
belangen, welke zij hebben te behartigen.
Maar dit schoone aphorisme van Ame-
rikaansehen bodem, het haalt niet bij de
logica, waarvan wethouder mr. Van Hall
zich bediende, toen deze op zijn beurt een
lans zou breken voor de voordracht. Met
warmte verdedigde hij de stelling, dat er
verband is tusschen het kinderbad haast
schreven we kinderbed en de school.
Er zijn behalve christelijke ook maat
schappelijke deugden. De deugd der rein
heid is er ontegenzeggelijk een van.
De school moet volgens de wet tot die
deugden opleiden. Ergo, de deugd dei-
reinheid moet in die kweekplaats der jeugd
worden aangekweekt, en hoe kan dat beter
geschieden dan door schoolbaden. Voor
zulk eene logica buigen wij eerbiedig het
hoofd.
„Be goede oude tijd".
Wie tot heden toe gemeend heeft, dat
het in het laatst der zeventiende eeuw des
Zondags stil en rustig was op de straten,
heeft van die meening terug te komen. De
koopman is gewoon zijn knechts op Zon
dagmorgen hun weekloon uit te betalen
de notaris heeft vandaag, Zondag, eene
verkoopingop vele plaatsen wordt door
de bakkers op Zondag gebakkenmen
maalt, al is het buiten noodzakelijkheid, op
Zondag op de publieke molens; langs de
straten loopt men te venten „met garnaal,
krabben, alykruyken, oesters, nooten, raa-
pen, bukking, fruyten"„selfs bij Placcate"
is het toegestaan op Zondag te venten, te
lossen en te laaden, karsen, krieken, druy-
ven, pruymen, en andere bederffelyke
waren op de marktplaats is het druk op
den dag der ruste aan de kaai karren en
wagens, die de goederen vervoeren naar
het beurtschip, dat zoo aanstonds afvaren
moetsleepers en kruiers druk in de weer,
schippers en knechts niet minder. En de
publieke opinie omtrent Zondagsrust in die
dagen? Men luistere: „Er zijn van die
femelaars, die ons als kluizenaars willen
doen leven, maar dat gaat nu eenmaal niet
meer. De dominé's preeken wel over het
vierde gebod, maar zij doen er zelf niet
naar. Ik hoorde laatst, toen ik te Leeuwar
den moest zijn, eenen dominó Brakel daar
over preeken en zeggen, dat men van den
sabbath hedendaags wel een werkdag, een
merktdag, een wereltsch playsierdag, en
sonden-dag of een ezels-dag maakt. Nu van
zulk een man, die vroom is, kan ik dat
zetten maar heel veel predikanten geven
aan het volk een geheel ander exempel. Ik
voor mij zie er anders niets in, om den
Zondag als een vrije-dag te gebruiken,
en laat dan ieder doen, wat hem lust".
Des Zondags. Buiten de stad zijn d»
herbergen en kroegen vol. Daar geschieden
allerlei baldadigheden, ongeregeldheden
„ende grouwelen", zoo als nooit op eenigen
dag der week. Men speelt er „met dobbel
steen en kaert ofte troefblaederen", waarin
trouwens voorgaan „zommige Leeraren,
die ja somtijds wel snoodt duyvelsch spel
speelen, naemlijk met de kaart, waar voor
zij dan noch pleyten, als middelmatig, ende
niet derven daar tegen te spreeken". „In
veel herbergen op de Dorpen danstmen,
springtmen, quinkeleert men, springtmen
met de violon, en diergelycke snoode exer
citiën heeft men daar meer".
Er wordt veel gevloekt. „Het misbruyk
van Godts heilige Naam is ysselyk, in het
midden des Landts, zoo dat men naulijks
op de straeten gaen, of in schepen en
schuyten kan reysen, of met veele men-
schen kan omgaan, of men hoort haar Godts
Naam op veelerley wysen ontheyligen".
In de Gereformeerde Kerk heerschen
ongeloofelijke toestanden. „Omtrent het
doen van beroepen geschieden in dezen
lande veele snoode kuyperijen." Althans,
wij lezen van kerkeraadsleden, die hun
stem geven voor een onthaal van predi
kanten, die een beroep hebben verworven
door een jaar tractement af te staan, door
een juweel of stuk huisraad te geven, hetzij
aan den heer die de benoeming in handen
heeft, hetzij aan Ambachtsheer of Bur
gemeester, hetzij aan hunne vrouw. Ook
zijn er predikanten beroepen, op belofte
de weduwe of de huwbare dochter van
den vorigen predikant te zullen trouwen.
„Het anti-christendom is in de zeden."
Zoo zei het van Lodenstein. Leer en leven
vloeken tegen elkander. In vormelijkheid
en vormendienst verloopt men zich in dezen
tijd. Men vergaapt zich aan begrippen.
Op het wezen der dingen geeft men
minder acht.
Aan de Hoogescholen is het niet beter
dan in kerk en maatschappij. Professoren
en studenten maken zich schuldig aau
brasserijeu en verloopen zich in onge
bondenheid. Professor Kaldenbach, te
Franeker, had zich te verantwoorden „over
't ergerlijk kaartspel van hem voor weinige
dagen in een herberg gepleegd, waarover
hij spottelik berugtigd is." Professor
Fronchin stond bekend als „een verre
gaand liederlijk sujet." Professor Blan-
cardus leefde aanstootelijk en verkocht
ten eigen bate handschriften uit de bi
bliotheek. Professor Wubbema, regeerend
jaren lang provincie en academie, was
een voorbeeld van schandelijk leven, en
had als zoodanig zijn gelijke in Professor
Heerebaart te Leiden. De Leidsche Pro
fessor Uchtmannus moest wegens onbe
tamelijk gedrag worden gestraft met ver
mindering van zijn jaarwedde. Professor
Steinberg stookte de studenten op om
bij andere hoogleeraren de glazen in te
gooien. Professor Schoock, te Gronin
gen, was dikwijls „minder nuchter",
en schreef over den Munsterschen vrede
en over turf, over eieren en over het Paus
dom, over de geestelijke goederen en over
haring, over boter en kaas en over scep
ticisme verzuimde met dat al zijn colle
ges, stak diep in de schulden, verdween
met de noorderzon, tot hij eindelijk weer
opdook als hoogleeraar in de geschiedenis
te Frankfort aan den Oder, alwaar hij
gestorven is.
En de studenten leidden geen stichtelijker
leven. De academies hebben haar eigen
rechtbank, maar deze oordeelt in den regel
met de grootste zachtmoedigheid. De stu
dent Jelto Ackema, te Groningen, snijdt
een burger des nachts op straat den neus
af, en wordt daarvoor veroordeeld tot het
betalen van f 17 aan den pedel en f 145
aan den man zonder neustot schade
vergoeding. „Hoe meer ik kennis neem
van de dagen van ouds" aldus de ge
leerde schrijver van het werk, waaraan
wij een en ander ontleenden hoe
Vóór Tweehonderd Jaren, doorDr. S. D.
van Veen, Hoogleeraar te Utrecht. 2e Druk.
Utrecht, Kemink en Zoon 1905.
dankbaarder ik ben geboren te zijn inde
19e en niet in de 17e eeuw". (N. v. d. D.)
Nu de vleeschnood in Duitschland steeds
grooter wordt, zijn er die wenschen, dat
onze Oosterburen de grenzen openen voor
óns vee.
Immers, de //tongblaar" is sinds 'njaar
of tien geweken, dus nu kan het wel ge
waagd worden, óns vee in Pruisen te
brengen.
Terecht merkt echter 't bestuur van
den Ned. Slagershond op, dat daardoor
de vleeschnood in eigen land zou uitbre
ken. En eveneens terecht werd in de
afdeelingen der Kamer betoogd, dat ons
veebedrijf zich nu op gesloten grenzen
heeft ingericht, zoodat als nu plotseling
't hek van den dam gaat, onze beesten
bij honderden over de grens gaan, waar
door óns vleeseh bij stuivers tegelijk op
slaat, óns fokvee naar den vreemde gaat
en we straks, als Duitschland uit den nood
geholpen is, met een berooiden veestapel
en wederom gesloten grenzen zitten blijven.
Het hemd is nader dan de rok.
Al te goed, is buurmans gek.
En daarom zou er reden zijn, dunkt
ons, om 't nu bij gesloten grenzen te
houden.
Gelukkig hebben we beiden een sleutel,
zoowel Duitschland als Nederland.
Heft men dóar 't verbod van invoer op,
dan kan hier nog een verbod van uitvoer
gegeven worden.
Rusland.
Met gansch andere indrukken, dan die
waarmee wij in ons overzicht van giste
ren onze beschouwingen over Rusland
sloten, kunnen wij heden onze mededee-
lingen omtrent Rusland beginnen.
Uit de Telegrammen is ons gisteren
gebleken hoe de Czaar eindelijk den hoogen
moed gegrepen heeft zich aan den invloed
der Hofpartij te onttrekken en de reddende
hand van den bezadigd voortvarenden
Witte te grijpen.
In hoofdzaak deelden wij reeds het
manifest mee waarin hij verklaart de
eischen van zijn volk in te willigen.
Het eerste deel van het manifest luidt
aldus
„Wij Nicolaas II, bij de gratie Gods Keizer
en alleenheerscher van geheel Rusland, Tsaar
van Polen, Grootvorst van Finland, enz. enz.
„verklaren aan al onze getrouwe onderdanen
dat de troebelen «n onlusten in onze hoofd
steden en in andere plaatsen van ons Rijk ons
hart met groote en smartelijke droefheid ver
vullen, daar het geluk van den Russischen sou-
verein onverbreekbaar verbonden is met het
geluk van het volk, en de smart van het volk
ook de smart van den Keizer is.
„Uit de tegenwoordige troebelen kan de al-
geheele nationale desorganisatie ontstaan, waar
door de ondeelbaarheid en de eenheid van ons
Rijk bedreigd zouden kunnen worden. De hooge
plicht, ons door onze souvereine roeping op
gelegd, gebiedt ons, met geheel ons hoofd en
geheel ons hart er naar te streven, het einde
te bewerken dier troebelen, welke zoo gevaarlijk
zijn voor onzen Staat.
„Wij hebben aan de verschillende autori
teiten last gegeven maatregelen te nemen om
directe uitingen van wanorde, onlusten en ge
welddadigheden te voorkomen, om (vreedzame
lieden, die kalm hunne plichten willen vervullen,
te beschermen.
„Doch bovendien hebben wij het noodig
gevonden, om de algemeene maatregelen tot
bevrediging van het openbare leven te doen
slagen, meer eenheid te brengen in het opper
bestuur van den Staat.
»Wij dragen onze Regeering op, als volgt
onzen onveranderlijken wil uit te voeren
»lo. Aan de bevolking worden verleend
de onwankelbare grondslagen van de burger
lijke vrijheid, berustende op wezenlijke onschend
baarheid van personen, vrijheid van gewc-ten,
van het woord, van vereeniging en vergadering.
>2o. Zonder dat de vroeger bevolen ver
kiezingen voor de Rijksdoema worden opge-
ixhorst, worden opgeroepen om aan deze ver-