NIEUWSBLAD
TOOR ZEELAND.
No. 117. 1904.
Zaterdag 2 Juli.
18e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
Bij Hit immer lielmrl een Bijvoeg^l.
VERSCHIJNT
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRUS DER AÜVERTENTIËN
Uit de Tweede Kamer.
Het Zomerfeest te Kfoetinge.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p p. 0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE DER FIRMA
en van
van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent
Familieberichten van 15 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
De Kamer is wêer bijeeD. Bij het begin
der zitting werd de wijziging der krank
zinnigenwet beëindigd, na verwerping van
het amendement-7an Styrum, dat een aantal
voorschriften der wet ook toepasselijk wilde
verklaren op de gezinsverpleging. Zooals
de lezers kunnen weten, werd de behan
deling van een en ander verleden week
uitgesteld uit gebrek aan een voldoend
getal leden.
De hoofdschotel vormde eene interpel
latie van den heer Fock over de zalmvis-
scherij. Deze visscherij, van zeer groot
belang voor ons land, is blijkbaar aan het
kwijnen. Vooral no 1880. Er wordt schier
geen zalm gevaDger, vergeleken bij vroeger.
Hierdoor ontstaat natuurlijk een groot finan
cieel nadeel èa voor het rijk, èa voor do
visscherij, èn ook voor de arbeiders.
Om hierin zooveel mogelijk verbetering
aan te brengen is een kleine twintigtal
jaren geleden in 1886 een zalmtractaat
gesloten. Daarin zijn o. a. bepalingen op
genomen voor het visschen met den zegen.
Ook heeft de Duitsche regeering zich ver
bonden, om voor zoover mogelijk de paai-
plaatsen in de boven-rivier er is sprake
van den Rijn toegankelijk te maken.
Maar ondanks al die maatregelen, zelfs door
het loslaten van jonge zalmpjes, kunstmatig
uitgebroed, wel een vijf millioen per
jaar blijft de toestand even slecht als
voorheen.
Wat mag daarvan de oorzaak zijp, zoo
vraagt men terecht. Zoo vroeg ook dhr.
Fock. Ligt het aan het tractaat of aan de
uitvoering er van De interpellant meent
aan het laatste. Onze Duitsche naburen
leven niet behoorlijk het contract na. Zij
visschen op verboden tijden en zien er geen
been in om zalm te vangen beneden de
aangegeven maat. Deze gaan dan door
onder den naam van forellen. En nu meent
dhr. Fock, dat er alleszins reden en oorzaak
is, om naar een en ander een onderzoek
in te stellen.
Er dient vooreerst op aangedrongen, dat
de hand gehouden wordt aan de bepalingen
van het contract. Dat stemde ook de Mi
nister van Waterstaat gereedelijk toe. ZExe.
acht het echter beter gelegener tijd afte-
wachten. Want op deze zaak is het bekende
spreekwoord toepasselijk van pot en ketel.
Immers spreken wij over de Daitschers,
de Duitschers klagen over ons. Nog ver
leden jaar in den Rijksdag. En hoewel de
Minister nu wel vooruit durft verklaren,
dat onze onschuld in dezen voldoende blijken
zal, moeten wij ons toch wachten, om op
het onderzoek vooruit te loopen. Is dit
afgelooper, dan is onze klacht dubbel ge
grond.
Ook was dhr. Fock blijkens zijne toe
lichting niet gerust over de zalmteelt. Er
moet meer gedaan worden aan kunstmatige
teelt en aan het uitzetten van jonge zalmpjes.
Daar is men in Amerika beter achter,
meent deze afgevaardigde. Doch in deze
meening was hij bepaald mis.
De interpellant verloor ganschelijk uit het
oog het verschil tusschen onze rivieren en
de Amarikaansche. Deze hebben niet zoo
veel te lijden van de nadoelen der bescha
ving als wel de Rijn. Evenwel, de Minister
heeft er hoegenaamd niets op tegen om
met de uitzetting voort te gaan. Doch kalm
aan. Niets gaat boven de natuur. En daarom
ook geen laterstelling van den najaars
sluitingstijd. Dit toch zou beslist schade
doen aan de natuurlijke paring. Wellicht
zou dit nadeel in de eerste tijd niet zoo
merkbaar zijn, maar op den duur toch zeker.
Nadat nu nog dhr. Fock, als afgevaardigde
voor Rotterdam in de bres gesprongen was
voor zijne stad de Minister meende dat
de zalm bij het troebel zwarte water in
de Maasstad aangekomen, rechtsomkeert
maakt en frisscher streken opzoekt werd
de interpellatie met dank aan den Minister
voor zjjn bereidwillig gegeven inlichting
en voor de toezegging van eene eventueele
herziening van het tractaat, gesloten. Ea
daarmede was ook de zitting van Woensdag
afgelooper.
1 Juli 1904.
Volgens mededeeling der Walchersche
bladen is de heer Vorsterman v. Oyan de
in Sluis gevallen candidaat blijkens zijn
eigen verklaring vrijzinnig-democraat.
Wij hebben dan man altijd beoordeeld
naar zijn eigen verklaringen, en die kwa
men hierop neer: liberaal doch met be
zwaren.
Wij nomen er echtsr gaarne nota van
dat hij is vrijzinnig-democraat.
Nu de Statenverkiezingen in den lande
achter den rug zijn, en men de rekening
opmaakt, blijkt dat al de kosten en moeite
der liberalen over de geheele linie geen
ander gevolg hebben gehad dan de winst
van een stem in Friesland, en het verlies
van een stem in Utrecht en een in Zuid
Holland. Totaal één zetel verloren over
het geheele land.
De drukkers en de rijks schatkist voeren
er het beste bij.
Hier geldt Tollens' „En rekent d' uit
komst niet, maar telt het doel alleen."
Druk is het deze week met congressen
en vergaderingen. En dat in den zomer,
waar alles roept en wenkt tot big genieten
van Gods heerlgke schepping. Te Utrecht
vergadert het Middenstands congres, te
Assen het Landhuishoudkundig coDgres,
beiden hoogst nuttig en om zoo te zeggen
onmisbaar in the struggle for life, den strijd
om te bestaan.
Hetzelfde kan niet gezegd worden van
het zoogenaamd antimilitaristisch congres
door Domela Nieuwenhuis voorbereid. In
het minst niet. Het dragen van de wapenen
voor het vaderland mag nooit een last zijn,
het moet zijn een eer. En wat daarenboven
te zeggen van eene vergadering waarin een
stem gehoord wordt, om bij de autoriteiten
te protesteeren tegen alles wat bij het
onderwgs er op gericht is, bewondering
te wekken of aan te moedigen voor de
daden des oorlogs Zoo anarchistisch
waren sommige congresleden gestemd, dat
zij het volmondig verklaarden »de school
is voor onze kinderen in dit opzicht de
pest, niet alleen de openbare, maar ook en
nog veel meer de bijzondere."
Tot zulke ongerijmdheden vervalt men,
hoe meer men do orde en de maatschappe
lijke verhoudingen wil omkeeren.
Een schendblad.
De „Christen Democraat" van heden bevat
Ten eerste: een artikel met allerlei gal
tegen „Lohman en de gansche konserva-
tieve bent" dio „tot walgings toe" wees
op de misdadige woeling.
Ten tweede: een artikel waarin De Wilde
en zijn „troep" voor misleiders en voorlie-
gers worden uitgekreten.
Ten derdeeen artikel waarin de grofste
grofheden worden verteld aan het adres
van mr. VerkoutereD.
Ten vierdeeen artikel waarin de on
derwijzer Boon wordt uitgemaakt voor
iemand met „bedorven zeden" die „de waar
heid opzettelijk verdraait", lijdende is aan
listigheid, domheid, en dergelijke.
Ten vijfde een artikel getiteld „Konser-
vatief venijn", waarin als antwoord op een
broederlgk schrijven in het Friesche Dag
blad aan mr. T. de Vries, de leelgkste
scheldwoorden naar het hoofd geworpen
worden van het kamerlid Okma. Onder
anderen wordt gesproken van „persoonlijke
haat", „masker van vroomheid", „Tudas-
kus", „het christenvolk beliegen en be
driegen", „door en door gemeene en vuile
politiek van mr. Okma", enz.
Ten zesde: een artikel met persoonlijke
hatelijkheden aan den „huichelaar" „Jaap"
van Oversteeg.
Ten zevende: een artikeltje vol beleedi-
gingen aan het adres van dr. Colder, die,
vroeger piet Staalman ingenomen, thans
zijn „vileine tegenstander" werd en als
„alleraardigst cadeautje" naar Hellevoet-
sluis is overgeplaatst.
Ten achtste: een artikel vol bitterheden
aan het adres van ds. Vonkenberg en „de
macht van het goddeloos konservatisme
omhangen met den mantel van den gods
dienst".
Ten negendo: een vijftal reclame-adver
tenties over de redacteuren van de „Christen
Democraat"; o. a. „een belangrijke inleiding
van mr. T. de Vries" en „een kourig
portret en karakterschets van het Kamer
lid A. P. Staalman".
Ziedaar de „Christen Democraat"!
En hiermede nemen wjj afscheid van
dit schendblad, totdat de ure van zgn
beterschap slaat.
Gaat het onzen lozers als ons, dan worden
zg in deze dagen wel eens neerslachtig
onder den vloed van verguizing, dien zg
allerwegen ook over respectabele mannen
en nobele bedoelingen zien heengaan.
In een polemiek tusschen een paar
Amsterdamsche bladen wordt er nu aan
herinnerd hoe het een halve eeuw geleden
ging. In een tijd, toen Groen v. Prinsterer,
wiens nagedachtenis thans algemeen als
die van een edelen, hooggestemden onzelf-
zuchtigen strgder geëerbiedigd wordt, de
antir. of christ.-hist. staatkunde leidde,
schreef het Handelsblad (1852)
„De Btaatkunde der antirevolutionairen
is een weifelende, factiezuehtige, huichel
achtige, Maechiavellistische, verachtelijke
politiek."
De Fakkel noemde Groen's dagblad de
Nederlander „het schandelijkste oppositie
blad dat ooit in Nederland heeft bestaaD."
De Katholieke Nederlander (destijds tegen
over de antirevolutionairen staande) noemde
den heer Groen „een der voornaamste rad
draaiers in Nederland" en zijn blad een
blad dat vuig eigenbelang op den voorgrond
zet."
De Arnhemsche Crt. verklaarde, dat het
blad was „een orgaan der ProtestaDtsche
Jezuïten."
Groen zelf deelde, naar hij 't uitdrukte
„harde klappen" uit al gat hij natuurlijk
geen aanleiding tot bovenstaande schandelijke
uitvallen.
Wanneer men dit alles in onze dagen
herleest, dan geeft het, hoe vreemd 't moge
scbgneD, in zekeren zin een opluchting.
Vooreerst blijkt er uit dat wij dan toch
uitgenomen de pers die van verdacht
making leeft op dit gebied niet achteruit
zijn gegaaD, al valt 't te betreuren, dat er,
onder alle partijeD, niet móór vooruitgang
te bespeuren is.
En in de tweede plaats blijkt, dat de
geschiedenis ten slotte toch in den regel
recht doet over personen en partijen, en
dat reeds een eerstvolgend geslacht vaak
geheel anders oordeelt aan de tgdgenooten
die midden in den strijd staan.
Inzóóver geeft de herlezing der vroegere
scheldnamen een verfrissohend bad voor wie
zich beklemd gevoelt door de atmosfeer van
opgejaagd stof en persoonlijk krakeel van
dit oogenblik. (Nederlander!.
Tijdens de internationale Tentoonstelling
van Ambachtswerktuigen gedurende de
maand Juli te Gent te houden in den Bota-
nieken hof of tuin aldaar, zullen vanwege
het ministerie van Nijverheid en Arbeid
verschillende voordrachten gegeven worden
voor het verbeteren der werktuigen in de
ambachten.
En wel op 4 Juli voor de houtnijverheid,
den 7en voor de bakkerij, den llen voor
de slagerij, den 14en voor de metaalnijver
heid.
Al deze voordrachten zullen met proef
nemingen opgeluisterd worden.
Voor vakliefhebbers in de buurt om van
te watertanden.
Het wetsontwerp op de Landbouwver-
tegenwoordiging is bg de jongste staten
verkiezingen van liberale zijde geëxploiteerd
tegen het kab'net, inzondoiheid tegen den
minister Kuyper.
Een groote onbillijkheid.
Niet het minst hierom dat bedoeld ont
werp op een paar hoofdpunten belangrijk
en stellig ten genoegen van den landbouw
gewijzigd is geworden.
De vraag of alleen de landbouwers dan wel
de belanghebbenden bij den landbouw in de
vertegenwoordiging zouden opgenomen wor
den, is nu beantwoord ineerstgenoemdenzic.
Immers belanghebbenden bij den land
bouw zgn zoo ongeveer alle bewoners onzer
kleinere steden en van het platteland.
Ja, eigenlijk mag gevraagd of er wel
iemand is die geen belanghebbende is bij
den bloei van den landbouw.
De regeering, terugkomende op haar
oorspronkelijk gevoelen om de samenstelling
der landbouwvertegenwoordiging aan be
langhebbenden op te dragen, heeft thans
voorgesteld deze vertegenwoordiging op
engeren grondslag te bouwen.
Daardoor vallon uit de grondeigenaars
(die zelf geen landbouwers zgn) en de ar
beiders.
Een zeer juiste verbetering voor wat
het eerste betreft.
Op voorwaarde dat de kamers van land
bouw spoedig haar beslag krijgen, zoodat
de landbouwarbeiders in deze landbouw-
kamers kunnen vertegenwoordigd wordeD,
kunnen wij ons ook met het tweede ver
eenigen.
De regeering heeft ook in 't eerst te veel
rekening gehouden met de landbouwver-
een'gingen in hunne minder gezonde samen
stelling.
In vele landbouwvereenigingen berust
het bestuur en de regeling van zaken
bjj niet-landbouwersde landbouwers zei
ven zgn van deze vereenigingen geen lid
of zoo zij lid zgn, komen zij zelden of
nooit ter vergadering.
Waarlij dan nog het bezwaar kwam dat
wie geen lid van een dergelijke vereeniging
was, hoegenaamd geen invloed zou mogen
oefenen.
En daarom juichen wij het toe dat de
regeering nu voorstelde de keuze voor de
landbouwraden te doen geschieden onmid
dellijk door de landbouwers en niet dcipr
de landbouwvereenigingen.
Wij juichen iedere poging toe, en der^*
halve ook deze, om een landbouwvertegen
woordiging in 't leven te roepen, Aelke
rust op gezonde grondslagen. B
Wat dezer dagen in den Franschen
Senaat door een der woordvoerders van
de miniBteriëele meorderheid gezegd werd,
is ontzettend.
Toen er beslist moest worden over al of
niet opruiming van scholen der Roomsche
geestelijkheid, sprak Delplecht het volgende:
•De triomf van den Galileër heeft nu twintig
eeuwen geduurd; 't is nu zijn tijd om te sterven.
»De mysterieuze stem, die eens op de bergen
van Epirus den dood van Pan aankondigde,
kondigt heden het einde aan van dien val-
schen God, die een eeuw van rechtvaardig
heid en vrede belooide aan hen, die in Hem
zouden gelooven.
De teleurstelling heeft lang genoeg geduurd,
de bedriegende God verdwijnt op zijn beurt."
Dit is in Frankrijk gezegd. Of Neder
land ook zulke woordvoerders heeft?
Helaas, ja.
Onlangs schreef een socialistisch blad
van de »vrees voor het oude spook in den
hemel", die weggenomen diende te worden.
En in R. v. A., Aug. 1894, stond
»Wat mij betreft, meer houd ik van den
duivel, dan van den lanterfanterden Heer, die
slechts zes dagen werkte en na dien tijd
eeuwige rust nam. Ja, wij, socialisten kennen
hem zeer goed, dien duiveldat wij satanisch
zijn, wij weten dit reeds van ons zelf en
schamen ons daarover niets. Geest der ont
kenning, duivel, wij vertrouwen op u, beter
dan op alle andere zaken, omdat gij,, bereid
vaardiger dan de Heer, komtoponzeroepstem."
Denk bij deze Godlasterende taal eens
aan het woord des Heilands; Wie niet
voor (Mg) ie, is tegen (Mg) en zie dan eens
om u heen of er niet veel te doen is, ook
onder heD, die gruwen van zulke taal en
zich christenen noemen. Onze lijd.
Reeds lang vóór den tgd van opening
wandelden onze Zeeuwen in hunne schil
derachtige kleodg, oud en jong, burger en
boer, vooral de jongelingen en maagden,
uit Zuid-Beveland meest, maar ook uit
Noord-Beveland en Walcheren en uit Axel-
land, op de groote boomweide van den heer
Jos. Trimpe rond, onder aangenamen kout,
bij het liefeijkst zomerweer. Bij de spreek
plaats lommerrijk gelegen waren de zit
plaatsen reeds ingenomen, toen Hosanna,
van Goes, onder de bekende gewaardeerde
directie, het vaandel voorop, met zgn
vroolijke tonen bet preludium van het
feest kwam voltooien. Terstond daarop trad
ds. Meloen naar boven en ging de ruim
zestienhonderd feestgenooten, nadat dezen
Ps. 119 3 en 5 en 53 gezongen hadden
in den gebede voor. Hij heette hierop
allen welkom namens de gemeente van
Kloetinge, die reeds meermalen de feest
gangers ontving, onder anderen op het eerste
Zuider Zendingsfeest, en derhalve traditiën
heeft op te houden. Hg wees op de blijde
combinatie: Zomer. Feest. Christelijke.
Jongolings. Vereeniging. Bij ieder van deze
samenstellende deelen gaf de spr. zeer
treffende opmerkingen ten beste. Geld,
gezondheid, welsprekendheid, christen
ouders en omgeving, de poëzie, de kunst,
bet zgn al schoone gaven, doch Christus is
alles.' Ook voor den christen jongeling,
in huis, kerk, school en maatschappij.
Spr. eindigt zijn kernachtig openings
woord met den jongelingen, maar ook allen
die reeds op rijperen leeftijd kwamen hunne
schoone roeping voor te houden en zijn
beste wensehen uit te spreken voor het
wèl slagen van dit feest.
Daarna betrad ds. D. Hoek, van Hein-
kenszand, het spreekgestoelte met 't on
derwerp „Jongelingsleven en Karakter
vorming".
Mogen Christendom en Wetenschap al
niet vereenigbaar schijnen, óen vak van
wetenschap, zegt Spr., is er, waaraan wij
allen moeten do9nde zelfkennis. Dat
is niet gemakkelijk, dewijl wij er zoo moei
lijk toe komen kunnen onszelven te con
troleeren. MultatuJi, een ongeloovige spot
ter, sprak nochtans een goed woord toen
hij zeiieik wou dat ik mijzelf eens kon
tegenkomen. Eu zoo is 't. Indien wij
onszelven eens konden tegenkomen, onszelf
konden zien gelijk een ander ons ziet
ons geestelijk bestaan konden zien, gelijk
God het zie', hoe wij van onszelf schrikken
zouden. Hst is een moeilijkheid, doch die
ons geen oogenblik ontslaat van onze roe
ping. Om tot de ware zelfkennis te ko
men is noodig een welgevormd karakter,
waarin de sporen van Gods wet zjjn in
gedrukt.
Jongelingsleven en Karaktervorming be-
booren dan ook bij elkaar. Spr. bespreekt
kort beider innerlijk wezenbeider on
schatbare waardijbeider heerlijk doel.
Spr. zette zijn hooiders al dadelijk in
't werkelijke leven van den jongeling en
zijn omgeving. De uitspattingen van den
lootjesdag, de genietingen van de kermis,
waaraan zoo menig zich nog Christen noe
mend jongeliDg meedoef, waarmee de ouders
vergoelijkend wijl men „maar eens jong"
is instemmen, en waartegen de volksgeest
niet reageert. Daartegen houdt Spr. het
Schriftwoord hoog der jongelingen sieraad
is hunne kracht. Hij gaat hierop na we'ke
factoren aan de karaktervorming meewerken.
De menschen in de eerste plaats. Maar
die zgn arm en maken exemplaren naar
7; doch God is de Schepper die
op elk mensch, zoo lichamelijk als geeste
lijk zijn eigenaardigen stempel heeft gedrukt.
Dat stempel nu, die plooi is het karakter
iets anders dan aanleg en inborst. Het
wordt gevormd door invlosden v^n binnen