NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. No. 52 1904 Donderdag 28 Januari 18e Jaargang. CHRISTELIJK- HISTORISCH De Rede van Minister Kuyper. Bij flit manier Maart eet Bptscl. VERSCHIJNT Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER AÜVERTENTIËN Plattelandstoestanden op Zuid-Beve land aangaande het boerenbedrijf. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p p. 0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE DER FIRMA EN VAN van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent Familieberichten van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. IX. Op alle terrein des levens. Evenwel, een ernstiger woord is over deze quaestie gesproken door den heer Van der Vlugten zoo ik ooit voldaan ben ge weest over een volzin, die uit mijn pon is gevloeid, dan is het wel over deze. Want had ik die niet neergeschreven, dan zcu de Kamer het keurig pleidooi hebben ge mist, door dien geachten afgevaardigde geleverd. Nu wil ik al aanstonds beginnen met dien geachten afgevaardigde te ontlasten. Da heer Van der Vlugt was blijkbaar be zorgd, dat mij geachten ambtgenoot van Financiën toch eigenlijk geëxponeerd was, doordat ik hem zijn naam had laten zetten onder een stuk, waarin de door hem be handelde passage voorkwam. Blijkbaar was hij evenzeer bezorgd over de wijze waarop wij deze porceleinkast hanteerden, waardoor er tusschen antirevolutionairen en Katho lieken wel eens harde woorden vallen. Die bezorgdheid wil ik den geachten alge- vaardigde terstond ontnemen. Deh6erVan der Vlugt heeft zijn rede laten eulminee- ren in een volzin van Cdthieii), waarin deze zich uitspreekt over den plicht, ook van de Christenen, om, wanneer zij rede- neeren, die redeneeringen folgerichtig te laten opkomen naar die regelen, dieieeda door de Grieken en Romeinen ons gegeven zijn en die voornamelijk in de werken van Aristoteles zich hebben geconcentreerd. Die uitspraak van Cathrein nu ben ik be reid den geachten spieker met mijn naam er onder uit te reiken. Daarmede vervalt dus zijn geheele opzet dat met verwijzing naar dit citaat concludeerde. Vraagt men nu hoe het dan te verklaren is, dat hij toch niet alleen een kundig, maar ook een geleerd man desniettegen staande met deze opmerking hier kwam en meende dat hier een klove gaapte,-dan wil ik wel trachten dit te verklaren. Het is dit, zooals ik wel ziede geachte afge vaardigde heeft geoordeeld, dat de Christe nen, hetgeen door ons geleeraard wordt, van hun zijde zouden opvatten op de wijze, waarop dat opgevat is door de oude Ana baptisten en door vele Methodisten van tegenwoordig dat wil zeggeD, dat het Christendom zou moeten opgevat worden als een olievlek op de wateren, die zich daarmede nooit vermengt. De Dooperschen hebben zich dan ook georganiseerd in eigen kring en gfïsoleerd van de overige maat schappij, maar daartegen zijn nu juist de mannen van gereformeerde belijdenis en ik meen dat de Protestanten aan deze zijde der Kamer (er mag een enkele Luthe raan onder zijn) voor de Belijdenis van 1618 zjjn allen zeggen mitsdien daar denken wij vlak anders over, en het uit spreken, dat zelfs God gekend wordt door twee middelen, nl. uit da natuur en uit de Schriftuur. Wanneer nu zeifs de ken- nisse Gods, volgens de eigen geloofsbelij denis volstrekt niet alleen uit de Schrift wordt gekend, maar ook uit de natuur, hoe kan het u dan verbazen, dat wij in wereld- sche zaken en stoffelijke aangelegenheden ook op onze wijze uit de natuur redenee- ren, altoos redeneeren door middel van de rede? Ik kan den geachten afgevaardigde dan ook verzekeren hij zal het trouwens wel weten qat Calvijn, ik heb de passage bij het debat van 1901 gegeven en ook Voetius er niet anders over gedacht hebben en het geheele betoog dat deze mannen heboen geleverd over de rede, zal hom leeren, dat het standpunt van Calvijn met het onze overeenstemt. De geheele voorstelling dus, "alsof hier tegenstelling bestond, verwerp ik. Het is waar Luther is tegen Aristoteles aan vankelijk opgekomen, maar Melanchton beeft hem dadeljjk teruggedreven en de Luthersche dogmatiek heeft zich later in dezelfde lijn, wat dit punt betreft-, als de onze ontwikkeld. Wat zouden wij hier ook doen als wij enkel uit de Schrift konden redeneeren. Neen, wij komen hier als gewone lands- burgers, hetzij als Kamerlid of als Minister, en noch als Kamerlid, noch als Minister heb ik mij ooit naar ik meen hier bezondigd aan overvloed van theologische beschou wingen. En evenzoo, hoe zou het buiten de Kamer gaan wanneer wij ook dan alleen kondon redeneeren uit de Schrift, onder bijzondere leiding, gelijk de geachte'afgevaardigde het uitdrukte, van den Heiligen Geest? Ik begrijp hoe de geachte afgevaardigde ook aan die uitdrukking is gekomen. Hoewel ik mij niet ontveins, dat het mij spijt dat de geachte afgevaardigde haar gebezigd heeft, vooral in verband met de woorden doelende op mannen in ons oog die geen knip voor den nens waard waren. Het spijt mij, dat de geachte afgevaardigde niet heeft gevoeld hoe de naam en de belijdenis van God, den Heiligen Geest, bij ons zóó hoog staat, dat het noemen van Zijn Naam in verband met zulk een frase, bij ons een pijnlijken indruk moest teweeg brengen. Ik kan den geachten afgevaardigde wat de zaak zelf betreft overigens volkomen gerust stellen. Ook wij redeneeren iD ons gewone leven uit de natuur der dingen en dat doen wij met dezelfde redeneeringsmiddelen en funtciën die hem ten dienste staan. Ik zal nu de beide vragen van den ge achten afgevaardigde beantwoorden, en daarbij zet ik do tweede vraag voorop, omdat zij aansluit aan hetgeen zooeven is gezegd. De tweede vraag was deze, of ik dacht dat mannen als Barth, Treub e. a. dan manneD waren, die geen knip voor den neus waard waren. De geachte afgevaardigde had die vraag niet behoeven te doen, want op blz. 4 van de Memorie van Antwoord staat reeds het antwoorddaar wordt zonder eenigen blaam naar het werk juist van mr. Treub verwezen. En wanneer mén mij nu nog vraagt, of ik dergelijke werken beschouw als zonder waarde, dan zou ik op mijn beurt willen vragen mij het antwoord op een dergelijke vraag te sparen, want daarin ligt een soort beleediging. Al wat door andere richtingen tegen de sociaal-demo cratische wordt geschreven of gezegd, elk van haar standpunt, kan natuurlijk een schoone bijdrage leveren in den gemeen- schappelijken strijd. De vraag te stellen of ik dergelijke ge schriften geen knip voor den neus waard acht, is daarom ook zoo weinig gewettigd, omdat het in strijd zou zijn met mijn ge heele leven. Steeds heb ik van de ge schriften van andersdenkenden partij ge trokken om daarmede ook mijn voordeel te doen. Ook waar een man als de heer Van der Vlugt op ethisch gebied de sociaal- demoeraten bestrijdt, zal ieder gaarne waardeeren de woorden van een man, die voor het. diepste wezen van het recht een hoogere wet aanneemt, waardoor ook hij op zijn wijs met zekere kracht weerstand biedt aan zoo verkeerde strooming, al zou het ons nog meer waard zijn geweest, wanneer hij ten slotte had gezegd, dat God dö bron was van alle recht. Maar al doet hij dit niet, dan blijft toch hetgeen hij heeft gezegd, wel ter dege zijn waarde en beteekenis houden. Nu de eerste vraagof de woorden in de Memorie van Antwoord voorkomende bedoeld zijn om uit te drukken dat er steun voor vertrouwen en recht moet be staan in een hoogere autoriteit, of wel zoo, dat de beschouwingen van de liberalen met die van de sociaal democraten theore tisch samenhangen. De woorden nu, zooals zij in de Memorie van antwoord staan, laten voor wie ze goed leest geen ander dan de eerst bedoelde uitlegging toe, en waar de geachte afge vaardigde heeft gezegd, dat hij het daar mede eens was, zou ik hier wat dit punt betreft, mijnerzijds het debat kunnen slui ten, want wij zijn het dan eens. Ik be hoef daartoe slechts even aan te toonen, dat de woorden zelf genoegzaam uitwijzen, dat zij zoo bedoeld waren. Er werd ge sproken van do losmaking van Overheid en burgerij van den band aan een boven- aardsche autoriteit, en wanneer nu Over heid en burgerij zoo worden samengenomen, dan wordt uiteraard gedoeld op hun onder linge verhouding dan is het de vraag of do Overheid bij de gratie Gods regeert en of men dit zoo erkent dat de burgerij zich in haar consciëntie verplicht acht om Gods wil die Overheid te gehoorzamen. Dit is de quaestie. Dit is de band, die altoos de Burgerij en de Overheid aan elkander heeft gebonden en het is de los making van dien band, die de revolutie beoogt. In de Memorie van Antwoord zelf was het Antwoord op de vraag te vinden. Evenwel geef ik toe, dat het mijnerzijds zou kunnen schijnen een zeker ontwijken van den strijd, indien ik het hierbjj liet. Neen, ik eiken al staat het niet in die woorden wel degelijk óók te bedoelen, dat er een levensbeschouwing is van liberale zijde en ook een van ocialistische zijde, en dat die twee levensbeschouwingen met terdaad niet los van elkaar zijn. Wil dit nu zeggen, dat daarom in de liberale kringen geen denkbeelden ook over het Recht bestaan, die zekere stabiliteit be zitten, die in de sociaal democratische be schouwingen over het recht gemist wordt In het minst nietmaar aan den anderen kant cjjfer ik niet weg, dat Thorbecke in deze Kamer de Fransehe revolutie als de groote revolutie en als het uitgangspunt der vrijmaking heeft verdedigd, en dat in geheel de liberale wereldbeschouwing 1789 wel degelijk wordt gerekend als de aan vang van het moderne leven. Dit wil niet zeggen, dat men daarom in liberale krin gen algemeen het gebeurde ook na 1789 in 1793 en volgende jaren goedkeurt, of instemt met de leuze ni Dieu ni mailre. Neen, maar wel, dat in het Staatsrechte lijk stelsel, door de mannen uit dien stroom opgebouwd, op een wijze die voor hetfor- meele vaak lof verdient, toch nimmer het recht uit God wordt afgeleid en het nooit zóó wordt voorgesteld, dat het de hand van God is, die ods aan het recht bindt. Tegen de religie staan niet alle liberalen. Er zijn onder hen athëisten, maar ook anderen, die nog wel knielen voor God. Doch zoodra zij aan het Staatsrecht toe komen, wordt wèl over de religie, maar nooit over God gehandeld. Dan wordt God altoos uit den opbouw van het Staatsleven geëcarteerd. En nu beweer ik dit, dat de sociaal-democraten niet alleen dit ook doen, maar hierin nog een schrede verder gaan. Ik zeg niet het allerverst, de sociaal- demoeraten zijn in vele opzichten nog ach terlijk bij hen die hen nog weer vooruit- loopen op de paden van het anarchisme en nihilisme maar wel zeg ik, dat volgens het sociaal-democraTsch systeem de geest alle zelfstandige actie mist en de geeste lijke evolutie niets is dan een product van oeconomische stoffelijke beweging, en dat dan de geest niet de heerschappij heeft over de stof, maar de stof wel over den geest. En waar nu alzoo alle zelf standige actie aan den geest wordt ont nomen, spreekt hot vanzelf, dat het écar- teeren van God uit het Staatsrecht hier tot een absoluter conclusie is gekomen. Dit standpunt is zelfs niet voor verdere deductie vatbaar, maar leidt tot verwil dering van den geest, gelijk die bjj anar chisten en nihilsten voorkomt. Is er in de laatste jaren op velerlei ge bied veel verandering haast zei ik een omwenteling gekomen dan zou ik haast zeggen vooral niets is meer veranderd, dan het in dienst honden, nemen en komen van dienstpersoneel bij het landbouwersbedrijf. Gaan wij een veertig jaar terug of hooren wij het onze ouders zeggen van nabij en ondervinding, dan moet men verbaasd staan over gebrekkige en armoedige toe standen ter 6ene en over prijzenswaardige en regel en gezaghebbende toestanden ter andere zjjde. Toen in vroeger dagen de veehouderij niet zoo winstgevend was als tegenwoordig en de landbouwers veel min der vee hadden dan thans en er natuurlijk niet zoo veel werk aan gemaakt werd als tegenwoordig zoodat hakselsnijden en wor tels fijn maken niet bekend was, hield iedere boer gewoonlijk des winters maar een knechf, en des zomers twee. Het moest al een groote hofstede zijn als men er een meer op na hield, en gebeurde dat dan was des winters de 2e knecht ge noodzaakt wanneer 's morgens de stallen schoon gemaakt waren, den dorschvlegel te hanteeren. Hij deed dit gedurende den heelen winter zonder tegenspraak. De boer, tenminste als hij niet onbillijk was, gaf hem dan daarvoor boven zijn winter- huur die gewoonlijk voor 3'/2 maand niet hooger was dan f6, een kleine bijdrage waarmee men dan ten zeerste in zijn schik was. Da andere knecht deed het beestiaal. Granen wegrijden gebeurde op sommige hofsteden bjjna niet voor in het voor jaar zoodat daaraan weinig te doen viel. Wa- genwerk zooals mest rijden en anderszins gelijk tegenwoordig bestond zelden, zoodat de knechts uitsluitend in de schuur waren, alleen dat, de jonge paarden deze werden veelal van stal genomen om er een rijtoer mede te maken, meestal des Zaterdags middags en het mag tot hun eere gezegd worden, dat de handigheid en kundigheid dienaangaande verre ja Z9er verre boven die van tegenwoordig stond. Ziet men thans zoo eens een rijder met een jong paard, vergeleken bij vroeger, komt alles veel te kort. Men moest toen elkander zoo veel niet helpen om te paard te komen als thans, ook was het paardenras wel niet zoo goed en zwaar als tegenwoordig maar ze waren dan toch veel vlugger, men voerde toen ter lijd veel paardenboor.en, iets dat ze thans weinig meer te eten krijgen. Tnans zijn er op elke hof stede zoowel des zomers gemiddeld als des winters een knecht meer en genieten zij meer loon, maar den dorschvlegel, tuin- spitten en haagdoorn kappen, dat is ver geten en lijden de boereknechts doorgaans liever per fiets dan te paard. Een bijzondere regel was het vroeger, dat om de veertien dagen des Zondags de knecht als thuiswacht fungeerde. Tegen woordig is dit algemeen veel minder plaat sen om de vier weken maar om de drie weken vele. Was de knecht des Zondags vrij en was hij dan tot 's avonds van huis, hij zou gezorgd hebben dat hij 's avonds op gezette tijden thuis was, gewoonlijk nooit later dan zeven uur als wanneer het avondmaal begon. Tegenwoordig wordt daar maar al te zeer van afgeweken en het strekt tot beschaming dat velen tot des avonds laat in kroeg en hei berg zitten en daar zoo den dag des Heeren door brengen. Er zijn voorbeelden genoeg dat men al te bed ligt voor de knecht thuis is, en wordt hij dan daar op gewezen, voorbeelden genoeg dat hij dan zijn dienst verlaat. Kwam men vroeger in dienst bij den boer, dan regelde men zich ook bij voorkeur naar de huiselijke omstandigheden van den baas. Tegenwoordig zoo niet meer en er zijn er thans vele die er zich heele- maal niets van aantrekken. Kerkgaan is bij sommigen niet eens in eere, men loopt liever langs weg of dijk of op nog minder gepaste plaatsen. Is in de laatste jaren de loonstandaard veel hooger geworden toch zijn er minder knechts dan vroeger, zoodat iemand die op geen te best karakter mag bogen, het somwijlen zonder kan doen, waardoor velen genoodzaakt zijn hun toe vlucht te nemen tot gehuwde lieden, waartoe ieder niet in staat is, want men kan toch niet zonder een knecht of meer des nachts op een hofstede zijn. Wanneer iemand weet dat de grootste macht aan zijn zijde is, dan maakt hij ook veelal misbruik van die macht. Zoo is dit ook wel eens met sommige knechts tegenover hun meester. Hadden vroeger de boeren braakland (iets dat tegenwoordig niet meer bestaat) dan hadden de knechts in den voorzomer work genoeg op het landmaar tegenwoordig niet, zoodat de boer zijn knechts dan wel eens een tijd als arbeiders op het land bezigt. Maar het gebeurt niet zelden dat ze daar tegen op zien, zoo niet het in het geheel niet wilier, hetwelk soms aardige onaangenaamheden ten gevolge heeft. Is de toestand met de knechts hier ver geleken, met de dienstmeiden is het ook hetzelfde. Vroeger kon de boerin op tjjd ruimschoots meiden krijgen, en ging er eene uit haar dienst, dan stond een andere klaar. Tegenwoordig zoo niet. Er gaan er vele de steden in om te dieneD, nu de communicatie, reisgelegenheid van de eene plaats tot de andere, zoo gemakkelijk is ziet men daar niet tegen op. Zij zijn veel liever bij Mijnheer en Mevrouw dan bij den boer. Gevolg hiervan i9 geweest dat loonen, die vroeger voor eene boerendienst- meid zoo gering mogelijk waren (het was eigenlijI geen loon) tot ruim het dubbele jzjjn gestegen, en nog zit doorgaans de vrouw zonder, als de eene meid gaat trouwen of naar een anderen dienst gaat, zoodat er thans aan het boerenbedrijf geen onaangenamer post is dan meiden houden. Men moet zwijgen, weinig hooren en niet veel zien. Het gebeurt niet zelden dat een boer een geheelen zomer zonder dienst meid zit. Doordat de tijdsomstandigheden beter zijn dan vroeger houden ook vele huisgezinnen hun dochters thuis, die ze vroeger zouden laten gaan zoo is het ook met de knechts eveneens. Velen willen liever het veld op dan bij den boer. Is het een gelukkig verschijnsel dat de wel vaart is toegenomen, plezierig is het voor den landbouwer niet om zich zonder of met minder gewenscht personeel te be helpen. Maar dat is zeker, alhoewel er vroeger boeren waren die niet te voldoen waren er toch op dit gebied een groote omkeering is te weeg gebracht, en menigeen vraagt zich zeiven af, wanneer hij des Zondags de boerendienstboden ziet of dit wel dienstboden zijn, want het is goed, dat men zijn vooruitgang in acht neemt. Maar men mag toch niet te hoog gaan. Maar met dit alles heeft ook de tijd die overal in zit ook bij dezen den eerbied voor het gezag weggenomen. X. 27 Januari 1904. Te Goes is opgericht een Chr. Vakver- eeniging omvattende de bouwvakken. Dit is ongetwijfeld een stap vooruit. Maar eigenaardig is het, dat de belangstelling bij de werklieden zeiven, nog niet zóó groot is, als wenschelijk was. Vele werklieden zien het nut eener vakvereeniging nog niet inanderen, zijn nog niet ontkomen aan den invloed van de «neutrale". Boide gevallen zjjn voor een gezonde ontwikkeling van het vakverenigingsleven slecht. De werklieden die dan ook bij die chr. vakvereeniging zijn, hebben een dub belen strijd te voeren, en dus groote kracht te ontwikkelen. Zij hebben de lauwen op te wekken en de slapenden wakker te schud den. Tegen de «neutralen" hebben zij kleur te bekennen. Neutraliteit bestaat niet ook niet bij de neutrale vakafdeelingen te Goes. Het medegaan met de a?d. der S. D. A. P. door sprekers uit te nood'gen en dan gezamenlijk feest te vieren, is reeds een bewjjs hiervan. Die dit niet willen inzien en dus nog altijd twee heeren dienen, zullen te laat bemerken, dat zjj om- en meege voerd worden door allerlei wind van leer. Maar ook op de patroons rust nu de taak een patroonsvereenig ng op te richten. Eerst dan kan er gezond vak-leven zjjn. De be langen kunnen dan, bjj doeltreffende samen werking, van beide z jjden bezien en besproken worden. Laten de patroons te Goes nu ook in deze een goed voorbeeld geven.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1904 | | pagina 1