NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. No. 136.1903 Donderdag 20 Augustus. 17e Jaargang. CHRISTELIJK- HISTORISCH VERSCHIJNT Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, ts Middelburg. PRIJS DER AÜVERTENTIËN Bezwaren tegen de verplichte Vaccinatie. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,026. UITGAVE DEK FIRMA EN VAN van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 6 cent Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. II. (Slot.) Waarom, zoo vraagt de Memorie verder, stelt men de pobziekte niet in hetzelfde kader als andere besmettelijke ziekten? „Als malaria en buikziekten verminderen, dan dankt men dit gaarne aan beter drink water en zorgvuldiger behandeling van den bodem (drainage, enz.)als de cholera lange jaren niet heeft gewoed, wijst men met trots op de middelen, die haar verspreiding heb ben tegengehouden en men bespot den man, die een voorbehoedmiddel aan de hand wou doen (Ferran c.s.). Maar ten opzichte der pokkenepidemieën Hier geen uitwerking der algemeene, der bijzondere hygiëne; hier alleen en uitsluitend een gevolg der inenting? Dit kan niet juist zijn. De pokziekte is' even goed een besmettelijke ziekte als cho lera, typhus, roodvonk en andere. Zij behoort in hetzelfde kader en moet ten slotte op dezelfde wijze worden bestreden. Men beweert: ten gevolge der inenting heeft sinds 1873 geen pokkenepidemie meer kunnen heerschen. Maar dan zij gevraagd, waarom is thans de malaria zoo veel minder hardnekkig dan weleer; waarom zijn de buikziekten zoo veel minder in aantal; waarom heeft de cholera sinds 1876 niet in ons land gewoed? Men blijft op die vragen het antwoord steeds schuldig, en zelfs de meest uitnemen- den onder de geleerden herhalen onvermoeid dank zij de inenting, heerschen in ons land geen pokken-epidemieën meer. De geschie denis moge al leeren, dat elke epidemische ziekte plotseling optreedt, een zekeren bloei tijd heeft en ten slotte verdwijnt, gewoonlijk langzaam, nu en dan het hoofd nog eens opheffende; op de allerduidelijkste wijze moge worden aangetoond, dat het met de pokziekte evenzoo is gegaan: men houdt maar staande, dat als er geen inenting was geweest, de pokken nog zouden woeden als vroeger. Dit is absurd, maar de voorstanders der „verplichte inenting" maken zich aan nog veel meer absurditeiten schuldig". Een waarheid die men niet genoeg pre diken kan is ook dit, terecht in de Memo rie met vette letter gedrukt; Vaccinatio zonder geregeld herbaalde revaccinatie ïs vol gens alle voorstanders der 1 ri- enting waardeloos: vaccine- dwang alleen voor school gaande ldjidei-eii dus ongeoor loofd. Vervolgens worden niet minder dan een en zestig gevallen medegedeeld, waarin de vaccine mislukt of slecht afgeloopen is, met naam en toenaam, schoon alleen onder vermelding van de voorletters der betrok ken personen; terwijl in een noot gezegd wordt, dat belanghebbenden steeds nadere inlichtingen kunnen bekomen bij hot be stuur van den „anti-vaccine-dwang-bond.'' Men ziet dus dat de opstellers der Memo rie er voor staan willen en zich niet met „geruchten" en „praatjes" behelpen. Enkele van deze gevallen laten we volgen E. H. te W. Is in 1889 ingeënt, maar kreeg een half jaar later zoo hevig de pokken, dat hij verscheidene dagen blind is geweest. Hij is nog zeer geschonden. C. de W. en echtgenoote te W. De man werd gevaccineerd en kreeg in hevigen graad de pokken. De echtgenoote werd op 14-ja- rigen leeftijd gevaccineerd, in 1844 en 1848, 2 en 6 jaar later gerevaccineerd, maar werd in 1871 door de pokken aangetast. Naam van den vaccinateur: Dr. B. H. te W. Familie v. A. te H. Van 9 kinderen, allen gevaccineerd, kregen 5 hevige pokken, waar onder 2 zoogenaamde pestpokken; de overige 4 hadden zoogenaamde waterpokken. Bijna allen hadden na de inenting een hevigen huiduitslag doorgemaakt, vooral op het hoofd, en hadden veel last van bloedzweeren, die vroeger zich nooit hadden vertoond. De oudste zoon bleef voortdurende sukkelen. K. te Z., hoofd der school, laat in 1885 een zoontje, steeds goed gezond, vaccineeren er ontwikkelen zich <3 groote pokken, maar tegelijk ontstaat een ooglidontsteking, die tot nu toe niet is genezen. Diens zwager zou in 1872 naar P. gaan, alwaar de pokken heerschten; deze, hoe wei gevaccineerd, laat zich nog 2 maal revacci- Iieeren maar steeds zonder gevolg. Nauwelijks 4 dagen te P., wordt hij door de pokken aangetast en sterft. Hij ligt te K. begraven. Familie B. te H.vader, wordt als kind gevaccineerd, kreeg op 9-jarigen leeftijd de pokken in hevigen graadoverige zes broeders en zusters worden niet gevaccineerd, en geen enkele krijgt de pokken. Te K. werd een meisje gevaccineerd, wier arm na de inenting zoodanig is gaan ver zweren, dat deze ten slotte moest worden geamputeerd. P. te R.de moeder zij weet niet zeker of zij gevaccineerd is geworden krijgt in het kraambed de pokken. Met haar toestem ming wordt het kindje bij een min gebracht. De behandelende geneesheer vindt dit niet goed, hij ent het kind in en laat het bij de moeder blijvendrie weken later was het kindje reeds aan de pokken bezweken. L. B. te de B.In 1871 een zoon 22 jaar, gevaccineerd, maar gestorven aan de pokken; een andere zoon, 19 jaar, gevaccineerd en aan de pokken gestorvenéén dochter, niet gevaccineerd, wel pokken gekregen, maar hersteldman en vrouw, beide niet gevacci neerd, die steeds de zieken hebben opgepast, hebben geen pokken gekregen, evenmin de jongste zoon, die niet gevaccineerd was en die steeds met de poklijders had verkeerd. Uit B. o. Z. wordt zeer geklaagd over de wijze van inenting, bij verschillende kinderen werden zulke diepe insnijdingen gemaakt, dat het bloed bij de armpjes neerliepeen geneesheer weigerde verder een wettig pok- briefje af te geven, omdat hij de twee opge komen pokken als niet voldoende rekende. Na een beklag bij den minister van Binnenl. Zaken werd hierin verandering gebracht. Jacoba v. D. te O., werd tweemaal ingeënt, maar beide keeren zonder resultaatde be handelende geneesheer verklaarde, dat zij dus niet vatbaar was voor pokkengiit, doch slechts een 14 dagen later krijgt zij zoo hevig de pokken, dat ze voor heel haar leven geschon den bleef? Als slotsom vau het onderzoek naar deze gevallen schrijft de Memorie Van 144 inentingen zijn TG mislukt, dat iszijn toch pokken ontstaan in meer deren of minderen graad, allen zijn hersteld hebben 67 een ongelukkigen afloop gehad, dat is zijn of de patiënten aan de pokken of direct aan de gevolgen der inenting overleden, en heeft zelfs 1 meer dan waarschijnlijk de ziekte bij een ander opgewekt; en van 53 personen, niet ingeënt, maar direct met de besmetting in aanraking ge weest, hebben 36 volstrekt niet de pokken gekregen, zijn 16 personen door de pokken aangetast, maar is slechts 1 persoon gestorven. Dit onderzoek geeft dus het meeste recht tot de volgende besluiten a. de inenting waarborgt noch geheele, noch gedeeltelijke onvatbaarheid voor de pok ziekte b. de directe gevolgen der inenting zijn dikwijls zeer treurig; c. de pokken kunnen door de inenting verspreid worden d. het is iets anders als de inenting op het al of niet ontstaan van pokken een over wegenden invloed uitoefent. Belangrijk voor geneeskundigen is geval 43, bevattende een opgave uit de gemeente De Lier, waar niettegenstaande een zorg vuldige inenting, bij een pokken-epidemie in 1864 en 1871 bijna de helft der in woners stierf. Het rapport eindigt voorts met deze opmerking "Wij zijn vast overtuigd, dat het niet de overtuiging van het stellig v o o r d e e 1 i g e der vaccine, maar meer de onbewustheid van het stellig nadeelige daarvan is, dat zoovele geneesheeren tot nu toe in een aller- verderfelijkste, al is het dan verklaarbare dwaling doet verkeeren." Het rapport dagteekent van 1891, doch het bevat nog veel dat de aandacht ook onzer geneesheeren verdient. Doch deze heeren hebben het in den regel zoo druk dat zij voor dergelijke ont spanning lust noch tijd hebben. Dit is wel jammer. Want zoo komt deze quaestie nooit in het reine. 19 Augustus 1903. Nu onze jonge onderwijzers en onder wijzeressen geen plaats kunnen krijgen aan de openbare school, gaan zij solliciteeren aan de Christelijke. Wij hopen dat de besturen van Christelijke scholen in en buiten de provincie, alvorens te benoemen, eerst zullen informeeren bij de redactiën der antirev. bladen en bij de hooiden der Chr. School ter plaatse waar de solliei- tant(e) woont. Wij kennen jongelui uit Christelijke of zoogenaamd Christelijke gezinnen die in de sfeer der openbare school groot gewor den, niets voelen voor Christelijk onder wijs wier benoeming aan een Cüristelijke school wij derhalve een ramp voor die school zouden achten. (jj Da »Christelijke Onderwijzer" verhaalt iets nog veel ergers. Namelijk dat aan twee Christelijke scholen twee Openbare onderwijzers zijn benoemd (waarvan één Bondslid en Sociaal-Democraat) met voor bijgang van Christelijke onderwijzers die naar die betrekking solliciteerden Wat dr. De Visser ten vorigen jare te Middelburg reeds openlijk uitsprak te vree zen, dreigt nu reeds hier en daar te zullen worden bewaarheid, dat er op de Christe lijke scholen jongelui komen die er niet behooren. Liever zagen wij een Christelijke school te gronde gaan dan dat daar onderwijzers werkzaam werden gesteld die in dat heer lijke, veelomvattende werk van het Christe lijk onderwijs den Heere niet van ganscher harte wenschen te dienen. Standaard en Christelijk Schoolblad mogen in dezen getrouw en herhaaldelijk blijven waarschuwen De klachten en jeremiades over onze examens zijn zeer oud en weemoedig, haast even weemoedig als Borgers klacht aan den Rijn. Hier is een examinator niet humaan en daardoor een examinandus niet kalm ge noeg, elders weSr de maatstaf van beoor deeling te streng of te willekeurig. Nu, we kunnen ons het geval indenken, dat een dergelijke klacht bepaald gegrond is. En dan hebben we medelijden met den armen candidaat. Doch, men overdrijve niet. Eén zwaluw maakt nog geen lente. Daarbij houde men steeds in het oog, dat voor billijke en gegronde klachten er nog steeds rechters zijn te Berlijn. Te Vlissingen, waar zooveel gedaan wordt in het belang van het onderwijs, klaagt men over overbevolkte scholen en te groote klassen. De klacht kunnen wij verstaan. Overbevolkte scholen worden op den duur topzwaar. En onder de groote klassen lijdt het geheele onderwijs. Bij jonge onderwijzers ook wel de tucht. Hoe beter de scholen ingericht worden, hoe liever wij het hebben. Alleen vergete men niet, dat bij de school ook behoort een corps van degelijke, flinke onderwijzers, mannen met „spirit" en toewijding. Zij alleen vervullen hunne grootsche, doch zware taak naar behooren. Dezulken worden gelukkig overal ge vonden, te Vlissingen zoowel als te Mid delburg en Groningen, in de steden als op het platteland. Hun aantal worde steeds grooter. Er is dezer dagen een stukje historie te boek gesteld. Het betreft de spoor wegstakingen en de totstandkoming onzer spoorwegwetten. De gebeurtenissen met al den aankleve daarvan zjjn bij vernieuwing uiteengezet om de scheeve voorstellingen en oordeelvellingen daarover in het buiten land wegtenemen. Dit was bepaald geen onnoodig werk. Reeds vroeger is ons gebleken, hoe op pervlakkig in het buitenland over deze aangelegenheden is geoordeeld. Trouwens, dit kan ons weinig bevreemden. Gewoonlijk schuilt achter die mededee- lingen uit Holland op zijn zachtst eenzij digheid. En eenzijdigheid is een der grootste vij anden van den historicus. Deze toch streeft naar objectiviteit. Troelstra is uit geweest naar Brussel met een achthonderd partijgenooten. Veel voorspoed schijnen zij op hunne buitenlandsche reize niet gehad te hebben. 't Weer viel niet mes, 'twas zelfs be paald ongunstig, aanhoudend regen, de trein kwam een paar uren te laat, zoodat vele Brusselsche vrienden het geraden achtten,* stilletjes huiswaarts te keeren. Tot overmaat van smart kwam er een onoverkomelijke hinderpaal bij n.l. het ver schil ,van taal. Ondanks dit alles werd de broederband versterkt en het nationaliteitsgevoel ver doofd. Het partij- en klassebelang is voor de sociaal-demoeraten, de chambre de réunion van den zonnekoning Lodewijk XIV, de hereenigingskamer, waardoor zelfs de na tuurlijke grenzen wegvallen. •-«:» :;.v, 9 In het gevoel van solidariteit konden alle partij genooten wel zingen: -jJ Wij willen zijn een eenig broedervolk, Dat zich door nood noch gevaar laat scheiden. De Fransche minister Combes heeft zich onder de mannen der valsche vrijheid naam gemaakt met zijn bloedige vervolging der congregaties, geestelijke onderwijzers en liefdezusters. Combes wist wel dat dit den sociaal- en radicaal democraten aangenaam was. Deze hebben hem dan ook bij zijn jongsten tocht naar het Zuiden koninklijke hulde gebracht. Een hulde wel met bijsmaak en wanklank, maar zoo nauw ziet deze vijand van godsdienst en vrijheidszin niet. Het Volk zegt dat de „Hollandsche so cialisten de vervolging der clericalen niet hebben goedgekeurd". Dat kan wezen, maar hebben zij ze ook afgekeurd En dan datzelfde Volk neemt, na dit gezegd te hebben, uit een geestverwant blad een bericht over, waaruit zeer duide lijk blijkt waar hare sympathie niet ligt. Het bericht begint aldus „Zooals het OEgedierte in een streek wolkt en daar valt op alles wat vreetbaar is, zoo ook zijn de Fransche kloosterratten op alles gevallen wat in België door hen kan gebruikt wor den." En Het Volk laat er veelzeggend op volgen„Als wij niet toezien gaat het in Nederland net zoo." Wij verstaan dat „niet-goedkeuren" onder het licht dezer laatste opmerking wel een weinig. Niet dat wij om deze kloosterbroeders verlangen, evenmin als wij reden hebben hen weg te wenschen. Maar hunne mis handeling door Combes, en hunne ontvangst door de sociaal-democratische pers is zoo teekenend infaam, en toch weer zoo in het oogloopend volgens hunne beginselen, dat wij niet konden nalaten hierop de aan dacht te vestigen. De sociaal- en vrijzinnig democratische bladen wraken zoo goed als eenparig het ontslag van den landbouwleeraar Lindeman. De liberale bladen achten de straf te zwaar. Een enkele, als de Nieuwe Courant, he kelt zeer het optreden van den praatjes maker, en wenscht niet, gelijk mr. Levy, er om te lachen. Over 't algemeen is de houding van den linkschen kant, Handels blad uitgezonderd, afkeurend. Een houding die wel eenigszins afsteekt. Liberale en conservatieve ministers heb ben zich in den loop der jaren ook wel eens aan den „vrijheidszin" „vergrepen"; en dan was, vergissen wjj ons niet, het protest der liberale pers niet sterk. Het ontslag van Esser en Keuchenius; de Rochemont en Sol; Smit en Frowein; naar den maatstaf der huidige critiek een heel zondenregister! He Baanbrekerhet flink geschreven or gaan der sociaal democraten in onze pro vincie, begaat in hare bestrijding van een en ander uit ons blad, een paar vergis singen, waarop wij haar aandacht vestigen. Natuurlijk gaan wij niet in op de aan klacht van „geniepigheid", „logen", „straat jongenstactiek", en dergelijke, waaraan wij ons volgens haar steeds schuldig maken. Deze uitdrukkingen, al schijnen zij een noodzakelijk element te zijn in haar op voedingssysteem, moet men een weinig cum grauo salis, dat wil zeggen niet al te let terlijk, met een beetje zout er bij, opnemen. De sociaal democraten hebben nu een maal een buitentijdsche woordenkeus, waar mee men rekening heeft te houden. Men denke slechts aan woorden als „onderkruiper", „klassebewust", „klassen justitie", e. a. Maar een vergissing is 't van De Baan breker als zij ontkent dat de sociaaldemo craat evenzeer het mammonisne huldigt als de kapitalist. Een vergissing is 't van Be Baanbreker „dat de Christelijke minister De Marez Oyens op den Dag des Heeren de Gro ninger Tentoonstelling opende". Wij heb ben herhaaldelijk gezegd dat dit op een werkdag is geschied. Een vergissing is 't daarom ook van Be Baanbreker dat wij deze Zondagsontheili ging hebben goed gepraat. En ook ver gist zij zich in de aanhaling van onze uitspraak„een privaat persoon" enz. Zij nam trouwens deze foutieve aanhaling niet uit ons blad maar uit Het Volk, en die had het weer uit de „Christen Democraat" die de vergissing maakte. Ook is een „vergissing" van Be Baan breker, hetgeen wij hieronder uit hare ko lommen afdrukken „Nu weten wij bij ervaring hoe Be Zeeuw er geen gewetenszaak van maakt het niet al te nauw te nemen met zijn Christelijk geweten, maar dat het bederf al zoover was gevorderd, dat ook de hoofdman Dr. Kuyper, zijn konscientie als een Gode welgevallig leider over boord gooit en met de „ongeloovigen" meedoet naar het zoeken van ontspanning op den Sabbath- dag, daarin gevolgd door zijn collega van koloniën, dat is iets nieuws voor ons en waard gebracht te worden onder de aan dacht van de vrome Zeeuwsche schare." Yooral het gecursiveerde gedeelte is onjuist. Dr. Kuyper zijn consciëntie over boord gegooidOnspanning zoekend op den Sab batdag Daarin gevolgd door zijn collega van koloniën En deze onwaardige aantijging grondt het blad op eene opmerking van de „Christen Democraat" dat „dit Christelijk kabinet sanctie verleende aan een tentoon stelling waar ook, en vooral op den Dag des Heeren, Gods naam wordt ontheiligd op allerlei wijze", en„of dr. Kuyper als minister of als bedienaar des Woords op een hofbal vertoeft, en of de heer Iden- burg ais minister of als lid der gereformeerde kerk aan den arm van een gedecoletteerde dame den ganschen avond door de danszaal wandeltenz. Dat de Chr. Dem. in een debat over de opening der Tentoonstelling door minster Oyens, minister Kuyper en minister Iden- burg er bij sleept, en dat in een verband en woordenkeus, die Het Volk, net doende of zij de onderstelling als feit aanneemt, doet uitroepen dat deze mededeeling voor haar nieuw is, laten wij aan haar eigen consciëntie over. Maar wij mogen niet toestaan dat nu De Baanbreker er de beschuldiging uit distilleert waartegen wij hierboven opkwamen. Geen van de genoemde ministers denkt er ook maar aan om naar „hofbals" te gaan en met dames te wandelen of den Zondag te ontheiligen, en een blad dat iets dergelijks ook maar als bewijs uit het ongerijmde in debat brerigt, vergrijpt zich aan zijns naastens goed gerucht en laadt op zich de verachting van elk,weldenkende. Eindelijk nog deze vergissing van Be Baanbreker.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1903 | | pagina 1