NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND
No. 97. 1903
Dinsdag 19 Mei,
17e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
Bij iit Mier tetort een Bijvoegsel.
Buitenlandset) Overzicht.
VERSCHIJNT
Wed.
S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
m FEEST WEEK.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE DER FIRMA
en van
van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
IJ I£.
Rilland-Bath 19 Mei nam. en 20 Mei.
De week die we intraden behoort aan
de Jongelingsvereeniging.
Daarvoor vragen we de attentie onzer
lezers. De Bond van Geref. Jongelings-
vereenigingen houdt als gewoonlijk hare
Bondsbijeenkomst op Hemelvaartsdag, dit
maal in het Kerkhistorische Dordt. Het
Nederlandsch Jongelingsverbond viert zijn
gouden feest, het feest van zijn vijftigjarig
bestaan in de stad zijner geboorte, Amsterdam.
Vjjftig jaren wat is de wereld, ook
de Nederlandsche christelijke wereld, sinds
dien tjjd veranderd!
Toen de lente van het opkomend chris
telijk leven, welks zomer ons hart zoo
menigmaal verkwikt.
De eerste en eenige jongelingsvereeni
ging in 1853, onder leiding van den dezer
dagen ten grave gedragen W. van Ooster-
wijk Bruyn, is in die vijftig jaren geworden
een stichting waarin zeker 3U onzer jonge-
lingen hun tehuis hebben gevonden, en
waar ze meê zijn gerijpt voor maatschap
pelijk en geestelijk leven.
Vjjftig jaren wat is de wereld, ook
de Nederlandsche christelijke wereld, sinds
dien tijd veranderd
Wie besefte toen de waarde van het
vereenigingsleven, dat ons nu zoo helder
en duidelijk voor den geest staat, en dat,
misschien meer nog dan in eigen kring,
ons door onze tegenstanders wordt geleerd
De schare jongelingen, uiteenloopende
en verspreid, zoo gemakkelijk aangegrepen
door allerlei verleiding, vond sinds 1853
allerwegen in toenemende mate in de Jon
gelingsvereeniging een middenpunt van
steun en kracht.
In de jongelingsvereeniging vond do
bezoeker, gelijk in iedere stichting van het
christendom doordrongen, een hinderpaal
tegen zedelijke ontaarding en maatschap
pelijke verwildering een tegengif tegen
de „onafhankelijke moraal" en de „neutra
liteit" die als de voorjaarsstormen gierde
door het jonge groen, en frisch gebladerte
en gebloemte verdorren deed of zwart
kleurde.
De Jongelingsvereeniging werd onze
krijgsschool en de Bondsdag ons kamp. De
jongelingen onze recruten, hun voorgangers
onze officieren en hun boekenkast ons arse
naal. Het leger telt thans om en bij de
20.000, en is een welsprekend getuigenis
voor de kracht die ook nog in de tweede
helft der negentiende eeuw is uitgegaan
van het belijden van den Naam des Heeren.
De reusachtige socialistische propaganda
die we in de laatste jaren hebben aan
schouwd, is, vergeten we dit niet, vooraf
gegaan door een propaganda van de man
nen van het Reveil. Niet zoo luidruchtig
maar niet minder grootsch, niet zoo op- en
indringend maar niet minder pakkend, niet
zoo ruw, maar zeker meer zegenrijk. Vrucht
van die propaganda is ook de Jongelings
vereeniging.
En is het weemoedig te moeten erken
nen, dat nooit en nergens de groote massa
komt om het Evangelie te hooren en naar
de Wet te leven, dat de wereld hare dui
zenden verzamelt en de kerk hare hon
derden, het is toch ook weer blijmoedig
te weten dat God het zwakke en kleine
en geringe heeft uitverkoren tot een pro
paganda te Zijner eere en tot eigen heil.
Ook de kleinste Jongelingsvereeniging die
één menschenleven op den goeden weg
heeft geleid of van den kwaden weg terug
gehouden, bestond niet voor niemendal.
En de grootere vereenigingen werkende
met grootere kracht, doordringen zich meer
en meer van de gedachte wat groote taak
ook zij kunnen vervullen. Groot in het
kleine meest.
En de Christelijke pers, brengt ook door
ons bescheiden woord, in deze feestweek,
een warmen feestgroet aan allen die naar
Amsterdam en naar Dordrecht zullen op
gaan en voegt er de bede aan toedat
uwe Bonden en vereenigingen wassen en
toenemen, en naar Da Costa's woord meer
en meer leeren verstaan dat gij hebt te
verdedigen een pand voor alle tijden be
waard en gelijk maar in vorm wisse
lende met iederen tijd, opdat een volgend
geslacht, na nogmaals vijftig jaren, de jon
gelingsvereeniging en haar Bonden op nieuw
sterk en frisch vinden moge.
ülïêïlööi-
In ons vorig no. spraken wij van het
drieërlei rechtte wetenGods recht,
's overheids recht, 's volks recht.
Wie bepaald nu dit drieërlei recht, wie
stelt het vast, wie beslist hoe het is en
zijn moet
En op die vraag volgt in hoofdzaak
tweeërlei antwoord.
De belijdenis in Jezus' naam zegtGod
bepaalt Zijn eigen recht; op dat recht Gods
rust het recht der Overheid; en in gehoor
zaamheid aan God wordt door de Overheid
het recht van het volk bepaald.
Maar thans gaat een heel ander geroep
op, een geroep dat beweertHet recht
begint bij het volkhet volk schept zijn
eigen rechtdatzelfde volk bepaalt daarna
het recht van de overheiden een hoog
ontwikkeld, niet dom gehouden volk ont
kent en betwist elk recht aan God. Met
een God heeft men in het huishouden van
den Staat niets te maken.
Alzoo eenerzijds het stelsel van wie
God vreest en Overüeid en volk beide aan
God onderwerpt. En anderzijds het stelsel
van wie God, althans op staatsterrein,
loochent, en de Overheid maakt tot diena
resse en lasthebster van het volk.
Naar het eerste stelsel wordt alzoo ge
bouwd op de onwankelbare grondslagen van
het in God vastliggende recht, en is over
heid en volk gehouden, om, in aansluiting
aan de geschiedenis, en naar verschil van
tijden, plaatsen en toestanden, alle rechts
verhoudingen op dien Goddelijken grondslag
van het recht tot ontwikkeling te brengen.
Naar het tweede stelsel daarentegen is
er geen fondament voor het recht, ontbreekt
elke vaste grondslag, en stellen Overheid
en volk alle recht in den Staat vast, naar
eigen goedvinden. Is het nu een Staat
waarin de Overheid met het volk niet rekent,
dan haDgt wat recht en onrecht zal zijn,
van niets anders af dan van het wisselvallig
goedvinden van den alleenheerscher. En
sterft deze, en is zijn opvolger gansch an
dere denkbeelden toegedaan, dan noemt
deze onrecht wat dusver recht heette en
maakt tot recht wat dusver als onrecht gold.
Is daarentegen uw volk een hoog ont
wikkeld volk, zoodat ook aan het volk
groote en zelfs overwegende invloed bij het
maken van de wet is toegekend, dan gaat
in dit stelsel alle vastheid van het recht
verloren.
Wat recht en wat onrecht zal zijn, hangt
dan af van wat men noemt rechtsbewustzijn
dat in het volk leeft.
De schrijver in de Prov. Gron. Ct. (Profes
sor Oppenheim) legt, evenals onlangs prof.
de Louter, nadruk op de verklaring der
Regeering, dat uit het gebeurde »geen
reactie'''' zal voortkomen. Hij verheugt zich
hierover en schrijft onder meer
Yan meer dan één kant is, nu de zeker
heid is teruggewonnen, en het verkeer en
de maatschappelijke ordening hun geregel-
den loop hebben hernomen, de balans van
de afgeloopen worsteling opgemaakt en het
resultaat van de doorgestane krisis gepeild.
En waar dan telkens moet worden gecon
stateerd, dat in de eerste plaats de regee
ring krachtiger uit den strijd is te voor
schijn gekomendat het kabinet, welks
premier zelfs bij de jongste begrootings-
debatten den indruk gaf dat het zich niet
sterk en van de toekomst zeker gevoelde,
aanzienlijk aan kracht en gezag heeft ge
wonnen en aanmerkelijk vaster zit dan te
voren het geval was, daar doet het wel
dadig aan dat van do regeeringstafel zelve
tegen de reactie, die over breede kringon
vaardig is geworden door het gebeurde, is
gewaarschuwd en ingegaan.
Te Vlissingen (ook elders?) is Zaterdag
avond een pamflet verspreid, getiteld„Na
de Staking", en wemelende van scheld
woorden aan het adres der chr. vakorga
nisaties, die vóór en tijdens de staking
zich tegen het Comité van Verweer stelden.
Het biljet eindigt met deze uitdrukking:
„Sluit U aan bij de neutrale vakorganisa
tie en de oorlog aan het kapitaal".
Let wel. Deze vijanden van Chr. vak
organisatie noodigen den werkman uit toe
te treden tot de neutrale, dat is hier anti-
Christelijke vakvereenigingen.
Wij blijven er bij, alle niet-sociale ele
menten moeten uit die neutrale vakvereeni
gingen uit.
De anarchist Reynders heeft Donderdag
in een debat met Troelstra onder meer
gezegd
»De socialisten maken meer lawaai, schet
teren meer bij verkiezingen, enz. Maar de
anarchisten zijn het, die den eigenlijken
strijd voeren. De anarchisten kweeken
door antimilitaristische en antigodsdienstige
geschriften en gesprekken op de werkplaats,
in de fabriek, en onder kleine groepjes
den waren geest van verzet.'"
Reynders zegt het eerlijk. Maar deze
propaganda heeft al jaren aangehouden.
In stilte, zonder gerucht. Als zaad in den
akker. Gelijk vergif in de spijze. Gelijk
de olievlek op het papier zich al meer
uitbreidend.
En hoe weinigen misschien maar, uit
onze kringen, zorgen voor tegengif op die
zelfde werkplaats, en in diezelfde licht
ontvankelijke kringen, waar Gods Woord
niet is, doch die bij gewenschte voorlichting
en toelichting nog wel te houden zijn in
het spoor van wet en orde
Onder deze neutralen moet onzerzijds
de stille, gelijk zuurdeeg in het meel, stil
werkende actie worden begonnen en voort
gezet.
De Nederlandsche werkman is te goed
om te worden gegrepen door de polijp van
het anarchisme.
Hoe slecht de groote pers in kerkelijke
zaken op de hoogte is, is thans weer go-
bleken.
Telegraaf, Nieuwe Rotterdamsche Cou
rant en andere bladen bevatten Zaterdag
een bericht van de begrafenis van den
jongen heer Elout te 's-Gravenhage.
Daarin staat onder meer dat „ds. Quandt,
pred. bij de Duitsche Evangelische gemeente,
een gebed uitsprak voor de zielerust van
den afgestorvene".
Een gereformeerd predikant lean zoo iets
niet gedaan hebben; en het is dan ook
niet gebeurd.
Maar hoe onjuiste voorstelling zelfs de
knapste liberalen hebben van de kerk,
waartoe zij zeiven misschien door den doop
nog behooren, blijkt weer uit zulk een
berichtje.
Het halve-eeuwfeest door het Ned. Jon
gelingsverbond a. s. Donderdag te vieren
onder het Eere-voorzitterschap van minis
ter Kuyper, zoo kort na den dood van den
Eere-voorzitter van het Verbond, herinnert
ons aan het gouden Jubilée der Christelijke
Jongelingsvereenigingen, gevierd te Londen
in Juni 1894, waarvan de nu zalige Van
Oosterwijk Bruyn een verslag gaf in de
Bode, onder hartelijke toejuiching van nu
wijlen ds. Ploos van Amstel in het Friesch
Correspondentieblad, die onder meer zeide
„En al wil men een J. V. en een Bond op
Gereformeerden grondslag, dan nog is samen
werking in zeker opzicht mogelijk en noodig.
Evenals er in een uurwerk verschillende ra
dertjes zijn, die op zichzelf staan, maar toch
op elkander inwerken, zoo moet het ook zijn
op het gebied der J. V. Wij kunnen onzen
eigen kring hebben, maar toch in sommige
opzichten samenwerken.
Wat zeer nadeeligisen zeker geheel tegen
's Heeren wil, is, dat wij elkander den rug
toekeeren. Dat kan zoo licht. Maar vergeten
wij niet, dat bij ons niet alles volmaakt is,
en bij een ander, met wienj wij soms niet
medegaan, nog veel goeds isd j. '."WW
Partijschap en sectarische geesten doen
veel kwaad. Wil men een meer belijnden
grondslag aannemen, dat zij zoo. Hierin heb
ben wij ook elkander vrij te laten. Maar er
zij onder alles, waar wij in hoofdzaak het
zelfde bedoelen, een geest van verbroedering.
De eenheid in Christus mag nooit verbroken
worden. Waar wij eenmaal hopen één te
zijn in den hemel, hebben wij het hier op
aarde ook zooveel mogelijk te zijn.Tt Dat is
naar 's Heeren wil en ons tot zegen."
Hadden wij meer plaatsruimte, wij na
men nog meer over uit de geschriften
dezer twee broeders, zoo verschillend van
kerkelijke richting en inzichten, en toch
met zoo ruim en mild hart, niet het minst
op 't gebied der Christelijke Jongelings
vereeniging, bedeeld.
In de vergadering van 't jubileerende
Verbond, waar dr. Kuyper optreedt, mogen
de portretten van de beide straks genoemde
samenbinders Bruyn en Ploosniet
ontbreken.
Kuyper in het Nederl. Verbond, Talma
in den Geref. Bond, het bewijst dat de
geest van toenadering, van 1894, nog leeft,
en voortschrijdt, en verbindt.
Trouwens, meer nog dan in 1894, is
dit noodig, tegenover den geest uit den
afgrond die verbittert, en verdeelt, en
verwoest
De strijd tegen Troelstra.
De heer Troelstra] wandelt waarlijk in
dezen tijd niet op rozen. Van alle kanten
wordt hij bestookt, en de strijd, door Domela
Nieuwenhuis zoo vinnig tegen hem aange
bonden, wordt door anderen hardnekkig
voortgezet.
Nu is het weer dr. F. van Eeden, die
hem duchtig te lijf gaat. Men leze
De vraag, of Troelstra's houding te recht
vaardigen is„ heeft voor mij dan ook alleen
een zeker zielkundig belang. Maar ik stel er
prijs op te getuigen, dat zoover ik persoonlijk
getuigen kan, de uiteenzetting van Reens ge
heel naar waarheid is en Troelstra er zich
vruchteloos tracht uit te draaien. Het is wel
degelijk van 't grootste belang, dat hij, den
dag vóór 't verschijnen van zijn artikel „Wat
nu bemerkende, hoe de stemming was, geen
moed of vastheid had om tegen de staking
te adviseeren.
Hij sprak er vóór, omdat de vergadering
er vóór was en hij, zooals een redenaar doet,
zijn gehoor niet wilde tegen zich krijgen,
hoewel zijn artikel er tegen vermoedelijk reeds
geschreven was. Dat is een domheid of zwak
heid geweest, die niet meer goed te maken
is. In de vergadering sprak hij over onze
kracht, en buiten over onze zwakheid, een
houding, die van beide kanten op verraad
moest lijken, maar die mij een noodwendig
gevolg schijnt van de halfslachtige positie van
een parlementair socialist, die toch iets van
zijn parlementair baantje poogt te maken. Hij
krijgt van weerskanten op zijn dak.
Wat Troelstra nu doet is een erbarmelijk
gedraai, advocaterij voor zijne eigen zaak, die
eigenlijk alleen voor den zielkundige inter-
ressant is. Want zonder twijfel is hij zelf er
van overtuigd, eerlijk en handig te hebben
gemanoeuvreerd.
Allertreurigst is ook zijn herhaald gebruik
maken van het woord „anarchist", speculee-
rend op het wantrouwen en het verkeerd be
grip van het groote domme publiek, een
lage methode van bestrijding, die door P. L.
Tak in zijn brochure „Diagnose scherp genoeg
is gehekeld.
En dat allemaal van den heer Van Eeden,
dien men soms geneigd zou zijn tot de
ethisch-irenischen te rekenen
Intusschen (zoo zegt »Het Centrum")
bewijst het bovenstaande alweer dat Troel
stra het thans vooral met de «intellectuals"
te kwaad heeft, die hem zijn positie als
leider betwisten.
Het zal nog wel erger worden
Bismarck heeft indertijd de Balkanstaten
de kinderkamer van Europa genoemd.
De gebeurtenissen der laatste weken
geven recht om van dat woord kinderkamer
„kruitkamer" te maken.
Wat ligt er bijvoorbeeld een brand- en
ontplofbaar materieel in dat Bulgarije op
gehoopt.
Het wordt al meer openbaar dat de dy-
namiet-aanslagen te Saloniki door Bul-
gaarsche officieren geleid z(jn en dat Bul
garen hot dynamiet voor de aanslagen
noodig, hebben geleverd.
Eu de vorst zeiven met zijn terzijdezet
ting van de Grondwet, toonde al evenmin
van revolutionaire aanslagen af keerig te zijn.
De bodem blijft in het oosten vulkanisch,
de toestand gevaarlijk, de verhouding ge
spannen.
Thans wekte weer de onverwachte ont
slagneming van den minister van binnen-
landsche zaken Daneff groote sensatie.
Met hem traden aJle ministers af, tot
groot genoegen van den Vorst naar 't schijnt.
Naar de aanleiding gist men. Sommigen
beweren dat de Vorst een der ministers
beleedigd heeft, nog wel een Macedoniër.
Anderen beweren dat de verhouding
tusschen Vorst en Kabinet van den beginne
al zeer gespannen was, in verband met de
troebelen in Macedonië.
De 19-jarige leider der Bulgaarsche op
standelingen, Tanteff, die in een der gevech
ten werd gewond, toeft thans te Weenen om
een operatie te ondergaan. Hij vertelt dat het
gebied van den opstand in 54 rayons is
ingedeeld, die elk één bende moeten op
leveren. Hij zelf voert het bevel over
twaalf man, waarmede hij de gevechten
te Tetowo, Wladimirowo en Golak mede-
maakte. Panteff verklaart, dat de gebeur
tenissen in Saloniki als de eeste waar
schuwing aan Europa, om Macedonië bij
te staan, moeten worden aangemerkt. Mocht
deze poging vergeefsch zijn, dan zou men
ook in andere steden bommen werpen,
daar er voor een geheel jaar dynamiet
voorhanden is. Tegenwoordig bestaan er
nog 150 benden met een totaal sterkte van
2000 man.
Als een staaltje van wederzijdsche groote
verbittering diene het volgende, dat ge
durende de jongste kritieke dagen in en
om Monastir plaats had. In den loop of
onmiddellijk na het gevecht in de straten,
werden de soldaten van een regiment
Turksche troepen door zulk eene heftige
fanatieke woede aangegrepen, dat zij dreig
den tot eene gewelddaad tegen de gansche
Christelijke bevolking te zullen overgaan.
De officier, die hen commandeerde, beval
hun naar hunne kwartieren te gaan. Het
regiment verzette zich hiertegen en stond
op het punt om te muiten. De officier
plaatste zich toen vóór de troepen en
dreigde, met de revolver in de hand, een
ieder der soldaten dood te zullen schieten,
die hem niet onmiddellijk wilde gehoor
zamen.
Het Oosten van Europa kan den grooton
mogendheden dus nog heel wat te doen
geven.
Te midden der verwikkelingsberichten,
als bloempjes tusschen de doornen, schit
teren ons tegen de verhaaltjes van reizende
en elkander bezoekende vorsten en vorstinnen.
Van het bezoek van prins Hendrik der
Nederlanden zwijgen wijalsmede van de
huwelijksfeestjes in sommige van Duitsch-
land kleinere straten waarbij ook de Duitsche
Keizer tegenwoordig was.
Maar de bezoeken van Koning Edward
en Keizer Wilhelm te Rome, en van eerst
genoemde ook te Parijs en Lissabon hebben
meer beteekenis dan een gewone plicht
pleging.
Straks gaat ook Koning Victor Emacuël
naar Parijs, terwijl Loubet zijn tegenbezoek
te Rome hoopt af te leggen. Den 14 Juli,
den nationalen Feestdag der Franschen, zal
Italie's koning te Parijs mee vieren. Daarna