NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 78.1903.
Donderdag 2 April.
17e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
Reorganisatie va» ons
lager onderwijs,
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
VERSCHIJNT
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
in.
~TTP7ÏÏ~T^S~
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Gemengde Berichten.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p. 0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE DER FIRMA
en van
In mijn vorig artikel schreef ik, dat èn
de kerk èn het huisgezin bij de thans
hier te lande bestaande regeling van het
lager onderwijs aanmerkelijk te kort komen.
Woonden we in een land, waar in hoofd
zaak allen tot dezelfde kerk behoorden,
dan ware het gemakkelijk de rechten dier
kerk ook op het gebied van het lager
onderwijs te verzekeren, b. v. door de be
paling, zooals die in de Zweedsehe onder
wijswet gevonden wordt, dat in iedere
schoolgemeente de predikant voorzitter van
den schoolraad behoort te zijn. Ook wan
neer er niet meer dan een tweetal groote
confessies waren, zou het niet moeilijk
vallen de rechten dier confessies te doen
gelden. Maar in een land als het onze
met zijne, haast zou ik zeggen, al te groote
verscheidenheid van verschillende belijde
nissen, is het niet mogelijk de rechten der
verschillende kerken of kerkgenootschappen
ook op het gebied van het lager onder
wijs te omschrijven, zooals dat eigenlijk
behoorde te geschieden, zonder gevaar te
loopen aan die kerk, welke het grootst
aantal belijders telt, boven de andere
voorrechten toe te kennen. De nieuwe
onderwijswet in Engeland, die zoozeer de
ontevredenheid der non-conformisten gaande
maakte, omdat er bevoorrechting van de
Engelsche Staatskerk in werd gezien, kan
daarvan ten bewijze strekken.
Onder omstandigheden, als waarin wij
verkeeren, is het dus het raadzaamst aan
de kerken geen direeten invloed op de
lagere school toe te kennen. Dat ze daarom
geen invloed zouden kunnen oefenen, ge
loof ik niet. Want ik houd mij overtuigd,
dat ook bij eene regeling, als door mij
wordt gewenscht, in geloovige schoolbe
sturen aan predikanten of pastoors, evenals
thans bij de besturen der bijzondere scholen
geschiedt, eene plaats zal worden ingeruimd
in overeenstemming met hunne positie en
ontwikkeling.
Wat het aandeel betreft, aan den on
derwijzer op de inrichting der school toe
te kennen, in onze wetgeving is dat alreeds
grooter dan in de meeste andere landen
van Europa. Wel worden daar onder de
jongere onderwijzers gevonden, die nog
uitbreiding van dat aandeel zouden wen-
schen, die van meening zijn, dat de school
zich zelf behoort te regeeren en gevoege
lijk op eigen voeten kan staan. Geen toe
zicht willen ze van boven hen geplaatsten
controle hebben ze immers niet noodig
en is hunner onwaardig?goene inmen
ging begeeren ze van de ouders, want die
bobben van het onderwijs toch geen ver
stand. Maar daarbij vergeten ze, dat eene
school, onderwijzers en leerlingen met
elkander, geene maatschappij vormt, maar
eene inrichting is, waarvan de onderwijzers
de beambten zijn. Niet van de school
zelve kunnen die hunne opdracht ontvan
gen, immers dan zouden het de kinde
ren moeten zijn, die hunne eigene onder
wijzers kozen en dezen voorschriften gaven,
waarnaar te handelen zoodat er altijd
een besturend college zal moeten zijn,
waarvan de school uitgaat.
Wanneer ik zeg, dat het aandeel, te on
zent aan de onderwijzers op de inrichting
der school toegekend, in het algemeen
voldoende kan worden genoemd, dan moet
ik evenwel ééne uitzondering maken. In
onze schoolcommissiën ia het onderwijzend
personeel niet vertegenwoordigd. En het
is toch niet alleen wenschelijk, maar be
slist noodzakelijk, dat in onze schoolbe
sturen, welken naam die dan ook mogen
dragen, één of meer onderwijzers zitting
hebben.
Daar ik reeds gewaagde van het aandeel
aan kerk en onderwijzer op de inrich
ting van het onderwijs toe te kennen,
bljjven er ten slotte van de factoren, in
mijn eerste artikel genoemd, nog alleen staat,
gemeente en huisgezin te bespreken over.
Staat en gemeente kunnen hierbij wel
saamgenomen worden, omdat ze beide de
overheid uitmaken, en omdat de vraag,
welk aandeel aan ieder van deze moet
worden toegekend, minder eene beginsel-
vraag is daargelaten natuurlijk hetgeen
gezegd wordt in art. 10 van Ons Program
dan wel eene vraag van opportuniteit.
Deze kan ik dus hier laten rusten.
Maar wel dient duidelijk het aandeel
afgebakend, dat bij de inrichting der school
eenerzijds aan de overheid (Staat en Ge
meente), andererzijds aan het huisgezin
moet worden toegekend.
Want dit is het toch eigenlijk waar het
om gaat.
Het valt niet te ontkennen, dat de Staat
en het huisgezin beide belang hebben bij
het onderwijs en de opvoeding der jeugd.
Maar niet in dezelfde mate. Het grootste
belang daarbij heeft toch het huisgezin.
En daarom, de roeping om school te houden
en op te voeden rust niet op den Staat,
maar op het huisgezin, op de ouders. Aan
den Staat alleen het recht en de plicht,
op dat onderwijs toezicht te houden, den
goeden gang er van te bevorderen.
Dat het belanghebben van den Staat bij
het onderwijs der jeugd nog niet wettigt
het zelf geven vau dat onderwijs, zal ik
trachten door een paar voorbeelden dui
delijk te maken.
De Staat heeft belang bij een gezond
kerkelijk leven zijner onderdanen. Maar
daarom is het zijne roeping niet te pre
diken of de sacramenten uit te deelen. De
Staat heeft belang bij den bloei van land
bouw en veeteelt, van handel en nijver
heid, maar daarom zal, wie van commu
nistische dweperij vrij is, nog niet vorderen,
dat hij het land bebouwe, of koeien en
varkens fokke, dat hij handel drijve of
den bodem met een net van fabrieken
overdekke. Zeker, hij heeft dat alles te
beschermen, hij heeft den bloei er van te
bevorderen, maar ondanks deze zorg en
bescherming blijven landbouw en veeteelt,
handel en nijverheid vrij en zelfstandig,
ze maken niet gelijk de militaire macht,
de diplomatie, de justitie, in eigenlijken
zin een deel van het Staatswezen uit.
Dat de Staat niet geschikt is om
zelf school te houden het is reeds langer
dan een halve eeuw geleden in Duitsch-
land door Prof. Mager e. a. zoo overtuigend
aangetoond, dat hunne argumenten nimmer
op afdoende wijze konden worden weerlegd.
Immers van tweeën één. Of de Staat,
d. w. z. de tijdelijk de macht bezittende
meerderheid, zal trachten de opvoeding
voor zijne bijzondere (partij)bedoelingen te
gebruiken. Ware dat hier te lande het
geval, dan zouden op dit oogenblik wie
met de thans heerschende strooming niet
mee kunnen gaan als openbare onderwijzers
niet langer in functie kunnen blijven. En
ik vrees, dat het aantal der wel in functie
blijvenden dan niet groot zou zijn. Of
wel, de Staat huldigt ten opzichte van den
geest, die bij het openbaar onderwijs moet
heersehen, het stelsel van laisser aller
zooals dat feitelijk te onzent het geval is.
Maar dan zal het op een gegeven oogen
blik kunnen voorkomen gelijk het inder
daad bij ons voorkomt dat een aantal
onderwijzers denkbeelden zijn toegedaan,
in de oogen der regeering, d. i. van hunne
lastgevers, gevaarlijk voor de gezonde ont
wikkeling van het staatsleven. En tot
welke dwaze, ongerijmde verhoudingen dat
aanleiding moet geven, schijnt men wel
overal elders, maar alleen niet hier te
lande te voelen. Want men kan redeneeren
over de vrijheid van den staatsburger zoo
veel men wil, het is onmogelijk, dat wie
des avonds tegen onze staatsinstellingen
ageert en het openlijk uitspreekt aan eene
socialistische republiek de voorkeur te geven
boven een constitioneel koninkrijk onder
het huis van OraDje, overdag aan de leer
lingen, hem door de gemeenschap toever
trouwd, liefde voor onze staatsinstellingen
en voor ons koningshuis zal trachten in
Dörpfeld,
te boezemen. Immers wie zoo deed, hij
zou met de achting voor zich zeiven ook
die der anderen verliezen.
De plicht om te onderwijzen en op te
voeden rust dan ook niet op den Staat,
maar op het huisgezin. Bij eenvoudiger
maatschappelijken toestand zou het huis
gezin zelf zich van dien plicht hebben te
kwijten. Bij onze ingewikkelde sociale
verhoudingen is dat niet langer mogelijk
en zijn er dus hulpinrichtingen noodig
de scholen. Maar die scholen, zullen ze
goed zijn, moeten steeds zoo na mogelijk
met het huisgezin verbonden blijven. Èn
de geest, die er in die scholen heerscht,
moet door het huisgezin worden bepaald.
Niet of er op de scholen al dan niet
onderwijs in teekenen en nuttige hand
werken zal worden gegeven. Dat kan, dat
moet aan de regeling, door de overheid te
treffen, worden overgelaten. Maar voor den
geest bij het onderwijs kan die overheid
niet naar behooren zorg dragen, daarvoor
moeten de ouders aansprakelijk zijn.
En nu werpe men mij niet tegen, dat
er ouders zijn, die van hunne verplichtin
gen weinig of niets gevoelen. Ware dit
anders, dan zoude men het toezicht der
overheid kunnen missen, dan behoefde ik
van de verplichting der overheid tot be
scherming van den enkele, van de zwakken,
niet te hebben gewaagd.
Maar onder normale omstandigheden
zullen het de ouders zijn, die niet alleen
bij de opvoeding hunner kinderen het
meeste belang hebben, maar die daarin ook
het grootste belang stellen en aan wie
daarom ook gelegenheid behoort te worden
gegeven in dat belang althans mede werk
zaam te zijn.
Aan het Rijk daarom het toezicht op het
onderwijs en de regeling der examens.
Aan de ouders de verdere regeling der
schoolzaken. Hoe dat mogelijk is daarover
hoop ik in een slotartikel mijne denkbeelden
uiteen te zetten.
I. H. BLUM.
Wij namen reeds in ons vorig nommer
het bericht op dat het bestuur van het
Militair Tehuis te Middelburg Vrijdag a. s.
een feestavond wil bereiden aan alle mi
litairen van het garnizoen.
Het plan heeft onze hartelijke sym
pathie.
Onze miliciens zijn het slachtoffer van
het revolutionair gestaak en gestook der
laatste weken.
Zij en hunne betrekkingen.
De regeering zou hen gaarne hebben
thuis gehouden, dewijl toch hunne oproe
ping het Rijk op groote uitgaven te staan
komt, en zij zeer wel weet hoe, vooral
om dezen tijd van 't jaar, het gemis van
zoovele vaders en zonen, van zoovele on
misbare werkkrachten, de gezinnen en de
werkplaats en de maatschappij drukt.
Maar de regeering kon niet anders.
Er was gevaar voor Zeer bloedige too-
neelen te Amsterdam en elders, bijaldien
de twee lichtingen werden thuis gelaten.
En nu moeten zij nog eenigen tijd in
dienst blijven.
Tot hoe lang?
Dat zal afhangen van de socialisten en
anarchisten.
Zoodra die lieden ophouden met dreigen
en opruien, en dus de atmosfeer zuiver
wordt, kunnen de miliciens naar huis.
Regeering en burgerij willen doen wat
zij kunnen om den miliciens deze ge
dwongen diensten ter oorzake van socia
listische en anarchistische raddraaiers, te
verzachten.
Zoo ook te Middelburg.
Laten de vrienden van den soldaat nu
't bestuur van het Chr. Militairen Tehuis
met bijdragen steunen, opdat 't zoo ruim
mogelijk optrede, en Vrijdagavond voor
onze miliciens van 1900 en 1901 een recht
aangename en genotvolle zij.
Penningmeester is ds. De Ligt.
Het Volk in haar spijt dat de Christen
van 15 regels 25 eent, iedere regel meer 5 cent
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
arbeiders en hunne woordvoerders zoo
trankiel blijven tegen den storm der revolutie,
bracht de oude ui nog eens ter sprake van
»de mannen met twee namen".
Wij wezen er op dat haar eigen partij
verscheidene tweenamige leden telt.
Roland Holst, v. d. Bergh v. Eysinga,
Adama van Scheltema, Stavenisse de Brauw,
HorreiU de Haas zijn er enkele vanen
Domela Nieuwenhuis is de leider.
Nog iets.
Onder deze genoemden zijn vier predi
kanten.
Maar men weet dat er heel wat meer zijn.
Men denke slechts aan Melchers en
Hugenholtz, en aan de moderne .dominé's
in Friesland en Noord Holland.
Ds. Horreüs de Haas uit Bergum is de
laatst toegetredene.
Hij werd gevolgd door 40 of 50 leden
zijner kudde.
Ia een vergadering laatst door hem belegd,
tot het oprichten eener zoogenaamd neutrale
vakvereeniging was 't ten gevolge van drank
zoo rumoerig dat domic wegliep.
Zoo wordt tenminste verhaald.
I.
Het regeeringsantwoord in zake de sta-
kingswetten heeft een goeden indruk ge
maakt.
Het is, vooral waar het de^strafbepalin-
gen geldt, een degelijk enj,waardig stuk,
dat op wezenlijk antirevolutionaire gron
den aantoont dat hetgeen de regeering
voorstelt, door de Staten-Generaal behoort
te worden aangenomen.
Uitstel van afdoening wordt onvoorwaar
delijk afgewezen.
Geen vrees dus.
Maar toch toenadering.
Aan de bedenkingen wil de regeering
tegemoet komen, voor zoover zij niet het
beginsel, of 't doel der voorstellen aan
tasten.
Zij zal namelijk een bestuursmaatregel
uitvaardigen die:
lo. de regeling van de dienstvoorwaarden
van het spoorwegpersoneel aan de goed
keuring van de Regeering onderwerpt het
loon inbegrepen
2o. een geordenden weg om grieven in
te dienen regelt
3o. den termijn van dienstopzegging be
perkt
4o. 70or disciplinaire geschillen een
scheidsgerecht iustelt, en
5o. voor alle zulke geschillen, die na 1
Mei 1903 voorkomen, een beroep op het
scheidsgerecht toekent.
De aangebrachte wijzigingen zijn
lo. dat art. 2845«'s is teruggenomen en
art. 284 wordt versterkt
2o. dat er een nieuw artikel komt om
storing op den openbaren weg tegen te
gaan
3o. dat het ontnemen van politieke rech
ten bij art. 284 vervalt
4o. dat art. 358fe's gewijzigd wordt, en
5o. dat de staffen in de volgende arti
kelen met twee jaren zijn verminderd.
Het voorstel luidt nu
Artikel I.
Art. 284 vau voormeld Wetboek wordt
gelezen als volgt
Met gevangenisstraf van ten hoogste negen
maanden of geldboete van ten hoogste drie
honderd gulden wordt gestraft
lo. hij die een ander door geweld of
eenige andere feitelijkheid of door bedrei
ging met geweld of eenige andere feitelijk
heid, gericht hetzij tegen dien ander, hetzij
tegen derden, wederrechtelijk dwingt iets
te doen, niet te doen of te dulden
2o. hij die een ander door bedreiging
met smaad of smaadschrift dwingt iets te
doen, niet te doen of te dulden.
In het geval, onder 2o. omschreven, wordt
het misdrijf niet vervolgd dan op klachte
van hem, tegen wien het gepleegd is.
Na artikel 426 van voormeld Wetboek
wordt een nieuw artikel ingevoegd luidende
Art. 426bis. Hij, die wederrechtelijk op
den openbaren weg een ander in zijn vrij
heid van beweging belemmert of met een
of meer anderen zich aan een ander tegen
diens uitdrukkelijk verklaarden wil blijft
opdringen of hem op hinderlijke wijze blijft
volgen, wordt gestraft met hechtenis van
ten hoogste een maand of geldboete van
ten hoogste honderd gulden.
Artikel II
Na artikel 358 van voormeld Wetboek
worden drie nieuwe artikelen ingevoegd,
luidende
Art. 358 bis. De ambtenaar of eenig in
het openbaar spoorwegverkeer voortdurend
of tijdelijk werkzaam gesteld persoon, niet
behoorende tot het personeel van een spoor
weg, waarop uitsluitend met beperkte snel
heid wordt vervoerd, die, met het oogmerk
om in de uitoefening van eenen openbaren
dienst of in het openbaar spoorwegverkeer
stremming te veroorzaken of te doen voort
duren, nalaat of, wettig daartoe gelast,
weigert werkzaamheden te verrichten waar
toe hij zich uitdrukkelijk of uit kracht van
zijn dienstbetrekking heeft verbonden, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
zes maanden of geldboete van ten hoogste
driehonderd gulden.
Art. 358 ter. Indien twee of meer per
sonen ten gevolge van samenspanning het
misdrijf plegen, in het vorig artikel om
schreven, worden de schuldigen, zoomede
de lefders of aanleggers der samenspanning
gestraft met gevangenisstraf van ten hoog
ste twee jaren.
Art. 358 quater. Indien het oogmerk, bij
artikel 358 omschreven, wordt bereikt,
wordt gevangenisstraf opgelegd,
in het geval van artikel 358£w van ten
hoogste een jaar
in het geval van artikel 358ter van ten
hoogste vier jaren.
Art. 380 van voormeld Wetboek wordt
gelezen als volgt
Bij veroordeeling wegens een der in de
artikelen 359, 363, 364, 366, 373 laatste
lid, en 379 eerste lid, omschreven misdrij
ven, kan ontzetting van de in de artikelen
28 nos. 3 en 4, bij veroordeeling wegens
een der in de artikelen 358bis, ob8ter en
358quater omschreven misdrijven, ontzet
ting van de in artikel 28, nos 13 ver-
molde rechten worden uitgesproken.
Goes. Op de stierenkeuring waren aan
gevoerd 5 ingevoerde 2 die in de pro
vincie geboren zijn en 2 met minstens 2
breede tanden, te zamen 9 stieren. De in
de provincie geborenen konden alzoo voor
de provinciale bijdrage niet in aanmerking
komen. Van de ingevoerde stieren voor de
provinciale bijdrage verwierven Herman van
S. Noteboom, te Kloetinge, en Dirk van
G. Heijnsdijk, te Wolfaartsdijk beiden een
2en prijs. Van de stieren met twee breede
tanden bekwamen twee een rijksbijdrage
en wel een tweeden prijs Tabor van den
Wilhelminapol&er en Jan, van de stieren-
vareeniging Goes.
Kruiningen. Alhier zijn Maandagnacht
twee stroopers uit Hansweert, die met een
lichtbak werkten, door de politie op beeter
daad betrapt. Bij bet afnemen van 't ge
weer ging nog een schot af, gelukkig zonder
iemand te raken
Zaterdagavond had te Schoondijke
een zeer ernstig ongeval plaats. De koop
man A. Goethals, die dien dag naar Eecloo
was geweest tot het afhalen van verschil
lende goederen, betaalde aan den tol nabij
Schoondijke het verschuldigde tarief en
wilde het terug ontvangene iu zijn porte-
ïnunnaie bergen, doch onderwijl ontglipten
hem de leidsels. Daarnaar willende grijpen,
had hij het ongeluk van den wagen te
vallen met het noodlottig gevolg, dat hij
onder een der wielen terechtkwam, waar
door een gapende wonde aan het voorhoofd
ontstond en de ongelukkige als 't ware
terstond een lijk was. De deelneming iu
dit treurig geval is algemeen, daar bij zeer
oppassend en de steun van zijn ouden vader
was.