No. 77.1903.
NIEUWSBLAD
TOOR ZEELAND.
Dinsdag 31 Maart.
17e Jaargang.
GHRISTELIJK-
HISTORISCH
cm$
VERSCHIJNT
Wed.
S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUiJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Reorganisatie van ons
lager onderwijs.
KICOLAAS BEISTS.
Gemengde Berichten,
i"
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p. 0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE OER FIRMA
en van
van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent
Familieberichten, van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
ii.
Wat er onder vrijmaking van ons lager
onderwijs dient te worden verstaan, zon
ik voor de lezers van dit blad nader trach
ten te ontwikkelen.
In éëne der laatste afleveringen van de
„Nieuwe Paedagogische Bijdragen" heeft
de heer P. A. Versluijs, hoofd eener chris
telijke school te Breda, een artikel geschreven
dat tot opschrift draagt „Het Duitsehe
schoolprogram in de 20ste eeuw", en waarin
hij o. m. de woorden citeert van den sedert
overleden oud-minister van onderwijs en
eeredienst in Pruisen, Dr. Bosse„Welk
aandeel in het toezicht, de leiding, de ont
wikkeling van ons schoolwezen komt toe
aan staat, gemeente, kerk, huisgezin en
onderwijzer? Altemaal open vragen, die
de 20ste eeuw zal hebben te beantwoorden".
Zeker is het, dat de beantwoording dier
vragen geacht kan worden ook voor ons
land en in het bijzonder voor de bij ons
te ontwerpen nieuwe regeling van het
grootste gewicht te zijn. Het valt toch
niet te ontkennen, dat bij de thans hier
to lande bestaande- rogoling ön de kerk èn
het huisgezin aanmerkelijk te kort komen,
wat geenszins het geval mag wezen.
En wanneer men tot een goede oplos
sing van de quaestie wil geraken, tot zulk
eene, waarop tenminste een 50 jaar kan
worden voortgebouwd, dan dient men de
zaak van alle kanten onder de oogen te
zien. Dan dient men rekening te houden
met de eischen, die men aan de volksschool
zou stellen in eene ideale maatschappij,
maar ook met den toestand, zooals zich
die ten onzent historisch heeft ontwikkeld,
alsmede met den toestand, waarin op dit
oogenblik de volksschool in de voornaamste
cultuurstaten van ons werelddeel verkeert.
Eene goede oplossing veronderstelt van
zelf, dat aan ieder het aandeel wordt toe
gekend, dat hem toekomt, dat dus m. a.
w. aan den staat wordt gegeven, wat des
staats, en aan het buisgezin, wat des huis-
gezins is. Yoor wie staat op den bodem
van het Program van Beginselen der anti
revolutionaire partij, ligt dat voor de hand.
Daarom kon ik in December j. 1. te Mid
delburg en te Vlissingen het uitspreken
„De hoofdzaak is voor ons, dat hoe d8
oplossing van het onderwijsvraagstuk ook
moge komen en wanneer die ter hand
worde genomen en tot stand gebracht, er
onwankelbaar worde vastgehouden aan de
beide groote antirevolutionaire grondbe
ginselen, decentralisatie en souvereiniteit in
eigen lering eenerzijds, bescherming van den
enkelevan de zwakken andererzijds
Het spijt mij hier te moeten zeggen, dat
in verband hiermede het oorspronkelijke
Uuierapport mij voorkwam boven het ge
wijzigde in menig opzicht de voorkeur te
verdienen. Want waar het eerste bedoelde
de togenstelling tusschen openbaar en bij
zonder onderwijs geheel te doen vervallen,
stelde het tweede zich desnoods met finan-
cieele gelijkstelling tevreden. En deze
ik heb het in Jaruari 1902 op den „Eersten
Zeeuwschen Schooldag" der vereeniging
voor christelijk volksonderwijs te Middel
burg gezegd er ik ben er door wat ik se
dert op het gebied van het onderwijs hier
te lande heb gezien en doorleefd thans
nog vaster van overtuigd is niet vol
doende. „Ons volk", zoo zeide ik toen
o. m., „is bij allen vrijheidszin, waarvan
het blaakt, tevens een volk, dat een diep
ingewortelden eerbied heeft voor zijne
overheid. En daarom zullen er, zoolang
de tegenstelling tusschen openbaai en bij
zonder onderwis blijft bestaan, altijd wor
den gevonden, die, schoon in beginsel
voorstanders vfn het bijzonder onderwijs,
toch hunne kiideren zenden naar de open
bare school, yelke zich in de zorg der
overheid mag Verheugen''. Want de open
bare school diaagt, ook onder een chris
telijk ministers, als overheidsschool nu een
maal een zetor officieel cachet, waarvan
de ouders meenen, dat het eene meerdere
voortreffelijkheid/! waarborgt, en dat ze
derhalve, zelfs al zijn ze andersdenkend,
ook voor hunne kinderen wel begeeren.
j.-, Daarom, financieele gelijkstelling is niet
genoeg; de tegenstelling moet verdwijnen.
Daar moet komen ééne school voor heel
de natie, al zal, bij den grooteren invloed
aan de ouders toegekend, de geest dikwijls
verschillend zijn. -j $<3 f§
Of nu die eene school voor heel de natie
vrije school wordt genoemd dan wel of ze
zooals ik zou verlangen, openbare school
wordt geheeten,] is betrekkelijk van onder
geschikt belang.
Toch blijf ik aan den naam openbare
school de voorkeur geven. En wel om ver
schillende redenen, waarvan ik er hier
slechts een tweetal zal noemen.
In de eerste plaats, omdat onze Grond
wet spreekt van voldoend openbaar lager
onderwijs, dat overal in het Rijk van over
heidswege moet worden gegeven. En nu
is het voor velen, die inderdaad naar de
oplossing van het onderwijsvraagstuk ver
langen een waar schrikbeeld, dat om tot
zulk eene oplossing te geraken, grondwets
herziening noodig zou zijn.^j g*
Naar mijne herhaaldelijk uitgesproken
overtuiging is dat niet het geval. Want
openbare scholen zijn nog geen staatsscholen.
Bovendien zijn het volgens onze vigeerende
wetten alleen de financieele banden met
staat en gemeente, die de scholen tot open
bare scholen maken. En financiëale banden
met staat en gemeente zullen ook in de
toekomst wel moeten blijven bestaan.
Maar ook en vooral omdat daardoor een
eind zou worden gemaakt aan de verkeerde
voorstelling, alsof openbaar onderwijs zulk
onderwijs zou zijn, met de inrichting waar
van de overheid zich meer in het bijzonder
te bemoeien heeft.
Dat is eene opvatting, onjuist en strijdig
met ons spraakgebruik.
Openbaar wil zeggen voor allen toeganke
lijk. Maar dat heeft op zich zeiven met
de inrichting er van nog niets te maken.
Als ik eene openbare godsdienstoefening
wil bijwonen, mag ik dat doen, maar dan
heb ik niet het recht te verlangen, dat er
eene protestantsche prediking zal worden
gehouden, wanneer er de mis wordt be
diend, of dat de leider der godsdienstoefe
ning gezangen zal laten zingen, als het hem
goeddunkt psalmen op te geven. Wanneer
ik tot eene openbare vergadering toegang
vraag, dan kan ik, mits mijn entreé be
talend, die toegang verkrijgen, maar dat
geeft mij niet het recht te eischen, dat er
eone muziekuitvoering zal worden gegeven
als er eene letterkundige voordracht ge
houden wordt, of zelfs om over de regeling
dier vergadering mee te spreken ook
al hebben de socialisten in den laatsten tijd
op tal van plaatsen getoond te meenen,
dat zij dat wel mogen doen. Integendeel,
ik heb mij te schikken naar de regeling,
getroffen door het bestuur.
Zoo behoort het ook bij de scholen te
zijn. Toen ik acht jaar geleden regent
was van de scholen der Ned. Herv. ge
meente te 's-Gravenbage gingen er op éóne
dier scholen een tweetal Israëlietische kin
deren. En zoo zijn er ook protestantsche
scholen, die door R. K. kinderen worden
bezocht. Daar is aiets tegen te zeggen,
mits die kinderen zich schikken naar de
regeling, op de school ingevoerd. Maar
zulke scholen, al worden ze op dit oogen
blik nog bijzonder genoemd, verdienen dan
inderdaad den naam van openbare te dragen.
Van wie zulke openbare scholen moeten
uitgaan en hoe ze moeten zijn ingericht,
alsmede welk aandeel er naar het boven
aangehaald* woord van dr. Bosse op die
scholen aan staat, gemeente en huisgezin
dient te worden toegekend, daarover in een
volgend nommer.
I. H. BLUM.
4e Vervolq.
In 't najaar van 1839 „deed de Camera
Obscura hare intrede/in de [wereld".'|Daar-
door verkreeg Beets, thans optredend onder
den naam Hildebrand, eene eereplaats onder
onze prozaschrijvers van den eersten rang,
en leverde hij" 't beste humoristische werk,
waarop onze taal hoog mag gaan.
5$ Bij 't woord „humoristisch" moeten onze
eenvoudige lezers vooral niet denken aan
die laffe, zoutelooze scherts, die zich in
bladen en kalenders als „humoristisch"
aandient en die terecht walging wekt bij
allen, diej gevoelen, dat 't leven te ernstig
is, om er lachend doorhoen te dansen. Wat
„humoristisch" wèl is, is niet zoo geheel
te zeggen't is er mee als met zooveel
dingenmen kan ze beter voelen dan om
schrijven. De humoristische litteratuur
stelt zich ten doel 't menschelijk leven in
al zijn schakeeringen naar waarheid af te
beelden, tenminste zooals 't zich weerspie
gelt in 't gemoed des schrijvers. De humo
rist maakt bespottelijk al wat groot, en
goed wil schijnen zonder 't te [zijn, maar
wijst omgekeerd 't goede en verhevene aan
in 't schijnbaar lage: hij toont dus 't kleine
aan in 't groote en 't groote in 't kleine.
Hij moet een uitnemend mensehenkenner
zijn met een rijk gemoedsleven. In 't hu
moristische is een sterk subjectieve trek:
we zeiden 't al: de numorist beeldt 't le
ven af, zooals 't zich weerspiegelt is zijn
gemoed, i- Deze spiegel kan nu helder of
beslagen zijn, en naarmate daarvan in 't
beeld helder of nevelig; die spiegel kan
vlak ot gebogen zijn, en naarmate daarvan
is 't beeld juist en waar of onwaar en on
juist. 't Humoristische is zeker aan 't
komische, 't grappige, verwant: immers
wat is voor ons besef grappig? dat wat
niet bij elkaar behoort en toch toevallig
saamgekomen is: we lachen om den klei
nen kleuter, die grootvaders hoed en bril
opgezet heeft, omdat die bril en die hoed
in 't geheel niet behooren bij den levenslusti-
gen snuiter van een jaar drie vier. Maar die
tegenstelling, die ons lachen doet, komt nooit
sterker uit, dan waar 't groote klein en 't
kleine groot gaat doen, en we zagen, dat
de humor juist die verschijnselen bij voor
keur behandelt. Toch is al wat louter
grappig is, daarom nog geen humor. Als
Prins Willem V een kermisjongen zijn heele
kraam afkoopt en al wat daarin is, 't zij
klein of groot, door een negerjongen van
zijn gevolg tegen, 'k geloof 3 stuivers 't stuk,
laat verkoopen, dan had de Prins braaf
schik in die „grap", maar geen humorist
zou zoo'n dwaasheid de moeite waard ge
acht bobben, te beschrijven. Eén vraag
nog de uitweiding wordt wat lang, maar
waar Beets juist zijn meesten roem (m. i.
echter niet zijn hoogsten) als humorist ver
worven heeft, mag een toelichting van die
becaming in zijn levensschets niet ont
breken deze vraag n.l.heeft 't humo-
moristische bestaansrecht en verdient 't
beoefend te worden ook door een Christen
We aarzelen geen oogenblik deze vragen
toestemmend te beantwoorden, zelfs al ne
men we humoristisch in den zin van grappig,
mits niet zouteloos of, nog minder, dub
belzinnig. 't Is den mensch volstrekt onmo
gelijk, te leven zonder dat de levensernst
temet door een vroolijke scherts afgewis
seld wordtde Prediker schold 't lachen
in een vlaag van vertwijfeling wel onzin
nig, maar in kalmer oogenblik erkende hij
toch ook, dat er evengoed een tijd is om
te lachen als om te weenen.
Hildebrand voelde ook iets van da moei
lijkheid, daarin gelegen, dat „op deze aard,
die wij bewonen, waar zonde en dood hun
krachten toonen", voor dartele vreugd zoo
weinig ruimte is, en om hun, die hem om 't
uitgeven der Camera zuur aanzagen, te
doen verstaau, welke in dezen zijne stelregel
was, schreef hij op 't titelblad Nee lusisse
pudet, sed non incidere ladum", d.i. „men
schaamt zich 't spelen niet, maar 't altijd
door te spelen."
Den inhoud der Camera behoeven wij
niet te bespreken een boek, dat meer dan
twintigmaal herdrukt werd, kan bij ieder
onzer lezers bekend zijn. Nurksen Stastok,
Kegge en Wagestert en een dozijn anderen
meer leven voor aller verbeelding, be
lichaamd in hun evenbeeld in eigen om
geving. Wat ons in de Camera wel 't meest
aantrekt, is de sympathieke wijze, waarop
't eenvoudige leven en voelen van't «volk"
geteekend wordt. Wie. kent niet 't Dia
kenhuismannetje met-zijn kinderlijke naïe-
viteit, zijnhoe zal ik ze noemen
kinderachtige niemand, die 't wagen zal,
als hij Hildebrand gelezen heeft.zijn
bezorgdheid voor zijn begrafenisgeld Wie
geniet niet mee op de verguldpartij en
stemt 't den schrijver van harte toe, dat
eenvoudige genoegens ook genoegens zijn
of schreit met mee met Suzette en 't trouwe
Saartje en de, edele freule Constance wie
voelt geen eerbied voor de stille Groot
moeder
De stukken in de Camera zijn volstrekt
niet zonder teDdenz en de schrijver bedekt
dit niet. Als hij Nurks, die bij al zijn
onaangenaamheid toch in den grond der
zaak geen slecht mensch is, zonder dit te
willen, een armen jongen laat grieven door
de vraag«Is dat een rok van je vader
de knaap had geen vader meer dan
is 't wel degelijk zijn bedoeling te laten
voelen, hoe gevaarlijk, hoe verkeerd die
aangewende »Nurks"heid is. Als hij de
wijze van opvoeding teekent, die de «voor
treffelijke" dochter van Dr. Deluw ontvangt,
of die, waaraan Gerrit Witse blootgesteld
werd, dan behoeft hij geen nadere verkla
ring te geven, hoe verkeerd hij beide vindt:
de lezer heeft 't zóó gezien, dat hij 't
levenslang niet vergeten zal en Hildebrand
heeft zijn doel bereikt.
Nog één trek van de Camera, die den
Schrqver eert. We lachen om de onbehol
penheid van Pieter Stastok Jr., we ergeren
ons aan 't parvenu-type Jan Adam Kegge,
maar we voelen geen verachting voor hen:
daarvoor heeft de schrijver gezorgdhij
heeft ons in deze figuren trekken aange
wezen, die ons deden vermoeden, dat 't
binnenste toch eigenlijk beter was dan die
vreemdsoortige buitenkant. Alleen een Van
der Hoogen wordt zonder erbarming der
welverdiende schande prijsgegeven.
In welk licht Beets-zelf in later jaren
dezen schoonen arbeid zijner jeugd be
schouwt, wijzen de regels aan in 't Bijvoeg
sel der 3e uitgave tot de narede een op
dracht aan een vriend (Abraham Scholl
van Egmond)
«Waarde vriend, er heeft, sinds ik u
voor de eerste en tweede maal het meeren-
deel dezer minbeduidende opstellen opdroeg
al vrij wat plaats gehad in en rondom ons.
Het leven is ons sedert eerst duidelijk, ja
wij mogen wel zeggen eerst bekend geworden,
en op onderscheidene wijzen werden wij
bij den ernst des levens en bij onszelven
bepaald. Het is wel eens bang geweest
daarbinnen en donker daarboven. Er heb
ben tranen -gevloeid, van wier bitterheid
onze vroolijke jeugd, ondanks al haar ver
beeldingskracht, geen denkbeeld had. Ge
lukkig, indien wij vreugden en ook ver
troostingen hebben leeren kennen, waarvan
de kracht en zaligheid in onze jonge harten
niet was opgeklommen. Zij zijn eren
Diezelfde die ons onze vroolijke jeugd schonk
heeft ze te Zijner beschikking, en geeft ze
aan die ze behoeft. Danken wij Hem, Die
ons een hart gaf om alles te gevoelen, een
hart, waaraan niets menschelijks vreemd
bleef, en dat ook voor het Goddelijke niet
onaandoenlijk is. Ook in dien speeltijd
van onzen geest, dien dit boekdeel ons her
innert, stonden wij nu en dan stil, als op
een aanraking met het hoogere, met het
hoogste. De tijd is gekomen om daaraan
geheel ons hart over te geven en, bij het
waarachtige licht, alles en allen, maar aller
eerst onszelven te zien. Neen, het is de
vraag niet meer van spelenmaar wel van
wederom kinderen te worden. En daar is
een kind zijn, waarin alleen de kracht, de
wijsheid en de vreugde van den man ge
legen is."
De Camera is met zeldzame hartelijkheid
ontvangen, een hartelijkheid, die in den
loop der jaren niets verminderd is. Binnen
't half jaar was een tweede druk noodza
kelijk, elf jaar later een derde, weer drie
jaar later een vierde en zoo ging 't gere
geld door: thans zal de twee en twintigste
't licht zien, voor 't eerst door vreemde
hand bezorgd. De ophelderingen «na vijf
tig jaar" gegeven, waren een welkome
verklaring van veel, dat in den loop eener
halve eeuw en welk een halve eeuw
duister geworden was.
't Getuigt voor ons Volk, dat de Camera
zulk een ontvangst heeft mogen genieten.
Dit absoluut gezonde, door en door reine
boek, vroolijk, maar ernstig tevens, heeft
niet nagelaten een heilzamen invloed uit
te oefenen op smaak en levensbeschouwing
van velen. Hoe weinig men een hoek als
dit een bepaald Christelijk werk noemen
kan, toch voelt ieder: zulk een bloem wast
alleen in den hof des Christelijken levens
en denkens en voelens.
(Wordt
Goes. Gister Zondag overleed alhier
na een korte ernstige ongesteldheid de heer
Z. D. v. d. Bilt la Motthe.
Met deze sobere mededeeling zouden wij
kunnen volstaan, wat zeker het meest in
den geest van den overledene zou zijn, en
zeer zeker de beste vertolking ware van
de stille smart, waarmee de burgerij, en niet
het minst de armen onder haar en ook
velen buiten onze gemeente, niet het minst
in zijn geliefd 's-Heer-Abtskerke, deze lijdiDg
ontvingen.
Want La Motthe was een beminnelijke,
algemeen beminde man, wiens verschijning
in eiken kring eerbied en achting afdwong
en die op menig terrein, onder rijken
en armen, bij feest en rouwe, voor geleerd
en ongeleerd, jong en oud, kortom overal
waar hij meende nuttig te kunnen zijn,
zijn kostelijke gaven van verstand en hart,
zijnen stoffelijken en zedelijken steun, met
zoo zeldzame kieschheid en openhartigheid
wist te brengen.
Partijman in den goeden zin des woords,
verloochende hij zijn liberale gevoelens
nimmer, doch partijdig was hij niet. Dat
verbood hem zijn eerlijk, joviaal karakter.
Schoon geboren Hagenaar, was hij sinds
menschenheugenis in onze stad ingebur
gerd en leefde hij sinds meer dan een
halve eeuw met de Goesche burgerij mee,
terwijl hij bij zoo menige gelegenheid
toonde hoe het belang der gemeente hem
ter harte ging.
Zijwert Diderik v. d. Bilt la Motthe
werd den 2 Feb. 1833 geboren. Den 1
Maart 1857 aanvaardde hij de betrekkiDg
van secretaris van 's-Heer Abtskerke, en
in 1879 werd hij tevens tot burgemeester
dier gemeente benoemd. In beide betrek
kingen verwierf hij zich de achting der ge
meentenaren, wat o. a. zoo ondubbel
zinnig bleek bij zijn veertigjarig jubilé als
secretaris op 1 Maart 1897. Ook verschil
lende andere betrekkingen nam hij op nauw
gezette wijze waar. Wij bennen ze lang
niet alle. Doch herinneren slechts dat de
overledene tevens was ontvanger-griffier
van het waterschap Baarlandkerkelijk
ontvanger der Ned. Hervormde gemeente
en gemeente-ontvanger van Goes. Voorts
was hij van tal van vereenigingen bestuurslid.
Hij was o.a.penningmeester van de Zuid-Bev.
afdeeling der vereeniging voor Weezen-
verpleging in 't huisgezin; Vice-voorzitter
der Schietvereeniging „Koningin Wilhel-
mina"Directeur van de Oestermaatschappij
„Eensgezindheid"; Penningmeester van de
Vereeniging de Ambachtsschool"Voorzitter
van het bestuur van het Gasthuis. Van
tal van sport-, muziek- en andere veree
nigingen was hij de ziel, en bij feestelijke
gelegenheden de woordvoerder; onder meer
beschermheer van „Sparta" en „Euphonia".
De overledene mocht nog kort geleden
onder talrijke blijken van belangstelling
van menschen van allerlei stand, leeftijd
en richting zijn 70sten verjaardag vieren.
Wij besluiten dit zeer onvolledig over
zicht met de betuiging van onzen grooten
spjjt over zijn heengaan, Nederland ver-