NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND jndbouwers No. 41.1903 Dinsdag 6 Januari. 17e Jaargang. CHRISTELIJK- HISTORISeH ddelburg. iiïïgsmëïïwagëïi E KOOP, 'vaars te koop, ID P. G. benoodigd, die omgaan. Adres J. VAN Adriaanstraat, Goes Timmermansknecht, e Dienstbode nmakersknecht SMIT Jr., 's-Heer ste Kneeht kersknecht, P. G. VERSCHIJNT Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN 2 FEUILLETON. De Bekeering van Markus Lev. e Platteboonen. ïgazijn „Groenendraak"* 'RANDSE, Koudekerke. ïuari, bij A. ABRA- [oudekerke. Het Mei e Dienstmeid JAN BEENHAKKER, i n g e. et Mei ID benoodigd, AS, landbouwer, Kou- of met Februari evraagd 30 jaar, die goed be- urgerwerk, bij W. F. Timmerman, Lange- 7, Goes. an of met Mei a. s. G., bij I. WILLEM- t Maart e. et Maart oorkeur inwonend, bij 's-Beer Arendskerke. of met Mei d benoodigd, ieuw- en St. Joosland. et 1 Maart gevraagd E, Schoenmakerij en r s e k e. e n s t „SCHELDE" Van Rotterdam. anuari. Zater. 3 10- Zond. 4 10,— Maan. 5 10- Dins. 6 10,- Woen. 7 11,— Dond. 8 11,30 Yrijd. 9 9- Zater. 10 9,30 Zond. 11 10.— Maan. 12 10,- Dins. 13 10- Woen. 14 10,— Dond. 15 10- Yrijd. 16 10,- Zater. 17 10,- Zond. 18 10,- Maan. 19 10- Dins. 20 10,30 Woen. 21 11- Dond. 22 11,30 Yrijd. 23 9.— Zater. 24 9,30 Zond. 25 10, Maan. 26 10,30 Dins. 27 10,30 Woen. 28 10,30 Dond. 29 10,30 Vrijd. 30 10,30 Zater. 31 10,30 opeesche Spoortjjd. 50a)S) nm.3,30c) 15 a) nm.3,55 25 nm.l,55y) 50 d)b) 3,30<?) ten na het vertrek van 0. 0. Breskens, Borsselen en 0 naar Breskens, Bors- gen naar Borsselen en iet aangelegd. an 1,55 van Neuzen naar elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,026. UITGAVE DER FIRMA en van van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. 5 Januari 1903. Met twee maten. Aan een onzer Chr. Scholen werkt een onderwijzer van om streeks 30 jaar. Hij is in 't bezit der hoofdakte, is gehuwd en heeft 4 kinderen. Zijn salaris is f 475, welke som, ondanks de subsidie, niet is verhoogd geworden. Van die f475 moet hij voor zijn oudste dochtertje nog f 12 schoolgeld per jaar betalen. Het hoofd dier school heeft 5 kinderen gratis op school. Is dat met twee maten meten of niet Het bovenstaande lazen wij in de „Christe lijke Onderwijzer, orgaan der Unie voor Chr. Onderwijzers en Onderwijzeressen in Ne derland". Het doet ons genoegen dat dat blad het zoo bescheiden zegt. Het geeft ons gelegenheid om te zeggen dat wij dit een ongerechtige toestand vinden. Een man met de hoofdacte en twaalf dienstjaren, nog geen tien gulden belooning in de week om met zes personen van te leven, met nog de verplichting er bij tot het geven eener maandelijksehe bijdrage van een gulden voor de school. Het is goed dat geen naam genoemd werd. Nu kunnen alle sehoolcommissiiën die meenen dat het hen geldt, nog haastig hunne salarisregeling herzien. En zoo komt allicht meer dan een Chr. onderwijzer met hoofdacte, vrouw en vier kinderen door dit bericht uit den brand. Wanneer men te veel Zondagsrust aan de rijksambtenaren geeft, zijn het toch in de eerste plaats de fijne koppen onder de oud-liberalen en sociaal democraten weer, die daartegen protest aanteekenen. De minister heeft eenige treinenloopen op Zondag afgeschaft. Z\j die zoo roepen om Zondagsrust, be hoorden dit goed te keuren. De heeren Tydeman (oud-lib.) en Schaper (soc. dem.) hebben daarover anders gedacht. Zij hebben in een der jongste zittingen van de Tweede Kamer den minister een „niet verder" toegeroepen, en wel in 't belang der uitgaanders. Op Zondag gaan vele menschen met den trein uit. Moeten mijn ambtenaren dan geen rust hebben op Zondag, vraagt de minister. Ja, zegt Schaper, maar dan moeten er meer ambtenaren in dienst genomen worden. Zondagsrust in den zin van Zondagshei liging, daar voelt men aan die zijde zoo heel weinig, misschien wel niets voor. En hij leidde hem tot Jezus. Joh. i 43. Van dien dag af was ik de roem van mijn ouders en de lieveling van mijn grootvader Mozes. Nimmer zal ik vergeten met welke vreugde hjj gewoon was mij op zijn schoot te nemen, en met mij de schoone Sabbats liederen te zingen, of de heerlijke Psalmen, en de woorden der Vaderen te lezen. En de plechtige Vrijdagavonden, wanneer deze eerwaardige oude man met zijn helder -en opgeruimd gelaat, en witten, buitengewoon langen baard, waardoor hij een ware patri arch geleek, zijne handen op mijn hoofd legde en den Aaronitischen zegen over mij uitsprak! Ik kan met vol vertrouwen zeg gen, dat in die plechtige oogenblikken, die oude man, alhoewel zelf onbekend met den Vredevorst, in het hart van zijn kleinzoon de beginselen legde van den volmaakten vrede, waarmee de Heere Jezus Christus mijn ziel 30 jaar later vulde. In de hoogere school maakte ik het niet zoo wel als in de lagere. Mijn meester, bekend als een groot Talmudist, en die er mee vereerd was een kleinzoon van den vermaarden Rabbi Benjamin Wolf te heb- Voor het voorgaande feuilleton schreven wij i, de zetter -maakte er 3 van; dit is dus 2. Eu heelemaal niets de redactie van TM Handelsblad die zich als volgt over deze zaak en over den minister van Waterstaat uitliet Hoe weinig de Minister rekening denkt te houden met den last dien hij andersdenkenden oplegt, blijkt hieruit dat hij van meening blijft dat er nog meer gedaan moet worden »al ware het alleen maar als getuigenis dat men den Zondag als rustdag wil beschouwen." Dit steile clericalisme dat onze spoorwegen gebruikt om te getuigen van een bepaalde geloofsbelijdenis, staat ons bijzonder tegen. De Minister die aan de krachtige geloofsover tuiging van dr. Kuyper een zeker fanatisme paart, dat aan dr. Kuyper vreemd is, is voor de vrijzinnigen in den lande het meest beden kelijke element in het ministerieDe minister Oyens is, hoe hoog wij ook opzien tegen zijn kunde, te meer een gevaarlijk element in het Kabinet, daar hij door zijn fijnbeschaaf- den geest en hoofsche manieren menigeen inpakt. De voorstanders der Zondagsheiliging zijn hier in deze dienaren der Kroon door een liberaal blad geteekend als fanatieken en steil-clericalen. Het is of wij nog in 1890 leven, toen de liberaal Van Royen in de Eerste Kamer den minister van Koloniën toebeet dat hij leed aan godsdienstwaanzin. Men ziet hoe aan die zijde de grootere welwillendheid jegens de Christenen niet is vrucht van veranderd beginsel. Wie 't dachten zullen door uitlatingen als van Schaper en Tydeman, en Handels blad cum suïs wel ontnuchterd zijn. Mr. Heydenrijck, het bejaarde lid van den Raad van State, uit in een opstel in Be Residentiebode zijn groote vereering voor Thorbecke die den Katholieken hun bis schoppelijke hiërarchie schonk en hij heeft ook groote sympathie voor vele andere grootheden uit dien tijd0. a. Groen, v. Nispen, Fransen v. d. Putte en Heemskerk. En onder de tijdgenooten vereert hij dr. Kuyper, van wien hij onder meer het vol gende zegt „Moge een ander man Thorbecke's voor beeld volgen, doch op een gebied, hetwelk voor dezen laatste niet zóó roemrijk was, dat van het Onderioijs, en den strijd door Groen van Prinsierer met heldenmoed ge streden, weldra in diens geest doen be slechten. »Die taak is voor onzen tegenwoordigen Minister van Binnenlandsche Zaken niet te zwaar. „God wille, dat ik deze nieuwe zege ben, kon geen reden vinden waarom ik zoo traag was in het leeren uit den Talmud, wanneer het uit de Schrift zoo goed ging. Ik bracht ongeveer vier jaren op deze hoo gere school door, en later zag ik op deze lange nuttelooze jaren terug met een wee moedig gevoel, dat het al verloren moeite was, »een overgieten uit het holle in het ledige", zooals de Russen zeggen. Veel heilzamer was het onderwijs door mijne ouders gegeven in de zuivere lucht van een vroom en streng orthodox huisge zin. Mijn vader onderrichtte mij niet alleen uit ons Sephardisch gebedenboek te bidden, maar ook in iedere taal die ik kende. »Bid voortdurend mijn, kind", zeide hij vaak, »en indien gij niet altijd in de heilige taal kunt bidden, het komt ei niet op aan in welke andere taal gij tot uwen God spreekt. Hij verstaat alle talen, en vooral de taal van het verslagen hart". -Arme vaderVan de wereld verstoken, vond hij in het gebed een troost voor al zijn gemis. Eu wanneer hij bad, met welken eerbied staarde ik dan in zijn uitgedoofde oogen, die, zoo het mij toescheen, de heer lijkheid van den Onzienlijke aanschouwden. Mijne geliefde en kommervolle moeder deed mij het eerst een besef van zonde gevoelen. Het was op een donkeren winteravond, toen zij mij voor de hon derdste maal vertelde van haar vromen vader en geliefden zoon, (mijn broeder Simon), die samen naar Palestina gegaan waren, dat praal van het Recht, thans vooral dat der Ouders, moge beleven." De lezer zal wól doen met de woorden „Thorbecke's voorbeeld volgen" niet al te letterlijk op te vatten. De (Roomsche) schrijver herinnert zelf reeds aan diens minder roemrijk verleden in zake het Onderwijs. Maar ook de maatregelen tegen de Af gescheidenen heeft Thorbecke toegejuicht; zoodat in zake Kerk en School deze groote staatsman het ideaal der ware vrijheid heeft gekend noch gegrepen. Onder de wijze lessen ons voor 't Nieuw jaar ten beste gegeven meenen we deze eene, voorkomende in Ons Tijdschrift, orgaan van het christelijk letterkundig Verbond wel te mogen tellen, en aan onze lezers mee te deelen Van een torenbouwer. Bij had er zoo'n prachtigen toren gebouwd, Zoo hoog, en zoo vast op z'n beentjes; Van keurig gebeitelde kubetjes hout, En sierlijk beschilderde steentjes. „Puur jjdelheid'' stond op het bovenste blok, Op't andere weer: Glorie van menschen, En meer zoo, Maar 't was van den grond [tot de nok. Zoo mooi als hij 't immer kon wenschen. Toen kwam er op eenmaal eilaey [wat schrik! Een zomersche windvlaag, van boven Die kwam, en die blies, in een [oogenblik Lag 't prachtstuk uiteengestoven!,. Al pruilend zoekt hij nu de blokjes bijeen, Maar't valt hem misschien nog [wel mede Want onder den bouwval van hout en van [steen Ontluikt door zoo'n zomerschen wind vaak [meteen Het plantje van ootmoed en vrede. Een „medicus", blijkbaar een geneesheer aan een rijks-krankzinnigengesticht, komt in oen belangrijk, met groote nuchterheid, voorwerpeiijkheid en zaakkennis geschre ven artikel op tegen de schromelijke opper vlakkigheid waarmede sommige zaken in de Tweede Kamer worden besproken. Nu, wie, die de Handelingen der hon derd Volksapostelen leest, heeft niet voor zichzelf een dergelijke opmerking gemaakt. De bekwame schrijver neemt nu de cri- tiek en de mededeelingen van de Kamer leden Schaper, Ketelaar en De Klerk, be- ik haar vroeg waarom wij allen niet naar Palestina konden gaan. «Wegens onze groote zonden, mijn kind", antwoordde zij met een diepen zucht en tranen in haar oogen. Ongeveer twee maanden daarna kwam het feest der ongehevelde brooden, en met mijn 'vader in de synagoge zijnde, werd ik voor de eerste maal getroffen door de woorden van het gebed voor dit feest, »en om onze zonden zijn wij uit ons land ge dreven en wij kunnen niet komen en zien en voor U knielen waarin ik moeders woorden bevestigd zag. Toen ik zoowat negen jaar oud was, begon ik jaloersch te worden op mijne makkers, die een burgerlijke opvoeding kregen, en ik bad dit ook te ontvangen. Na lang overleg en ziende dat ik geen be lovend Talmudist zou worden,besloten mijne betrekkingen mij beide een orthodoxe en burgerlijke opvoeding te geven, en werd ik gezonden naar een Joodsche school waar de leerlingen onderricht werden niet alleen in de Schrift en Maimonides, maar ook in de gewone vakken van de Russische gou- vernementsscholen. De geregelde cursus vorderde vijf jaar; maar ik was immer de hoogste in mijn klas en promoveerde met eer in drie jaren. Twaalf jaren oud zijnde ging ik naar een hoogeschool. Maar, alhoewel het leeren daar ook goed ging beviel mij de school niet, omdat mijn Joodsche kameraden zoo godde loos waren en mijnen godsdienstzin bespotten. trekkelijk het krankzinnigenwezen onder banden. Schaper hekelde dit het scherpst naar aanleiding van de brochure-Meister, over het krankzinnigengesticht te Zutfen. Minister Kuypor had den inspecteurs van het geneeskundig staatstoezicht een scherp onderzoek opgedragen. In de pro vinciale staten van Gelderland was de quaestie breed besproken. Waartoe was nu de lange herkauwing en voorlezing van een krantartikel door Schaper noodig? 8 },De schrijver geeft daarna eenige staal tjes van 's mans oppervlakkigheid, prijst hierop den heer Van Asch v. Wijck, die niet meer zei „dan hij verantwoorden kon", zoodat op hem „zijne qualilicatie van waan wijsheid niet van toepassing kan zijn", en wijst er op hoe de heer Ketelaar „een duit in 't zakje kwam gooien." Hij had ook gegoord van een patiënt dia zoo mishandeld was in het gesticht te Delft, doch hij had de stukken nog niet goed gelezen, zei hij. Maar ook hij constateerde, dat enkele pati ënten te lichtvaardig in krankzinnigenge stichten geplaatst worden." En daarna kwam nog de heer De Klerk een verhaaltje vertellen hoe hij eenigen tijd geleden een patiënt uit het Haagsche ge sticht had geholpen, die daar tegen zijn wil gehouden werd. De schrijver laakt zeer scherp de opper vlakkige praatzucht dezer drie Kamerleden die blij baar spraken over dingen waar zij geen verstand van hebben. Eu vervolgt dan »Wie echter bij dit debat blijk gaf zijn onderwerp goed meester te zijn, dat was minister Kuyper. Uit zijn beantwoording van de verschillende sprekers kan men duidelijk opmaken dat het niet de eerste maal was dat hij de talrijke vraagstukken van het krankzinnigenwezen onder de oogen had gehad. En ook zonder de opmerkingen der geachte leden zou hij doen wat moge lijk is, daar behoeven wij nietaan tetwijfelen." In dit opstel laat de schrijver *t is opmerkelijk! alle recht wedervaren aan de kennis en bezadigdheid der antirevolu tionaire heeren Kuyper en Van Asch v. Wijck, terwijl hij het ongelijk en de licht vaardigheid der onkunde vindt aan de zijde van den sociaal democraat, den radi caal en den liberaal. Een gebeurtenis zoo zeldzaam, dat wij niet konden nalaten er de aandacht op te vestigen. Dat er tweeërlei levensbeschouwing is wordt ons dikwijls gepredikt, maar niet zelden blijkt de kring waarin we leven In 1865 stierf mijn grootvader Mozes. Mijne moeder ging inwonen bij een mjjner getrouwde zusters, en mijn vader en ik waren zonder tehuis. Nu was het noodzaak de school te verlaten om een betrekking te bekomen, waardoor ik vader en mij zei ven zou kunnen onderhouden. Slechts 15 jaar oud kreeg ik een plaats op een spoor wegkantoor met salaris voldoende om ons te onderhouden. Zoover als het in mijn betrekking mogelijk was, bleef ik getrouw aan de voorschriften van den Joodschen godsdienst, las dagelijks mijne gebeden, onthield mij van onjoodsche maaltijden en hield den Sabbatdag heilig. En toen ik na een dienst van vjjf maanden kiezen moest tusschen arbeiden op onzen Sabbat of te bedanken, aarzelde ik geen oogenblik en bedankte. Spoedig daarna woonde ik bij een rijken Joodschen landman als onderwij zer in 't Russisch in zijn huisgezin. Zeven jaar vertoefde ik in deze familie, tot voor deel mijner kennis. Hier in de stilheid van 't akkerleven leerde ik mijn God bemin nen uit beide Zijne groote boeken, dat der Openbaring en dat der Natuur. Gedurende den winter had ik maar drie uren noodig voor onderwijs, en besteedde het overige mijns tijd3 aan het lezen der Heilige Schrift. In het najaar van 1872 keerde ik terug naar Odessa om mijne studiën te voltooien. Twee jaren waren noodig voor mijn eind examen, en in Feb. 1875 promoveerde ik als advocaat en werd spoedig toegelaten zoozeer afgesloten dat we er weinig van merken. Wat hoort of merkt de boer op zijn hof stede, de arbeider bij zijn arbeid althans indien hij geen fabrieksarbeider is van die tweeërlei levensbeschouwing. Dat er een wereld is die met God en eene die buiten God leeft, hoevelen die het slechts van hooren zeggen weten. Daar komt bij dat de „gemeene gratie" de scheiding tusschen de tweeërlei levens beschouwing verzacht, minder in 't oog vallen doet. De volledige scheidslijn ziet men thans weer getrokken, door het gerucht makende zonde-leven aan het hof te Dresden. De vluchtende aanstaande Koningin be geleid door een broeder evenzeer in echt breuk levende, levert stof voor een roman niet alleen, maar wordt voorafgegaan en begeleid door een trits van romans, een andere wereld scheppende dan Gods Woord met zijn tien geboden. Onlangs verscheen in Duitschland een nieuwe roman. In 1902 werden 260 duizend exemplaren van dit beroemde werk verkocht. De titel is: de beul van Berlijn. In dit boek komt voor: een terechtstel ling, het doodvallen van een koorddanser, de ontvoering van een kind, een braspartij in een dievenherberg, een schijndoode, een vadermoorder, een uitbraak uit een gevangenis, een krankzinnige vrouw, een poging tot vergiftiging, een bestolen lijk, een oproer in het werkhuis te Berljjn, een bende valsche munters, enz. Dat is de kost waarmee duizenden zich voeden. Hoevelen van die duizenden kennen den Bijbel niet? Hoevelen zien hun levenlang het onkruid en nooit de tarwe? En de gevolgen? Ziet ze om U heen. Misschien weinig in uw eigen gelijkge zinde omgeving, maar even in de wereld en de tweeërlei levensbeschouwing spreekt u overal duidelijk tegen. Uit Macedonië komen berichten over gruwelijke wreedheden door een bende van tweehonderd Turksche soldaten en met hen een groot aantal Bashi-Bazoeks op vreed zame Bulgaarsche landlieden teZelenznita gepleegd. Veertig van de voornaamste inwoners werden govangeD genomen en verschrikke lijk mishandeld. Alle vrouwen en meisjes werden onteerd, twee kinderen gedood. Een vrouw, die weerstand bood, werden vier vingers af gehakt. tot uitoefening van mijn vak in de pro vincie Béssarabie, en in de stad Soroky. In September deszelfden jaars huwde ik mijne geliefde, vrouw. Mijn praktijk nam sterk toe, en in de oogen van een ieder was ik de gelukkigste onder de Joden in Bessarabië. Desniettegenstaande kon ik persoonlijk vas geen gelukkig gevoel spreken. Het besef van zonde, dat mijn geliefde moeder in mij gaande gemaakt had, kwelde mij steeds. Uit mijn praktjjk en omgang met allerlei klassen van Joden en Christe nen, leerde ik dat mijn volk, alhoewel toen niet vervolgd gelijk nu, toch niet in gunst wasen al verdedigde ik hem met al mjjn vermogen, woordelijk en in geschrift, voelde ik toch diep in mijn hart dat er iets met mijne broederen verkeerd was. De groote vraag die zich mij ter oplos sing voordeed, wasIs er geen balsem in Gilead Is er geen heelmeester aldaar "Want waarom is de gezindheid der dochter mijns volks niet genezen Ik wist dat mijn volk ziek was. Ik wist dat de zonde hun kwaal was. Maar hoe kon ik de medicjju vinden, den aard der ziekte niet recht ken nend Daar ik nooit de gelegenheid had gehad een Nieuw Testament te lezen, wees niets mij op het feit dat de grootste oorzaak van Israëls krankheid was hun nationale verwerping van den grooten Medicijnmeester Jezus Christus. Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1903 | | pagina 1