NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND
No. 25. 1902,
Donderdag 27 November.
17e Jaargang,
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
VERSCHIJNT
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Voor Wan Harn.
Uit de Tweede Kamer.
Ingezonden Stukken.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE DER FIRMA
en van
van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Ontvangen van Ds. S. te Boskoop f2,50.
Totaal met het vorige f 410,50' Is.
Wie kent Mnltatuli's Max Eavelaar niet
of hoorde er nooit van?
Wien is de Negerhut van Mevr. Beecher
Stowe onbekend?
Wie herinnert zich niet Zola's J'accuse
in de Dreyfus-aifaire
Iets als deze verscheen dezer dagen in
onze pers onder den titelDe millioenen
uit Deli, door mr. J. van den Brand.
Deli, behoorende tot onze zoogenaamde
buitenbezittingen, op de Oostkust van
Sumatra gelegen is een rijk tabaksland.
De ondernemers der plantages, hetzij dan
in Deli of in Den Haag wonende, leven
weelderig. De tabaksplantages werpen
schatten af. Maar in datzelfde rijke, weel
derige Deli wonen ook gedwongen arbeiders,
Koelies genaamd, en deze zijn de pariah's
der Oostersche samenleving. Minder dan
de hoorigen in de middeneeuwen, onder
onze Westersche beschaving vormen zij
een klasse van menschen die allerlei mis
handelingen en martelingen te verduren
hebben.
Een klasse van menschen blootgesteld
aan en misbruikt tot schandelijkheden,
vooral op stoffelijk en zedelijk gebied, om
welke te schetsen ge de pen van wijlen
Zola zoudt behoeven.
Daar heerscht in Deli, volgens de mede-
deeling van mr. J. van den Brand, een
toestand zoo door en door verrot, zinkende
en zich zelf verterende door gruwelijke
zonden, vloekende tegen alle christelijke
beginselen, met alle begrippen van men-
schelijkheid en rechtsgevoel spottende.
In de Tweede Kamer was in de dagen
aan de behandeling der Indische begrooting
gewijd, een echo van deze openbare aan
klacht te beluisteren. De Minister van
Koloniën deelde mede, dat alle feiten in
de brochure genoemd op één na, bij de
rechterlijke macht in onderzoek zijn, en
in den laten namiddag van Vrijdag werd
door twee socialistische leden der Kamer
de heeren Melchers en Van Kol op in
trekking der Koelie-ordonnantiën aange
drongen.
Een denkbeeld dat bij den Minister
ondersteuning vond.
Eigenaardig dat twee socialistische leden
op vrijen arbeid aandrongen, terwijl overal
en altijd art. 1 van de Grondwet der
socialisten mag heetenqeorqaniseerde
arbeid.
Zoo spot de practijk niet zelden met de
schoonste theorieën.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie).
Mr. De Veer's repliek in zake
„Kindervoeding".
Deze geeft, naar het mij voorkomt, een
getrouw beeld van den gedachtengang, die
geleid heeft tot het bekende pleidooi in
den gemeenteraad. Die gedachtenyawy is
voor mij karakteristiek. Hij is in hoofd
punten uitgestippeld deze: er zijn ouders,
die noch voor zich zeiven, noch voor hunne
kinderen voldoende voedsel kunnen beko
men, kerkelijke en particuliere liefda
digheid en armenzorg voorzien niet vol
doende in de nooden van die huisgezinnen,
daardoor zijn er ouders en kinderen,
die gebrek lijden, er bestaat een ver-
eeniging, die een deel van die kinderen
dagelijks een behoorlijk middagmaal ver
schaffen wil, die vereeniging heeft echter
gebrek aan geld, om haar werk behoorlijk
te kunnen blijven verrichten, ze vraagt
daarom subsidie aan de gemeente, die
vereeniging verricht een goed werk: ze
zet hongerlijdenden kinderen een maal eten
voor, goede voeding in de jeugd is voor
het lichamelijk en geestelijk welzijn der
toekomstige staatsburgers van groot belang,
bevordering van dien welstand komt
den Staat ten goede, derhalve subsidie
verstrekken aan genoemde vereeniging.
Zoo beschouwt dhr. De Veer de zaak op
zich zelve, afgedacht van beginselen en neemt
zijn besluit. En als hem dan gezegd wordt
uw uitspraak is in strijd met de anti-re
volutionaire beginselen, dan antwoordt hij,
dat kan ik niet inzien. In hetgeen aan
gevoerd wordt om hem daartoe te brengen
ziet hij niet de consequente gevolgtrekkingen
der tegenover elkaar staande beginselen van de
anti-revolutionairen en van de socialisten, maar
slechts bezwaren. En natuurlijk als ge
slechts te doen hebt met bezwaren, dan
hangt het er maar van af, hoe groot die
in uw oog zijn, om er al of niet over
heen te stappen.
De heer De Veer, is niet principieel in
deze. Hij zegt: „Ik ga uit van de mee
ning, dat er ouders zijn, die noch voor
hun kinderen, noch voor zich zelf behoor
lijk voedsel hebben". Zoo doet niet iemand
van beginselen, als hij die niet thuis laat.
Deze vraagt in de eerste plaatswat zeg
gen mijne beginselen met betrekking tot
de te behandelen zaak, hier voeding, d. i.
voor een deel de verzorging van het kind
Is uitgemaakt, dat verzorging van het kind
door vreemden met voorbijgaan der ouders
in strijd is met zijne beginselen, dan spreekt
hij daarover niet verder meer (versta mij
wel, daarover niet, maar nog wel over de
wijze, waarop de gebrek lijdenden gehol
pen kunnen worden in overeenstemming met
zijn beginselen). Is het tegenovergestelde
het geval, dan, maar ook eerst dan, gaat
hij er toe over om de zaak te beschouwen
zooals dhr. De Veer doet.
„Ik heb gestemd voor „Kindervoeding"
uit utiliteits-oogpunt", zegt dhr. De Veer.
Hier bevestigt hij zelf, wat ik hierboven
met betrekking tot zijn gedachtengang
neerschreef. Als „Kindervoeding" in strijd
is met de a. r. beginselen, dan kan men
met utiliteits-redenen, die waarheid niet
te niet doen, maar wel bedekken voor hen,
die weinig of niets voelen voor beginselen.
Aan het eind van mijn voorgaand artikel
„Antirevolutionair"? vroeg ik aan dhr.
De Veer mij uiteen te zetten, dat niet
met de anti-revolutionaire beginselen in
strijd is:
le. het beginsel der gemeenschap,
2e. de algeheele verzorging door den
Staat van kinderen, die tehuis het noodige
niet voldoende ontvangen,
en 3e. het uit elkaar rukken van het
gezag, van den eerbied en de liefde voor
de ouders.
Dhr. De Veer heeft daartoe geen poging
gewaagd en toch eerst als men dat meent
heeft men, naar het mij voorkomt, vrijheid
om voor Kindervoeding te stemmen. Hij
heeft er zich evenwel toe bepaald, om te
weerspreken de drie daarmee verband
houdende stellingen
le. dat „Kindervoeding" ligt op de lijn
van het socialisme,
2e. dat „Kindervoeding" slechts een
begin is van algeheele verzorging en daar
mee op één lijn ligt,
en 3e. dat het gezin uiteengerafeld wordt
door „Kindervoeding" met in haar gevolg
al datgene, wat de geheele verzorging
uitmaakt.
Wat no. 2 aangaat, ik maakte in mijn
vorig stuk, geleidelijk van het een tot het
ander opklimmend, de gevolgtrekking, dat
dhr. De Veer, gestemd hebbende voor sub
sidie aan „Kindervoeding" niet meer kon
stemmen, uit een principieel oogpunt althans,
tegen de algeheele verzorging door de ge
meenschap van kinderen, die thuis aan het
noodige gebrek hebben. De heer De Veer
repliceert dat hij, zonder inconsequent te
zijn, dat wel kan, en hoopt dat ik na zijne
uiteenzetting zulks zal inzien. Nu moet
ik bekennen, dat het mij daardoor nog
niet duidelijk geworden is, dat er een
principieel onderscheid bestaat tussehen
een kleine en een groote subsidie, tussehen
een gedeeltelijke en geheele bekostiging
van Kindervoeding door de gomoento,
tussehen het verstrekken van voedsel en
het verstrekken van kleeding, van woning
en wat dies meer zij. Wanneer dhr. De
Veer uit een utiliteits-oogpunt voedsel wil
verstrekken aan gebrek lijdende kinderen,
zal hij dan, als er kinderen zijn, die na
genoeg zonder kleeding door de barre
winterkou moeten, die zonder deksel met
hun vijven in een bedstee slapen of wel
op den harden grond, zal hij dan uit dat
zelfde utiliteits-oogpunt die kinderen geen
kleeding en woning moeten willen ver
schaffen?
Dhr. De Veer maakt de opmerking, dat
voeding en kleeding niet op één lijn liggen,
omdat kleeding in het huisgezin verstrekt
kan worden en voeding niet (voor het
zelfde geld en met dezelfde moeite), maar
eilieve is het dan de plaats der uitreiking
die verschil maakt, is niet in beide
gevallen het essentiëele daarin gelegen, dat
de staatszorg treedt in de plaats van de
ouderlijke zorg?
Neen mijnheer De Veer, het handelt niet
slechts om de vraag of de gemeente sub
sidie zal geven aan „kindervoeding". (Doch
al was dat waar, ook dan zou het antwoord
van den anti-revolutionair weigerend moeten
zijn, eenvoudig omdat „kindervoeding" in
strijd is met Gods ordinantiën.) Laten we
ons toch niet bepalen tot dat bijzondere
geval, stellen we daarvoor het alge-
meene in de plaats, b. 1. is het in overeen
stemming met de a. r. beginselen, dat de kin
deren, die zulks behoeven, verzorgd worden
door de gemeenschap met voorbijgaan der
ouders. Dan wordt onze blik ruimer, ons
inzicht dieper, dan komt de zaak waar
het om gaat duidelijker uit en kunnen we
beter zien,, wat we doen moeten.
Hoe moet op bovengestelde vraag het
antwoord luiden
De antirevolutionair erkent Gods ordi
nantiën in de maatschappij.
Tot deze behoort onder meer het gezin,
waarin de kinderen door de ouders moeten
worden verzorgd en opgevoed.
De anti-revolutionair erkent ook, dat die
instellingen goed zijn, dat ze geëerbiedigd
en geëerd moeten worden.
Hier acht ik het noodig een opmerking
in te lasschen Als uit de a. r. beginselen
wordt afgeleid hoe een en ander in de
samenleving moet ingericht zijn, m.a. w.
als Gods ordinantiën in de maatschappij
worden uitgewerkt, doorgevoerd en gestand
gedaan, dan zeggen sommigen ge hebt
goed redeneeren, als ge staat tegenover
een maatschappij, die juist geordend zuiver
loopt, maar ge moet rekening houden met
de werkelijkheid, ge moet u onze door de
zonde gedesorganiseerde maatschappij voor
oogen stellen.
In die woorden komt het uit, dat de
zulken niet alleen behept zijn met socialis
tische ideeën, die ze, zij het ook met goede
bedoeling, in de a. r. partij willen binnen
loodsen, maar dat ze bezield zijn, zonder
zich zulks bewust te wezen, met den geest
van het socialisme.
Dit zegt ookuwe godsdienstige ideeën
betreffende de maatschappij mogen heel
mooi zijn in theorie, in de werkelijk
heid onthouden ze aan de arbeiders en
hunne kinderen, wat hun toekomt, wij
moeten van die zoogenaamde goede instel
lingen Gods niets hebben.
En nu wijzen natuurlijk die enkele
„rooien" onder ons, zulke woorden met
verontwaardiging van de hand, maar zeg
gen toch niettemin hetzelfde in anderen
vorm. Zij komen op bedekte wijze op
tegen het handhaven van de ordinantiën
Gods in onze maatschappij.
Maar, zoo vraag ik, zijn die instellingen
gegeven voor een ideale samenleving of voor
onze zondige maatschappij
Is het eerste het geval, welnu dan geef
ik hun gewonnen spel, dan behoeft iemand
zich aan die ordinantiën niet meer gelegen
te laten liggen, dan hem goed dunkt,
maar is het tweede het geval dan is on
verbiddelijke handhaving van die ordinantiën
overal en ten allen tijde eisch
Dan is het in strijd met de a. r. begin
selen, dat de kinderen uit behoeftige ge
zinnen niet langer verzorgd worden door
de ouders, maar door de gemeenschap.
Gaan we nu over tot nadere toelichting
van het eerste punt n.l. dat subsidie „kin
dervoeding" ligt op de lijn van het socia
lisme. Dat is zoo in tweeërlei opzicht
gaan we van „kindervoeding" de lijn terug
dan komen we in de socialistische grond
gedachte, dat de gemeenschap voor allen
en alles te zorgen heeft, en gaan we langs
de lijn vooruit dan brengt deze ons tot de
groote opvoedingsgestichten, welke de so
cialisten zich in de toekomst denken, ge
stichten, uitgaande van den Staat, waar de
kinderen worden gehuisvest, gevoed, ge
kleed, gereinigd, onderwezen en opgevoed.
Boven hebben we gezien, dat subsidie aan
„kindervoeding" de eerste stap is op den
weg, die voert tot algeheele verzorging,
ik vraag u of dat niet de weg is die uit
gaat van de zooeven genoemde socialistische
grond-gedachte. En wanneer het tot al
geheele verzorging komt, zullen dan de
genoemde gestichten niet als van zelf ont
staan
Als derde punt noemde ik de uiteen
rafeling van het gezin. Dhr. De Veer, niet
aanvaardend de consequenties bij het eerste
punt opgegeven, bepaalt zich slechts bij
den slechten invloed dien „kindervoeding'''' op
het gezin zal uitoefenen en ontkent dezen
geheel en al. Geheel anders echter zien
zij het gezinsleven bedreigd, die de con
sequenties wel zien liggen. Wat zullen
de ouders antwoorden, als de kinderen tot
hen zeggen „wat! vergt ge nog gehoor
zaamheid, achting, eerbied en liefde van
ons ge hebt ons alleen maar in de wereld
geschopt, misschien wel tot ons ongeluk,
ge voedt ons niet en reinigt ons niet
en dat we behoorlijk worden onderwezen
en dat we niet door u produktief worden
gemaakt is niet door uw toedoen, maar
door de goede zorgen der Overheid" 1 Maar
waar spreek ik nog van De kinderen
zijn dan immers in gestichten bijeen. Leidt
dus de weg, waarop dhr. De Veer den
eersten stap zette, niet ook tot dat andere,
wat de socialisten als noodzakelijk gevolg
van hun beginselen zien en voorstellen n.l.
de afschaffing van het gezin?
Na deze principiëele beschouwing lust
het mij om de „kindervoeding" ook nog
eens op zich zelf te bezien, want ook daarin
verschil ik zeer met dhr. De Veer.
Er zijn gezinnen, waarin gebrek geleden
wordt door ouders en kinderen. De ver
eeniging „kindervoeding" noodigt een deel
van die kinderen in hare lokaliteit, waar
ze zich te goed kunnen doen aan een be
hoorlijk middagmaal. De ouders en de
andere kinderen laat ze thuis. Waarom?/
Omdat deze niet school gaan. Is dat hu
maan Bazel nu hier niet over het feit
dat ze maar heeft voor een deel, laat
ze dan wat ze heeft verdeelen onder allen,
door het terhand te stellen aan het hoofd
van het gezin. Dat is menschlievend. Maar
de vereeniging is aangelegd op het weldoen
van een deel van het gezin, op het in de
plaats treden der ouders.
Dan, wat de ouders meer in 't bijzonder
aangaatgevoelt ge niet, hoe ge het ver
antwoordelijkheids-gevoel der ouders in niet
geringe mate verzwakt, hoe ge hen afzet
van hunne positie, hoe het hun smarten
moet, dat de verzorging hun niet meer
wordt toevertrouwd, dat ze niet meer het
genot smaken om zelf hun kinderen het
noodige te geven? Wie zelf kinderen heeft,
weet hoe de ouderliefde behoefte heeft zich
daarin te uiten. En ge zult toch niet dur
ven beweren, dat de ouders van alle kin
deren, die voor de voeding in aanmerking
komen niet gevoelig voor het genoemde
zijn. Waarlijk, die vorm van barmhartig
heid, geopenbaard in »kindervoeding", is
wreed
Ik ontken niet, dat er gebrek geleden
wordt en evenmin, dat het eisch van
menschelijkheid is, dat daarin voorzien
worde. Door wie en op wat wijze gaf ik
reeds aan in mijn voorgaand artikel. Wan
neer dhr. De Veer voorgesteld had, om
datgene, wat men geven wilde aan skin-
dervoeding", te voegen bij den post voor
armenzorg, dan had hij zijn voet niet gezet
op den verkeerden weg en ook beter de
humaniteit gediend.
Nog een en ander naar aanleiding van
enkele opmerkingen door dhr. De Veer.
Hij zegt«Waar nachtarbeid van vrouwen
plaats heeft, kan men even goed van uit
eenrafeling van het gezin spreken, als bij
kindervoeding". Neen, toch nietin de
eerste plaats duurt de nachtarbeid van de
haringspeetsters slechts een zeer korten
tijd van 't jaar en in de tweede plaats
wordt daardoor gedurende dien korten tijd
wel geschaad het huishouden maar niet
de betrekking tussehen de leden van het
gezin.
Dhr. De Vesr zegt dat het doen voort
bestaan van sociale nooden eerder socialisten
kweeken zal dan het wegnemen daarvan.
Volkomen waar, edoch ten eerste loopt de
polemiek niet over het kweeken van socia
listen maar over de vraag, of men door
subsidie aan «kindervoeding" te geven
handelt in socialistischen geest. En in de
tweede plaats geloof ik, dat deze bevoor
rechting van een deel van het gezin met
een deel van de levensbehoeften zal maken,
dat welhaast de ouders zullen, zeggen
waarom geeft de overheid ons en aan onze
andere kinderen ook niet te eten, en waarom
geeft zij ons ook niet de zoo onmisbare
kleeding enz.
Aan het einde van zijn artikel schrijft
dhr. De Veermochten er zijn, die om
des beginsels wille hunne kinderen niet
willen toevertrouwen aan de bestaande
vereeniging, dat zij zelve de handen aan
den ploeg slaan. Maar mijnheer De Veer
juist om des beginselswille zullen zij zoo'n
vereeniging niet willen vormen
Dhr. F. K. merkt op»met het zeggen,
dat voeden plicht en taak der ouders is,
vordert men niets, omdat niemand dat
ontkent". (Die reden is fraai, laat staan
nog of ze waar is, de socialisten b.v.
OnbegrijpelijkDit juist is het punt, van
waaruit «kindervoeding" geoordeeld en
veroordeeld wordt. (Zou dhr. F. K. even
als dhr. De Veer uit willen gaan van de
meening, dat er gezinnen zijn, die gebrek
lijden
Dhr. F. K. noemt dat een waarheid en
een zeer groote waarheid. Is dat ook een
reden, waarom we daar niet van zouden
mogen uitgaan; (die geldt toch zeker ook
van dhr. De Veer's uitgangspunt) moeten
we dan uitgaan van iets, dat geen waar
heid is Dan, is dhr. F. K. blind voor de
logische gevoltrekkingen, welke uit die
waarheid zijn te maken Erkent dhr. F. K.
deze waarheid als een ordonnantie Gods,
die gehandhaafd moet worden
Handelt «kindervoeding" niet in strijd
met die ordonnantie Moet «kindervoeding"
dan door den anti-revolutionair niet ver
worpen worden
Ik eindig met hetgeen ds. Rudolph zegt
in »Boaz" van 15 Nov.
«Het socialisme is de consequentie van
het liberalisme, dit treedt duidelijk aan
het licht op schoolgebied.
Het liberalisme heeft de ouders van de
zorg voor het onderwijs hunner kinderen
ontlast en deze op het rijk gelegd, het
socialisme trekt de de lijn door en wil rijk
èn gemeente niet alleen met de zorg voor
het onderwijs maar ook met die voor voeding
en kleeding der kinderen van on- en min
vermogenden belasten.
Eerst werd alleen nog maar schoolvoeding
gevraagd.
Thans worden schoolpantoffels, school-
baden, schoolartsen, enz. geëischt.
Straks gaat men nog verder en eischt
staatskostscholen.
Principiis obsta (d. w. z. wacht u voor
den eersten kwaden stap), de toepassing van
dezen regel is thans meer dan ooit noodig."
B. H. STOMPS.
Middelburg, 25 Nov.