NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND
No. 24. 1902.
Dinsdag 25 November.
17e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
VERSCHIJNT
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Merkwaardige verschijnselen.
el ken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE DER FIRMA
en van
van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
familieberichten van 15 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
De Heiland verwijt den Schriftgeleerden,
dat zij geen acht gaven op de teekenen
der tijden en geen moeite deden, deze te
onderscheiden, en heeft daarmee zijn dis
cipelen zijdelings geboden, daarop wèl acht
te slaan en daarover wèl na te denken.
Nu heeft zeker iedere tijd zijn eigen tee
kenen, maar den eenen keer zijn deze meer
in 't oog vallend dan den anderen. Tasten
wij mis, als wij onder de merkwaardigste
teekenen van den tegenwoordigen tijd, in
betrekking tot 't Koninkrijk Gods rekenen
't Zionisme,; onder de Joden, en 't Bijbel
onderzoek door Roomsche geestelijken, aan
gemoedigd door den paus?
't Zionisme. Ik bid u: span de ver
wachting niet al te hoog. De naam klinkt
zoo schoon, zoo echt idealistisch. Zion, de
volkomenheid der schoonheid, waarop God
blinkende verschijnt; Zion, dat vastgesteld
zal worden in 't laatst der dagen op den
top der bergen, en waarheen de volken
zullen toevloeien. Bat Zion als doel van
't leven en streven van den eerstgeborene
der volken Ik bid u: span de ver
wachting niet al te hoog. 't Zionisme
zoekt dat Zion niet. In 't werkje van dr.
Max Nordau, uitgegeven door 't hoofdbe
stuur van den Nederlandschen Zionisten
bond, wordt uitdrukkelijk verklaard „Het
nieuwe Zionisme verschilt daarin van het
oude, godsdienstige Messiaansche, dat het
alles, wat mystiek is, weglaat, zich niet
langer identiek voelt met het Messianisme."
Ofschoon 't Zionisme zeer beslist zich tegen
over 't Reform-Jodendom stelt, dat trou
wens voor den geloovigen christen nog
veel minder aantrekkelijks heeft dan 't
streven van Herzl, is 't geheel modern-
Joodsch-niet Israëlietisch.
De Reform-Joden willen Israël doen op
gaan in de volken„Dit volk zal alleen
wonen", heeft de voorzegger uit Mesopota-
mië uitgeroepen, en toen tenminste had
hij recht] Maar den Reform-Jood is deze
waarheid een ergernis. Hij vindt zijn voor
beeld in de oude Israëlieten, die zich tel
kens met de volken vermengden.
Vindt de Zionist zijn voorbeeld misschien
in de Israëlieten van Samuels dagen, die
een koning voor zich begeerden, opdat zij
zouden zijn als de andere volken? Het
Zionisme gaat uit van de gedachteer
bestaat een Joodsch volk; dat volk heeft
geen eigen land, zooals andere volken. Nu
roept 't: geef ons een land, gelijk al de
volken hebben.
Het Congres te Bazel, in Augustus 1897
vatte zijn streven samen in een met alge-
meene stemmen met groote geestdrift aan
genomen programma, woordelijk van dezen
inhoud
„„Het Zionisme streeft naar het verkrij
gen van een publiekrechtelijk gewaarborgde
woonplaats in Palestina voor het Joodsche
volk.
„„Om dit doel te bereiken, stelt het
Congres zich voor, de volgende middelen
te gebruiken:
1. Doelmatig te bevorderen de bezet
ting van Palestina met Joodsche land
bouwers, handwerkslieden en industriëelen.
2. De indeeling en vereeniging van
alles, wat Jood is, op een wijze in over
eenstemming met plaatselijke gesteldheid
en landsgebruiken.
3. Het aankweeken en bevorderen van
Joodsch zelfbewustzijn en nationaliteits
gevoel.
4. Voorbereidende stappen te doen, om
van verschillende regeeringen toestemming
te verkrijgen tot het bereiken van het
Zionistisch doel.""
Men ziet: 't doel is zuiver iets stoffe
lijks. Vergissen wij ons niet, dan zou
iedere andere plek op aarde, waar 't Joden
dom als zelfstandig volk op kon treden,
den politieken Zionist even goed voldoen
als Palestina. Dat hij zijn streven thans
op Palestina richt, heeft zijn goede gron
den. Voor Palestina voelen de meeste
Joden nog wat; voor verhuizing derwaarts
kan men ze warm krijgon. Palestina is
verder een deel van 't Turksche rijk, en
terwijl andere regeeringen nimmer zullen
te vinden zijn, om een deel van hun gebied
af te staan, is dit van de Porte niet ten
eenen male ondenkbaar.
Doch wil dit nu zeggen, dat 't Zionisme
dan ook voor de geestelijke ontwikkeling
van Israël en vooral voor zijn toebrenging
tot 't Godsrijk volslagen zonder beteekenis
is? Wie dit zou meenen, zou op zijn
minst voorbarig oordeelen. Er is onder
de middelen tot bereiking van 't doel,
boven opgesomd, één, dal bijzonder onze
^pandaeht trekt, we bedoelen 't derde. Hooren
wij, wederom van dr. Nordau, op welke
wijze men dit middel wenscht toe te pas
sen en aanvankelijk toegepast heeft.
„De Zionistische vereenigingen zorgen
er allerwegen voor, dat hun leden en in
't algemeen de Joden met de geschiedenis
van hun volk, met de kennis van de hei
lige en profane letterkunde in de Hebreeuw-
sche taal, bekend worden. Zij leeren den
Joden het hoofd hoog te houden, trotsch
te zijn op hun afkomst en de anti-semie-
tsche1) leugens, laster en schimp te min
achten. Zij zorgen naar hun beste krachten
voor de hygiène van het Joodsche prole
tariaat, voor hun oeconomischen vooruitgang,
door middel van associatie en aaneenslui
ting, voor doeltreffende opvoeding der kin
deren en voor de ontwikkeling der vrouw.
Zij geven de studeerende jeugd een doel
om voor te werken, een ideaal om voor te
leven. Zij preeken den plicht, een leven
te leiden, dat een toonbeeld is van geest
drift voor wat hoogers, afkeer van ruw
materialisme, waarin de assimilatie-Joden
bij gebrek aan een hoog levensideaal maar
al te licht vervallen, en streng zelfonder
zoek in woord en daad. Zij stichten turn-
vereenigingen om de lang verwaarloosde
lichamelijke ontwikkeling van het geslacht
te bevorderen. Zij wekken op tot vieren
van Joodsche geschiedkundige feiten en
gedenkdagen. In vele gevallen hebben zij
zelfs uiterlijke kenmerken. De Zionist
vindt het te laken, wanneer men zijn na
tionaliteit verbergt. Hij wil als Jood er
kend worden, en daar hij zich altijd geeft,
zooals hij is, en niet aan naiiperij doet,
niemand misleiden wil omtrent afstamming
en aard, zich bij niemand onder valsche
vlag indringt, is de betrekking tot zijn
Christenburen en landgenooten gezonden,
meer waar, oprechter, en waardiger, dan
die der assimilatie-Joden, die om hun Jood
zijn te verbergen, zich krachtig inspannen,'
maar vruchteloos, op een voor iederen
Christen van eenigen smaak, pijnlijke
manier."
Vooral twee dingen zijnin 'tbovenstaande,
die ons verblijden men wil de Joden meer
bekend maken met hun geschiedenis en
men wil hun kennis van „de heilige en
profane letterkunde in de Hebreeuwsche
taal" vermeerderen.
Nu is in 't algemeen de kennis zijner
geschiedenis voor een volk van 't aller
grootste belang: de geschiedenis is een
der duidelijkste stemmen, waarin God tot
een volk spreekt, en als 't deze stem
goed verstaat, is 't behouden. Wij mogen
God wel danken voor de herleving van 't
geschiedkundig onderzoek in de laatste
eeuw, vooral in de jongste helft daarvan.
Maar geldt dit voor alle volken, voor Israël
wel zeer bijzonder, daar zijn geschiedenis
zoo helder bestraald wordt door 't licht der
profetie. De geschiedenis van andere vol
ken is evenzeer een Godssprake, maar zij
heeft zulke vertolkers niet gevonden. Als
Israël zijn geschiedenis leert kennen, moet
t daarin de oorzaak zijner tegenwoordige
ellende vinden, maar ook den weg ter ver
lossing.
En dat te meer, waar 't ook kennis neemt
van „de heilige letterkunde", d. i. in de
eerste plaats van de Boeken des Ouden
verbonds. De Jood, die deze grondig be
studeert, moet daardoor, tenminste verstan
delijk, nader gebracht worden tot den Chris-
l) Men veigete niet, dat Dr. Nordau een
Duitscher is.
tus des Nieuwen Testaments dat kan niet
anders. Verwachten wij iets goeds voor
Israël en Oud- en Nieuw-Verbond geven
ons tot de verwachting recht, dan ver
wachten wij 't langs dezen wegde Jood
wordt teruggeleid tot de Profeten, en door
de Profeten tot zijn Messias. De ergernis
des Kruises kan voor hem alleen worden
weggenomen, als hij leert inzien, dat heel
't O. V. 't „in hoe signo" predikt in voor
beeld en in woord.
Wat wij dus van 't Zionisme durven
hopen Dat 't zijn doel zal voorbij schieten
en een ander treffen, dat 't niet beoogd
had. Als 't aan deze beweging gelukken
mag, Israëls volksgevoel op te wekken,
zal 't gaan zoeken Jehovah zijn God en
David zijn Koning dat staat voor ons
vasfi Israël is nog nooit anders ontwaakt,
dan met 't oog naar Zion, maar naar dat
Zion, waarop zich Jehovah openbaart.
Voor Israël dus redding in 't verschiet
door hernieuwd onderzoek der Heilige
Schrift.
Voor de Christenen, die Rome's bisschop
als Gris stedehouder eeren, redding langs
denzei fden weg. Daagt 't ook voor hen
reeds in den Oosten?
We ontvingen 't Centrum van 10 No
vember j.l. herdenkdag van Luther's
gebooi teen daarin als hoofdartikel
een stuk, getiteld Bijbelstudie. Reeds in
1893 wekte een pauselijke encycliek de
geestelijken der Roomsche kerk op, ernst
te maken met de studie der H. Schrift.
Onlangs heeft Loo XIII nu een «raad of
commissie van ernstige mannen ingesteld,
wier taak het is: »»alle zorg aan te wenden
en te bewerken, zoowel dat de H. Schrift
onder de Katholieken overal met zooveel
te grooter nauwkeurigheid worde behandeld
als do tegenwoordige tijd vereischt, alsook
dat zij gevrijwaard blijve niet alleen voor
elke besmetting der dwaalleer, maar tevens
voor alle roekeloosheid van meeningen"".
Of 't aan de vertaling, dan wel aan 't
oorspronkelijke stuk ligt, weten wij niet,
maar bijzonder duidelijk is deze omschrij
ving van 't doel der commissie niet. Toch
is de zin wel te vatten, te beter nog, als
men 't vervolg leest van de «apostolische
aanschrijving", waarvan zij deel uitmaakt.
Eer we echter daarover iets zeggen, een
enkel woord ovei de aanmoediging der
Bijbelstudie van Roomsche zijde, in 't al
gemeen.
Onder ons, Protestanten, leeft veelal de
gedachte, dat de Roomsche Kerk 't lezen
der H. Schrift bepaald en geheel verboden
heeft. Deze gedachte berust op misverstand,
zij 't dan ook op zeer verklaarbaar mis
verstand. We kunnen hier niet de heele
geschiedenis van 't zgn. Bij bel verbod gaan
behandelen, maar bepalen ons tot 't geen
na de Hervorming in dezen vastgesteld is.
't Trentsche concilie trof vooreerst alle
afwijking van de Vulgata, de Latijnsche
Bijbelvertaling van Hiëronymus, met zijn
banvonnis en stelde ook vast, dat niemand
iets uit de Schrift mocht afleiden, strijdig
met de vastgestelde kerkleer. In 1564
bepaalde paus Paulus III, dat de leek den
Bijbel slechts lezen mocht bij vergunning
van den geestelijke, wanneer deze oor
deelde, dat zulks hem profijt kon geven,
't Heette, dat de H. S. was als de ver
klaring der gelijkenissen, welke Jezus
alleen Zijn jongeren gaf; men zei: Jezus
had eenmaal bij de spijziging der 5000
't brood aan Zijn discipelen gegeven en
dezen hadden 'taan de schare uitgedeeld
naar dat ieder behoefde en zoo moest 't
ook met de H. S. gaan. 't Lezen eener
kerkelijk goedgekeurde vertaling zou aan
zulke personen worden toegestaan, van
wie men tevoren wist, dat zij daardoor
hun geloof en hun vroomheid niet ver
minderen, maar [vermeerderen zouden. Gre-
gorius XV ging weer wat verder en ver
bood 't lezen des Bijbels in de volkstaal
in 't algemeen. Clemens XI veroordeelde
de stelling van Quesnel, dat 't lezen der
H. S. voor iedereen noodig en nuttig is
en iedereen vrij staat en leerde dus 't
tegendeel. In 1757 werd bepaald, dat alleen
zulke kantteekeningen zouden toegelaten
zijn, als aan de kerkvaders ontleend waren
verder zou voor elke vertaling pauselijke
goedkeuring vereischt zijn. Pius IX heeft
in zijn, vooral door deze zinsnede beruchte,
encycliek de Bijbelgenootschappen als een
pest onzes tijds met geheime bonden ter
omverwerping van alle gezag op één lijn
gesteld. Ook Leo XIII heeft in 1884 te
kennen gegeven, 't Bijbellezen der leeken
in 't algemeen minder gewenscht te achten.
De pauselijke brieven van 1893 en 1902
zijn met vroegere voorschriften volstrekt
niet in tegenspraak, daar zij alleen 't Bijbel
lezen der geestelijken raken. Men stelle
zich niet voor, dat in Rome's houding ten
opzichte der H. S. een kentering gekomen
is, zooals men oppervlakkig licht zou kun
nen meenen. Toch zijn zij merkwaardig
zoover ons bekend is, heeft nimmer een
paus zóó uitdrukkelijk grondige studie des
Bijbels den geestelijken aanbevolen (wel
deden dit maar tevens aan de leeken
de conciliën van Rheims en van Aken,
813 en 816). Wat heeft Leo XIII tot deze
handeling gedreven 't Inzicht, dat 't on-
geloof van den tegenwoordigen tijd alleen
verwinbaar is voor hem, die 't zwaard des
Geestes, d. i. Gods Woord, weet te han-
teeren 't Besef, dat ook 't Protestantisme
door Rome nooit met vrucht kan bestreden
worden, zoolang de priesters niet minstens
even goed de Schrift kennen als hun tegen
standers? Zeer wel mogelijk, dat deze en
soortgelijke overwegingen hebben mede
gewerkt, doch o. i. is de eigenlijke aan
leiding tot 's pausen optreden een andere.
Rome's priesters nemen en dit is
hun volle recht van den Bijbel zeer zeker
kennis, en niet van den Bijbel in zijn
overgeleverden vorm alleen. Zij werpen
zich gretig op de werken der critici en
mannen als Kuenen en Wellhausen vinden
onder hen tal van aanhangers. Dit is na
tuurlijk den paus niet onbekend. Wat kan
hij daartegen doen Vroeger zou men
wellicht indien iemand dat aangedurfd
had geantwoord hebbenook den gees
telijken 't Bijbellezen verbieden, of ten
minste hun 't gebruik van andere ver
talingen dan die van Hiëronymus ontzeggen
en voorts de werken der critici op den
index plaatsen. Doch de ervaring van
eeuwen heeft bewezen, dat zulke maat
regelen juist 't tegengestelde uitwerken
van wat zij bedoelen. Le XIII is een zeer
verstandig man neem dit verstandig in
den zin van slim, zoo ge wilt. Hij heeft
gezegd: verbieden? onzin! juist aanmoe
digen (de prikkel van 't heel of halfver-
verbodene werkt dan niet, mogelijk spoort
't gebod zelfs tot overtreding aan
maar verder: binnen de perken houden en
onder 't vaderlijk opzicht van Petrus' op
volger.
Of doen wij hier den grijzen Opperpries
ter onrecht? Zoeken wij een adder onder
't gras, waar er geen te vinden is? Eén
overtuiging drijft ons daartoede Roomsche,
die volkomen te goeder trouw, voor 't
aangezicht Gods, ernst maakt met de Heilige
Schrift, kan niet Roomsch blijven. Leo
XIII opstaande voor 't «alzoo zal 't onder
u niet zijn; één is uw Meester, gij zijt
allen broeders", richt zich 't priesterkleed
van den schouder en vertrapt den tiaar.
En 't vervolg van 't pauselijk schrijven van
30 October jl. is niet geschikt, om ons tot
't aannemen van andere drijfveeren te
leiden.
De geestelijken, die zich aan de studie
des Bijbels wijden, worden vermaand, kennis
te nemen van alles, wat tot 't recht verstaan
kan bijdragen, onverschillig van welke zijde
't afkomstig is. Zij moeten zorgen in de
Oostersche talen en in de kennis der
handschriften niet bij andersdenkenden
achter te staan.
Anderzijds moeten zij niet vergeten, dat
't gezag der H. Schrift ongeschonden moet
gehandhaafd blijven; «den Katholiek zijn
sommige twijfelingen geenszins geoorloofd"
«het recht om een ware uitlegging' der
H. Schrift te geven, berust allereorst bij
het kerkelijke leergezag on komt niet too
aan de rede alleen, tegen of buiten het
gevoelen der Kerk."
De paus waarschuwt tegen «een zekere
ongomatigdheid van oordeel", sommigen
critici eigen. Dit is een waarschuwing,
die wij gelooven, dat ten volle gerecht
vaardigd is. Als men de werken van
sommige beoefenaars der kritiek raadpleegt,
krijgt men den indruk, dat tal van onder
stellingen reeds bewezen feiten zijn.
Verder moet de benoemde Commissio
bijzondere zorg besteden aan de uitlegging
der Schrift. »Het behoeft wel niet te wor
den gezegd, dat bij Schriftuurplaatsen, wier
beteekenis óf door gewijde auteurs óf door
de Kerk authentiek verklaard is, natuurlijk
slechts deze uitlegging kan worden gevolgd".
Andere plaatsen kan ieder uitleggen volgens
eigen inzicht, mits in «overeenstemming
met het geloof en de katholieke leer". Bij
verschil van meening moet de Commissie
toezien, dat de broederljjke liefde bljjve en
«de geopenbaarde waarheden en goddelijke
overleveringen" niet in 't gedrang komen.
De H. Stoel zal dan verder in kennis komen
met die punten, waarvan 't noodzakelijk is,
dat do Kerk een bindende verklaring geeft.
De commissie zal met allerlei weten
schappelijk materiaal toegerust worden.
Zien wij "verkeerd, als wij in 's pausen
brieven vooral een angstvallige bezorgd
heid opmerken voor de kerkleer, die Leo
door 't al te vrije Bijbelonderzoek der
geestelijken bedreigd acht is de commissie
eigenlijk niet moer een wacht voor Rome's
eer en leer, dan wel een helpster bjj de
studie der Schrift Wij gelooven 't vast.
Maar ook hier kon 't wel zijn, dat men
't doel voorbijschoot en een ander trof,
dat men niet beoogde. De Bijbel is nu
eenmaal 't Woord des Heeren, dat niet
ledig wederkeert. Als de paus de studie
daarvan aanmoedigt, zij 't ook onder nog
zooveel voorzorgen, zal de geestelijkheid
allicht meer opdelven, dan Z.H. lief is.
En dan konden weieens veler oogen open
gaan voor Rome's valsche stelling in Chris
tus' Kerk en dan »'t Pausdom langs
dien weg vernietigd door den paus Da
Costa dacht reeds in 1847 aan deze moge
lijkheid, maar Pius IX heeft allerminst die
hoop vervuld. Trouwens wat de aanvang
zijner regeering beloofde, was slechts staat
kundige hervormingLeo XIII heeft den
eenig goeden weg tot ATr/chervorming aan
gewezen onderzoek van 't Woord Gods.
Dat belooft meer. Zal die belofte in ver
vulling gaan
Hoe 't zijmerkwaardige verschijnselen
zijn 'f Zionisme en 's Pausen schrijven in
elk gevalzij doen beide hopen op terug
keer tot de kennis van 't Woord des Heeren
en daarom verheugt zich in beide ieder,
wien de komst van 't Godsrijk ter harte gaat.
B. K. W.
24 November 1902.
De liberale pers is nog nooit zoo voor
het Unie-rapport geïnteresseerd geweest,
heeft nog nooit zoo met onze bijzondere
onderwijzers te doen gehad, als in deze
dagen.
Eet Vaderland heeft zelfs den zakdoek
voor den dag gehaald om hare krokodillen
tranen af te vegen, en, na eenige malen
haar neus gesnoten te hebben, zucht zij 't
kermend uit dat «dr. Kuypers voorwoord
ter begrootingsdiscussie nu ten slotte aan
alle hoop, dat het Unie-rapport onder zijn
premierschap in wet zou verkeeren, vrijwel
d9n nekslag geeft".
Hoor 't wel, den nekslag!
Wij vreezen dat het nu een algemeen
gesnik en gesnotter zal worden onder de
liberale dagbladschrijvers over het vreese-
lijke lot dier chr. onderwijzers en van dat
arme Unie-rapport.
Maar of de beklaagden van dit con-
doleance-gesnuif wel zullen gediend zijn
Het tegendeel kon wel eens waar wezen.
Immers
Als de vos
Tot verduidelijking van de door den
Minister van Koloniën genoemde oorzaak van