NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND
No. 7. 1902.
Donderdag 16 October.
17e Jaargang,
CHRISTELIJK-
HISTORISGH
VERSCHIJNT
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRUS DER ADVERTENTIËN
Voor Van Harn.
De Staat om het Volk -« niet
omgekeerd.
LANDBOUW.
De Gerst.
Gemengde Berichten.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VKIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE DER FIRMA
en van
van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
3 giften gevonden in de Collecte der
Geref. Kerk te Krabbendijke saam f 6
N. N. f 2,50 N. N. f 1N. N. f 0,50
allen Krabbendijke Waarde f 11,75 C. L.
Z. te Rilland f 0,50. Totaal met 't vorige
f 238,01.
Het Volk is om den Staat, niet de Staat
om het Volk is de grondgedachte waar
van het socialisme uitgaat. Die grondge
dachte nu is foutief. De stelling moet
aldus luiden: «Niet het Volk is om den
Staat, maar de Staat om het Volk."
Laat ons trachten deze stelling thans
een weinig nader toe te lichten.
Een volk bestaat uit enkele menschen,
die als zedelijke wezens, dat is als per
sonen, een levenstaak te vervullen hebben,
waartoe niet allereerst de wet van den Staat,
maar de wet van God hen verplicht. Het
doel dier Goddelijke wet is de eigenaardige
krachten en gaven, het persoonlijk leven
in een woord aan den mensch geschonken,
aan het licht te brengen en tevens de
juiste richting daaraan te gevenmaar over
die persoonlijke levenstaak heeft de mensche-
lijke heerschappij, gelijk zich die in de
aardsche overheid belichaamt, niets te
zeggen.
Voor elk mensch geldt het gebod om te
arbeiden voor zijn dagelijksch brood. Maar
met welke soort van arbeid hij zijn onder
houd zal zoeken te verkrijgen, daarover
beslist zijn eigen aanleg en smaak, in
verband meestal met de omgeving, waarin
hij groot wordt. Arbeiden moet de mensch;
maar of hij landbouwer, timmerman, musicus
of geleerde worden zal, dit is iets persoon
lijks, daarover heeft de Staat als zoodanig
niets te zeggen.
Ook ligt het, om een tweede voorbeeld
te noemen, in de algemeene bestemming
des menschen om door het huwelijk zijn
geslacht voort te plantenen met die
(Goddelijke) instelling des huwelijks heeft
de Staat dan ook zeker te rekenen. Maar
of nu iemand als uitzondering op den regel
ongetrouwd zal blijven of niet, met wie
hij zich in den echt zal begeven en op
welken leeftijd, dat zijn vragen waarover
hij zelf, persoonlijk, en de Staat niets hoe
genaamd heeft te beslissen.
Gehoorzaamheid aan zijne ouders, het
betrachten van het recht in al zijn handel
en wandel, dat alles behoort tot de zede
lijke taak, die elk mensch te vervullen
heeft; ook al was er geen Staat, dan nog
zou zij op hem rustenen in zoover de
Staat zich ook deze dingen aan te trekken
heeft, is hij slechts de wachter van hei
lige ordeningen, die een hooger macht
dan hij zelf, die God den menschen gesteld
heeft. Dit alles geldt dus 's menschen
persoonlijke levenstaak.
Maar nu vormen de menschen ook eene
gemeenschap als Volk. En ofschoon voor
een Volk geene andere zedelijkheid geldt
dan voor den enkelen mensch, treedt toch
hierbij juist de roeping van den Staat op
den voorgrond; want die roeping is niet
over de vervulling van ieders persoonlijke
levenstaak te waken, maar zij raakt uit
sluitend den toestand, die door de gemeen
schap wordt geschapen, of met een ander
woord het maatschappelijk terrein, het
nationale leven.
Het maatschappelijk leven moet ordelijk
en geregeld zijn; dorhalve moet er eene
zichtbare Macht zijn die de orde hand
haaft. De aanraking onderling der velerlei
en onderscheidene belangen der maat
schappij moet met wijsheid geregeld zijn,
en dus moeten er Wetten zijn, die daar
voor waken; en eindelijk moet het slui
merende kwaad bedwongen of waar het
uitbreekt gestraft worden, en behoort er
dus een zwaard der Gerechtigheid te zijn,
dat tot dit doel door de Overheid wordt
gedragen.
In deze drie trekken is in beginsel het
wezen van don Staat geteofeend. Immers,
zij vinden hunnen grond niet in het per
soonlijk leven van den enkelen mensch,
maar in het gemeenschappelijk leven van
allen te samen.
De Staat, aldus optredende om dit ge
meenschappelijk leven te regelen, moet,
gelijk men het met juistheid genoemd
heeft, Rechts- staat wezen. Dit beteekent
dat hij de vrije sfeeren, waarin het leven
der burgers zich beweegt, omtuinen moet,
zoodat de vrijheid van beweging binnen
die sfeeren in geen enkel opzicht worde
belemmerden tevens moet hij voor die
Vrijheid den burgers voldoende waarborg
verschaffen. Niet over het innerlijke leven
gaat dus zijn gebied, maar over het
uiterlijke. Eene inrichting is de Staat tot
uitwendige regeling en bevordering van
het maatschappelijke leven. Wilde hij
zich ook met het inwendig leven van den
burger bemoeien dan ging hij zijne bevoegd
heid te buiten en streefde daardoor het doel
van zijn aanzijn voorbij.
Dit omtuinen en waarborgen van de vrij
heid der burgers door den Staat, sluit
zijnerzijds de erkenning in, dat God deze
vrije sferen geschapen heeftterwijl in die
erkentenis het zedelijk karakter van den
Staat ligt en, voor den burger, de ver
plichting om aan zijne wetten te gehoor
zamen. Immers, de Staat eischt dan geen
eerbiediging van instellingen en' rechten,
die slechts als vrucht van Staatsmansoverleg
zijn te beschouwen, maar hij is, als Over
heid op aarde, de afschaduwing van het
Goddelijk Gezag, dat ordeningen gesteld
heeft, en bevordert daardoor zoowel het
tijdelijk als het geestelijk welzijn der burgers.
Op deze wijze, meenen wij, wordt het
duidelijk, dat de Staat er is om het volk,
tot bescherming, tot volmaking, tot wakker
roeping van alle krachten en gaven, die in
eenig volk, als eenheid beschouwd, door
den Schepper gelegd zijn en die, ontplooid,
het eigenaardige en tegelijk de beteekenis
van dat volk uitmaken voor de geschiedenis.
En als in den grond verkeerd moet der
halve het socialistisch Staatsbegrip gestem
peld worden, dat hiertegen over staat en
leeraart dat het Volk er is om den Staat.
Het Volk, en men gevoelt de consequentie,
óók de enkele burger.
De fout van dit stelsel is, dat het loochent
wat wij vooropstelden, dat namelijk de
mensch, wat zijn innerlijke, persoonlijke
levenstaak betreft, verantwoordelijk is uit
sluitend aan God, en dat de Staat daarmede
niet heeft te maken.
Het wil den Staat doen beschikken over
den geheelen mensch. Over zijn verstand,
over zijne ontwikkeling, over zijn arbeid,
over hetgeen hij verdient, over zijn gods
dienst en zedelijkheid, ja, indien de lijn
maar consequent doorgetrokken wordt over
zijn leven en sterven. De mensch is niets
dan burger. In die hoedanigheid gaat zijne
geheele bestemming naar ziel en lichaam
op. En daar de Staat over dezen burger,
die naar lichaam en ziel hem toebehoort,
waken moet, ligt het in den aard, dat de
Staat hem dan ook eindelijk alles bezorgt,
wat hij noodig heeft, den arbeid dien hij
verrichten, het brood dat hij eten en het
amusement dat hem tot recreatie dienen
moet.
In de resolutie-tijden, als wanneer dit
socialistisch Staatsbegrip tot volle rijpheid
was gekomen, heeft men er de dwaaste
toepassingen van gezien. En later, tot
bezinning gekomen, lachte men over die
onmogelijke vertooningen. Maar men be
denke, dat de herhaling van zulke onzinnig
heden niet onmogelijk is. Wie het begrip
als zoodanig huldigt, kan slechts door in
consequentie aan de uitersten ontkomen.
Goed doorgedacht is er geen derdeof
het Volk is om den Staat, en dan moet
de Staat ook het persoonlijk leven der bur
gers regelen óf hij is om het Volk, en
dan is hij slechts eene instelling, die ten
doel heeft te waken, dat in de maatschappij
de rechten en verplichtingen uit het samen
leven dor burgers voortvloeiende, wederzijds
worden geëerbiedigd.
15 October 1902.
Wie te veel lewijst, bewijst niets
In zijn rede te Amsterdam heeft Mr.
Pierson beleden, dat hij met de antirevo
lutionairen wil steunen op Gods souve-
reiniteit, omdat hijzelf óók in God gelooft.
Maar, zeide hij (en nu komt de tegen
stelling) de antirevolutionairen wenschen
het Staatsbestuur te doen rusten op den
Bijbel. Daar zit hun fout, aangezien de
Bijbel »geen antwoord geeft op staatszaken."
Ten bewijze daarvan beriep hij zich op
het feit, dat mannen als Vinet, Groen,
Kuyper (en Hoedemaker) welke allen in
den Bijbel gelooven, verschillende, zeer
uiteenloopende meeningen zijn toegedaan
omtrent de verhouding van kerk en staat.
In de Amsterdamsche Volksbode beziet Dr.
Hoedemaker dat «bewijs" eens op de
keper ener blijft niet veel van over.
De farizeeërs konden den Zaligmaker
niet in het Oude Testament vinden.
Doch Hij was er daarom toch wel in.
De Heiland zelf heeft Hem aan de Em
maüsgangers (die Hem ook niet in de
Schrift konden vinden) wel degelijk laten
zien.
Als de menschen van den rechten weg
afwijken, is er daarom geen weg?
Als vele mensehen de juiste beginselen
voor de Staatkunde niet in den Bijbel
kunnen vinden, zijn ze er daarom niet in
De heer Pierson had verder kunnen
gaan en zeggen»Ook op godsdienstig en
op theologisch gebied zijn de meeningen
van hen, die in den Bijbel gelooven, ver
deeld. Dus leert de Bijbel niets!"
De heer Pierson kan dus bewijzen, dat
Gods Woord niets leert.
Dus bewijst hij nietswant hij be
wijst te veel.
Hij, die zich nog geloovig noemt, zal
zich moeten werpen in de armen der
Roomsche kerk, die de meening der Schrift
onfeilbaar vertolkt, of in de armen des on -
geloofs.
Priestley, de geleerde Sociniaan, zeide
eens tot Newton„Ik heb den geheelen
Bijbel doorzocht en nergens een bewijs
voor het leerstuk van de Drieëenheid ge
vonden „Dat wil ik wel gelooveD," was
het antwoord, „gisterenavond wilde ik de
kaars aansteken, en slaagde ik langen tijd
hierin niet, totdat ik ontdekte, dat ik ver
geten had den domper te verwijderen."
Genoeg gezegd, ten bewijze, dat Pierson
eigenlijk niets heeft gezegd dat ter zake doet.
Alweer te veel! Nog één tegenwerping
zou Mr. Pierson tegen het betoog van Dr.
Hoedemaker kunnen maken.
Hij zou kunnen zeggen: «Ik geef de
mogelijkheid toe, dat de ware staatkundige
beginselen in don Bijbel bevat kunnen
zijn. Maar dan zijn ze er in elk geval
zoo gebrekkig, zoo onduidelijk aangewezen,
dat de groote meerderheid der Christenen
er mee in de war geraakt en aan't dwalen
slaat. In de praktijk hebben wij dus aan
den Bijbel niets
Maar daarop zouden wij (ons voor een
oogenblik op zijn standpunt plaatsende)
kunnen antwoorden
„Wij geven toe, dat de rede, waarvoor
gij buigt, de ware beginselen der Staat
kunde aanwijst. Maar dat doet ze in elk
geval zoo onduidelijk, dat de mannen der
rede er mee in de war raken met elkander
strijd voerenen de groote meerderheid
ten slotte aan 't dwalen slaat. In de praktijk
hebben wij aan de rede dus eigenlijk niets i"
Op die lijn met zijn logika wandelende,
zou Mr. Pierson dus al weer te veel be
wijzen en niet alleen den Bijbel, maar ook
de rede voor de praktijk waardeloos ver
klaren
En dan zit hij weer met zichzelf vast.
't Is het noodlot van de mannen der
rede, dat zij altijd te veel en daardoor niets
bewijzen. (Friesche Crt.)
Behalve door de werkstaking onder de
mijnwerkers trok Frankrijk in de laatste
dagen meer de aandacht der heele beschaafde
wereld, door den dood van Emile Zola,
den bekenden letterkundige en roman
schrijver.
Zijn onverwachte dood en prachtige, vor
stelijke begrafenis trokken de aandacht en
deden kolommen bij kolommen in de dag
bladpers vulleD, behalve in onze antirevo
lutionaire pers.
Velen kenden Zola, als letterkundige of
als schrijver niet, en onze lezers kennen
hem zeker ook niet.
Naar het algemeen oordeel zal dat geen
onzer tot schade strekken. Zijn platte
taal was niet in overeenstemming met den
fijnen Gallischen geest, en de zoetvloeiende
taal die lieflijk en bruisend tevens, het
oor een eigenaardige muziek van rhytrni-
sche schoonheid leveren kan.
En Zola als pleiter voor den banneling
van het Duivelseiland Zola van T accuse.
Zola in zijn roemrijkste dagen
Onbekend met deze geschiedenis vol
mysteriën past ons het oordeel niet.
Met Zola is een groot, een merkwaardig
talent ten grave gegaan.
Het oordeel verblij ve Hem die rechtvaardig
oordeelen zal.
Van Kol over Atjeh!
De heer Van Kol schrijft in liet Volk
o. a.
Zeker, in de beoordeeling der toestanden,
vooral in het verre, nog veel te weinig
bekende, Indië kon ik mij vergissen, docli
in den regel werd ik versterkt in mijn
vroegere inzichten. Alleen de vraag van
oorlog of vrede op Atjeh maakte een uit
zondering doch met principes heeft dat
niets te makendat zijn feiten waarbij
men zich moet neerleggen, evenals bij de
nederlaag der Boeren in Zuid-Afrika.
Mijn beginsel bleef onaangetastde
Atjeh-oorlog blijft «onrechtvaardig", al
zijn onze wapenen het sterkste gebleven.
Het afwentelen der kosten van Neder-
landsche veroveringsoorlogen op den hon
gerlijdenden Javaan blijft «prostitutie onzer
nationale eer", al erken ik dat-—doch dit
alléén in de allerlaatste tijden terug
trekken onmogelijk is geworden, en de
oorlog in de gewesten die ik bezocht
(Groot-Atjeh, de Noordkust en de Oostkust)
zijn einde nadert. Hoevelen hebben evenzoo
in de onoverwinnelijkheid der Boeren ge
loofd, en mag men dezen beschuldigen
van dien landenroof goed te keuren, nu
zij eindelijk erkennen moeten dat de Boe
ren onderspit moeten dat de Boeren het
onderspit moeten delven
Is echter blijkens de laatste gevechten
de vrede minder nabij dan ik door eigen
oogen meende te zien Dat zal de naaste
toekomst ons zeggen. Van misleiding door
generaal Van Heutsz en een groot aantal
officieren en soldaten is geen sprake. Wie
een blik op de kaart werpt en de door
mij gevolgde reisroute nagaat, moet dade
lijk gevoelen dat het onmogelijk is, zulk
uitgestrekt terrein schoon te houden van
vijanden. Meer dan 370 kilometer, een
afstand gelijk aan dien van Den Haag
naar Parijs, werd door mij, voor een ge
deelte zonder dekking, ongewapend te
paard afgelegd terwijl 240 kilometer langs
zee werd gevaren. Die weg over land
liep door bergen en dorpen, door oerwou
den en bouwvelden, dikwijls door woest
en bergachtig terrein. Welke enorme
troepenmacht zou er noodig zijn, om uit
ravijnen en heuvelen, bosschen en kampongs
alle benden te verdrijven, terwijl soms
eerst 's avonds laat door mij de tocht voor
den volgenden dag werd vastgesteld, waarbij
steeds zooveel mogelijk de brandpunten
van vroeger verzet werden uitgekozen.
De Atjeh-rapporten die (in strijd met
de vroegere «blauwe leugens") sedert het
optreden van generaal Van Heutsz de
volle waarheid bevatten, zouden dan tal
van gevechten in Maart 1902 moeten ver
melden talrijke verliezen aan dooden en
gewonden, bij zulk gevaarvol comediespel,
moeten aangeven en dat is geenszins het
goval.
Dit gewas dagteekent reeds uit den ouden
tijd, en alhoewel het tegenwoordig niet zoo
veel verbouwd wordt als twintig jaar ge
leden, toch is het over het algemeen ook
een voornaam product. Reeds in den ouden
tijd werd het verwerkt tot bier, evenals
nu, toen was het algemeen gerst, nu ook
veel haver en soms tarwe, die in de brouwe
rijen gebruikt worden. Evenals het kool
zaad gebezigd wordt voor vrucht in liet
braakland, werd gerst ock veel daartoe
gebruikt. Geen wonder, dat door deszelfs
verval, het gerste zaaien ook verminderd
is, een andere reden is dat door deszelfs
braken, het beschot van gerst beter was
dan nu, en voor een kwart eeuw was de
prijs per H.L. ongeveer f 2 hooger dan
nu, zoodat nu over het algemeen de prijs
der gerst niet gelijk van andere gewassen is.
Men onderscheidt de gerst in winter- en
zomergerst, de zomergerst werd vroeger
veel verbouwd. Tegenwoordig is ze bijna
vergeten, ook werd de wintergerst vroeger
veel einde Februari tot Maart uitgezaaid.
Men noemde dit Maartsche gerst. Tegen
woordig wordt het ledige land in 't voorjaar
daarvoor weinig meer gebruikt, en de Maart
sche gerst behoort bijna tot het verleden.
Men zaait tegenwoordig liever Chevalier,
deze is gewoonlijk duurder, en wordt veel
gebruikt op de pelmolens om gort van te
malen, ze leent zich daar uitstekend voor.
Men onderscheidt de wintergerst gewoon
lijk ook nog in koude en heete, de zooge
naamde koude of luie (luwe) werkt langer dan
overmaartsche of heete en geeft gewoonlijk
meer stroo en wel eens meer beschot, maar
is later rijp. Deze wordt in onze pro
vincie het meest en veel in Westelijk
Zeeuwsch-Vlaanderen verbouwd, terwijl de
gerst meer thuis behoort op andere stukken
van Zeeland, voornamelijk op koude ondoor
dringbare of natte gronden, alhoewel zo
toch op zulke gronden slecht gedijt en
hoofdzakelijk de gerst thuis behoort op
zwaren kleigronden pas ingedijkte polders.
Wat de stoppel aangaat deze is voor vele
gewassen niet zoo goed, als van de rogge
zij is te brandaardig, zoodat zij voor allo
opvolgende vruchten niet aan te bevelen
is. Wat het stroo betreft, voor veevoeder
is het ongetwijfeld zeker veel van minder
waarde, dan van de tarweoverigens
is het graan uitstekend kippenvoeder en
gemalen zeer goed aan te bevelen voor
varkensvoeder, waardoor de varkens in
korten tijd sterk gemest kunnen worden.
Ook is het een best middel, wanneer men
ze kookt om paarden, die aan droes lijden
er mede te versterken. Is de gerst om
haren brand en tevens, waarvan velo
menschen last hebben, niet aangenaam,
toch is ze, anders beschouwd wegens hare
doeleinden, een zeer nuttig landbouwgewas.
X.
Men schrijft ons uit Middelburg:
Dat alle dames die in de gelegenheid
zijn, een der eerstvolgende dagen eens een
bezoek brengen aan het Kunstmuseum in
Schuttershof (ingang Schuttershofstraatje).
Daar zullen ze zich een nieuwe wereld
ontsloten vinden, gewrocht door de Singer-
naaimachine.
De machine in dienst gesteld van de
kunst.
Eerst heeft de naaimachine acte ver
kregen voor nuttige nu ook voor fraaie
handwerken.
En wie de resultaten van dit examen
gaat zien, zal zich verbazen.
Op zijde, op linnen, op fluweel heeft de
machine keurige patronen, kleurrijke bloe
men, heerlijke groepeeringen, geborduurd,
waardig genoten en beschreven te worden
door haar die naar Güthe's woord in 't
bijzonder geroepen zijn bloemen te strooien
op het levenspad, eerst van het huisgezin
en daarna en daardoor ook op dat der
maatschappij.