NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 154. 1902,
Zaterdag 5 Juli
16e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
Bjj flit MMer betosrt een Bijwpel.
VERSCHIJNT
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te
Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Maatschappij tot
bevordering van Landbouw en
Veeteelt in Zeeland.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p- f 0,95.
Enkele nummers0,02s.
UITGAVE DER FIRMA
en van
van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent
Familieberichten van 15 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
eessiBW|a
Vergadering van het Hoofdbestuur,
gehouden te Zierikzee den 23sten Juni
1902. Aanwezig alle leden van het Uit
voerend deel, afgevaardigden van alle
afdeelingen, de Directeur van het Rijks-
landbouwproefst. te Goes, de Rijkslandbouw-
leeraar in Zeeland, de Zuivelconsulent, de
Rijkstuinbouwleeraar in Zeeland en Noord-
Brabant en een viertal leden van de afd.
Zierikzee.
Na de opening der vergadering en ver
welkoming der leden door den Voorzitter
worden de notulen der vorige vergadering
vastgesteld, tevens wordt medegedeeld, dat
alle daarin vermelde besluiten zijn uitge
voerd.
Tot lid van de Commissie van Toezicht
op den landbouw-wintercursus te Hontenisse
werdt benoemd de heerTheod. C. Vereecken,
tot lid dier commissie op gelijke cursus te
Tholen de heer J. van Gorsel Jz.
De raededeeling van de namen van de
jury leden ter beoordeeling van de inzen
dingen op de tentoonstelling te Zierikzee
en de opgave van de genoodigden ter
algemeene vergadering worden aangenomen
voor kennisgeving.
Blijkens schrijven van den Dir.-Gen.,
chef van de afdeeling landbouw bij het
ministerie van Waterst. H. en N. wordt
voor de oprichting van den cursus in
landbouwkunde een 12-tal leerlingen
geëischt; voor de voortzetting mag dat
aantal minder bedragen.
Wegens verhoogde Rijkssubsidie wordt
in iedere afdeeling een cursus gehouden in
paardenkennis; in eene bijeenkomst van
het Uitvoerend deel van het Hoofdbestuur
en de onderw. aan die cursussen zal het
leerplan worden vastgesteld.
Voor de Juni-keunngen waren aange
geven 145 merriën.
Door den Min. van W. H. en N. is bij
Ged. Staten der Provincie aangedrongen om,
evenals in andere provinciën, eene subsidie
aan deze M*1. te verieeneu,' om de jaarwedde
van den Zuivelconsulent te verhoogen en
de tiern toevertrouwde belangen beter tot
hun reent te komen.
Een verzoek van de roomboterfabriek te
Staven isse om eene subsidie voor het
maauuenjisouderzoek van het vetgehalte
van de melk van al de koeien der leden
en eeu verzoek van de afd. Zeeland van
het N. R. S. om adkrezie aan haar adres
om verhooging der Rijkssubsidie, zullen in
eene volgende vergadering behandeld wor
den.
Besloten wordt zich te wenden tot den
Directeur Generaal, chef van de afd. Land
bouw met het verzoek om eene gunstige
beschikking omtrent de aanvrage om eene
gedeelte van de Rijkssubsidie voor de
varkensfokkerij te mogen besteden voor
den aankoop van het serum tegen de
vlekziekte.
Mededeeling geschiedt van het schrij ven
van den hoofdingenieur van den provin
cialen Waterstaat, waarin deze ambtenaar
belooft aan de klachten over te groote ton-
rondte der nieuwe keibanen in de klinker
wegen zoo mogelijk te gemoet te komen.
Besloten wordt de gelegenheid te geven
om na afgelegd examen het diploma te
verwerven als hoefsmid. De nadere voor
waaiden zullen per circulaire medegedeeld
worden aan de afdeelingen. Het Maandblad
zal onder belofte van grootere medewerking
worden voortgezet. De almanak, waarin
door enkelen verandering wenschelijk werd
geacht, zal dezelfde richting behouden.
Het niet-aanleggen van de spoorboot aan
den steiger te Wolphaartsdijk zal door den
Voorzitter ter sprake gebracht worden in
de aanstaande vergadering der Provinciale
Staten.
Het oprichten eener onderlinge verzeke
ringsmaatschappij tegen brandschade door
de Mij. van Landbouw wordt niet wen
schelijk geacht.
Op voorstel van het Uitv. deel wordt de
heer H. J. Lovink, Directeur-Generaal, Chef
van de afd. Landbouw bij het ministerie
van W. H. en N. wegens zijne groote
verdienston omtrent den landbouw ia het
algemeen en omtrent onze Maatschappij in
't bijzonder, bij acclamatie benoemd tot
eerelid der Maatschappij.
P. J. HENNEQUIN, Voorzitter.
G. A. VORSTERMAN VAN OYEN,
Secretaris.
4 Juli 1902.
De criticus die het eerste ballotje op
gooide over de vermeende traagheid van
't ministerie en daarover zijn teleurstel
ling uitte, was het oud-Kamerlid Veegens.
Hij deed dit op 1 April!
jl et kan zijn dat 't den man ernst is
met zijn klacht.
Dat hij inderdaad kans ziet meer af te
doen dan door het Kabinet geschied is.
Toch mogen wij mr. Veegens wel even
herinneren dat het kabinet-Goeman Bor-
gesius, een jaar na zijn optreden ook nog
niets anders dan ouden kost had opge-
discht, plus nog een leerplichtwet
die echter reeds voor zij in behandeling
kwam, door tweede kamer en publieke
opinie was afgemaakt en door de voor
stellers moest worden ingetrokken.
En ook dat in Januari 1901, aan het
einde van het laatste levensjaar van ge
noemd ministerie het blad Vooruitgang
hoofdredacteur mr. Veegens een scherpe
critiek leverde, over het weinige door dat
kabinet in dat jaar en vorige jaren tot
stand gebracht.
Hij schreef o. a.
Het is niet dan met leedwezen, dat we
ook dit jaar bij het optellen van de
debet- en creditzijde onzer Regeering tot een
nadeelig saldo moeten komen.
De wetsontwerpen van dit ministerie, zijn
weer evenals de vroegere hoogst
middelmatig van karakter, en of
schoon zelfs de vrienden van dit bewind het
niet verhelen, dat zijne wetgevende produc
ten verre blijven beneden de eischen,
die zij zouden willen gesteld zien, schijnt de
berusting waarmede die wetsvoordrachten
worden geslikt, met het jaar grooter te
worden.
Die verlammende werking van een krach-
telooze leiding springt niet zoo sterk in het
oog, wanneer men het eene jaar met het
andere vergelijkt, maar wel wanneer men
terug gaat tot den tijd vóór de jongste al
gemeene verkiezingen. Dan schijnt ons de
loop van de gebeurtenissen van dat vroegere
tijdstip tot het huidige, gelijk aan die van
een rivier,die bruisende van de rot
sen schietend, in de vlakte gekomen
haar gang heeft vertraagd, om
eindelijk dood te loopen in een modderig
moeras.
De opgewekte geest van vroeger is reeds
sedert lang gebluscht.
Wjj cursiveerden een en ander uit het
blad van mr. Veegens.
Waarom?
Om de aandacht te vestigen op den
man die 't zegt en zoo critisch aangelegd
schijnt te zijn.
Om te waarschuwen 't kabinet-Kuyper
tegen de klippen waarop het kabinet-Bor-
gesius stiet.
Om te herinneren dat ook aan 't kabi
net van '97 1901 volgens mr. Veegens
of zijn blad niets deugde.
En om te constateeren dat het juist
voor 't nieuwe kabinet een aanbeveling is
dat zijn inzet precies tegengesteld is aan
dien van zijn voorganger.
Deze, „bruisend van de rotsen"geschoten,
vertraagde „in de vlakte" gekomen zijn
gang, om eindelijk dood te loopen in een
modderig moeras.
Gene, kalm als de beek begonnen, zal
(zoo 't bem gegeven wordt) straks tot een
rivier aanzwellen om, zich verbreedend of
verdeelend, in bruisende strooming uit te
monden in den Oceaan.
Dit is ook een beeld.
Misschien zal mr. Veegens na 1904 nog
wel gelegenheid hebben bet uit te werken
en op dit Kabinet toe te passen.
Trouwens het is een van zelf sprekende
waarheid, een axioma, dat wie een langen
weg heeft af te leggen en met een galop
begint, eindigt met den slakkengang; ter
wijl wie met langzamen tred begint te
loopen, bij geleidelijke pasversnelling, in
den looppas zijn doel bereikt.
Goeden moed omtrent" de toekomst van
het Boerenras in Zuid-Afrika hebben o. a.
prof. De Louter, mr. Van Houten en prof.
v. d. Vlugt. Deze laatste behoudt het ver
trouwen in den bescheiden, stillen arbeid
van de krachten, die werken ten goede
krachten, die werken langs omwegen; die
het verlorene herwinnen in de duizend en
éen détails van het intieme leven der volken.
Een groote moeilijkheid voor Engeland
is, dat 't geen landbouwers-kolonisten heeft.
Het voert slechts stedelingen uithet Duit-
sche element doet den landbouwers van
Britsch ras steeds ernstiger concurrentie
aan. Zou men gelooven, dat de Angelsak-
sers, wier koloniseerend vermogen zich
zichtbaar uitput, in staat zouden zijn een
ernstige mededinging aan te doen aan het
heldhaftig volk van de Boeren, geworteld
in zijn aardkluit, kuisch, vruchtbaar en
meer dan ooit éen en ondeelbaar aan het
einde van zijn titanenstrijd
Maar er is meer. De wensch der loya
listen naar opheffing van den grondwetti-
gen toestand. Hoe nu vraagt men. Is
thans, nu de rebellen" hun stemrecht
zullen verliezen, de meerdezheid niet ver
zekerd aan de kiezers van Britsch ras?
Ziedaar eene evolutie van denkbeelden
onder de Engelsche bevolking der kolonie
aan het licht tredend. Vóór den oorlog
voelden zij zich Engelschen, omdat zij nooit
hadden betwijfeld, dat de suzereiniteit van
het moederland ten slotte aan hun geboor
tegrond ten goede kwam. Zij hadden Afrika
lief, en daarom vereerden zij het moeder
land. Maar de oorlog heeft velen hunner
de oogen geopend voor de imperialistische
neigingen van de eerzuchtige warhoofden
van Downingstreet. Een deel van dit ele
ment gaat voortaan met de Hollanders
samen. Aldus deze hoogleeraar, en wij
meeneu wel dat hij gelijk heeft.
Gemeenschappelijke subsidies aan kerken.
De Nederlander zegt in haar tweede ar
tikel over dit onderwerp
Al is art. 205 der gemeentewet, een
lijst behelzende van de uitgvaen die op
de begrooting worden gebracht", niet
limitatief en mogen er andere uitga
ven, dan die speciaal in dat artikel zijn
genoemd, op eene gemeentebegrooting voor
komen, daarmede is nog niet volled'ge
vrijheid geschonken. Er moet verband zijn
tusschen de genoemde en de niet-genoemde
begrootingsposten. Beide soorten, genoemde
en ongenoemde, moeten in hetzelfde kader
passen. De niet genoemde moeten eene
analogische uitbreiding zijn van de ge
noemde en in elk geval niet op een weg
voeren, die door de bedoelde posten met
de grootste zorg is vermeden.
Neemt men die stelling aan, dan schijnen
geen subsidies voor kerken te kunnen
worden toegelaten, want eenige gelijk
soortigheid tusschen die subsidies en de
in art. 205 genoemde uitgaven is niet te
vinden.
Doch neemt men die stelling niet aan,
dan wordt toch, naar het aan het blad
voorkomt, de kwestie door artikel 150 be-
heerscht.
Plaatselijke verordeningen, zegt dat ar
tikel, treden niet in hetgeen van rijksbe
lang is. Eene begrooting valt zeer zeker
binnen de zeer ruime omschrijving door
dat artikel aan het begrip ^verordening"
gegeven, al is de controle over begrootingen
dan ook anders geregeld dan die over andere
verordeningen.
Het subsidieeren van kerken en kerk
genootschappen is rijkszaak.
Het rijk heeft niet zoo nu en dan wel
eens financieelen steun aan kerkgenoot
schappen verleend, maar het heeft sedert
jaren, in verband met artikel 171 der Grond
wet en met de eischen der gerechtig
heid, een vast en uitgewerkt stelsel op
dat punt aangenomen en gevolgd. Art. 171
zelf is een deel van de bij de Grondwet
geregelde verhouding tusschen den staat
en de verschillende kerken. Zelfs de
gewone wetgever is op dit gebied niet
vrij, maar gebonden aan de in de Grond
wet neergelegde beginselen. Een terrein
aldus door het rijk betreden, en waarop
zelfs de 'rjjkswetgever zich niet vrij be
wegen mag, zou door de gemeenten moeten
worden verlaten, al behoorde het uit den
aard der zaak tot haar terrein. Terecht
is dan ook in 1878, toen de kwestie van
subsidies der provincie Limburg aan kerk
genootschappen aan de orde was, door tal
van sprekers in de Tweede Kamer gezegd,
dat als die kerkgenootschappen financieele
behoeften hadden, de rijksbegrooting daarin
moest voorzien. Het rijk biet't dan meer
waarborgen aan dan Provinciale Staten en
gemeenteraden voor eene objectieve en
onpartijdige behandeling van dergelijke
kiesche en teere zaken.
Verder zegt het blad:
Laat het waar zijn, dat de wetgever in
1876 van het beginsel der scheiding van
kerk en staat is uitgegaan, dan nog past
het niet, alleen daarom verder te gaan dan
hij zelf ging en al de theoretische conse
quenties van dat beginsel te doen dienen
tot aanvulling of uitlegging van concrete
wetsbepalingen. Maar, al willen wij geen
direct bewijs uit bedoelde wet putten, noch
ons op een abstract, niet in onze Grond
wet uitgesproken beginsel beroepen, toch
moet erkend worden, dat bij bedoelde wet
men is uitgegaan van de bewering dat alle
bemoeiing van de gemeente of provincie
met de kerk de vrijheid der kerk te na
kwam. Nu is het waar, dat het eenvoudig
uitkeeren van subsidie de vrijheid der kerk
niet belemmert, maar eenerzijds de kerk
onbeperkte vrijheid te laten, anderzijds door
belasting op alffi ingezetenen te leggen
haar te steunen, heeft toch geen zin.
NA DEN VREDE.
Het bulletin van hedenmorgen zegt, dat
de Koning goed geslapen heeft. Er heeft
zich niets voorgedaan, dat den uitmuntenden
vooruitgang, dien de Koning nu maakt,
heeft verstoord.
Het gevecht ep 4 Juni te Waterkraai,
waarbij 4 Engelschen gesneuveld zjjn, is
uit een misverstand voortgevloeid. Het
telogram dat de sluiting van den vrede
meldde, was namelijk verdwaald.
Lotgevallen van een krijgsgevangen jour
nalist. Men zal zich herinneren, dat een
der correspondenten van de »Petit Bleu"
te Kaapstad op het einde van het vorige
jaar werd gearresteerd, met eenige Kaffers
in een cel werd geworpen en eenigen tijd
later in ketenen geklonken naar de Ber
muda-eilanden, Bastle-eiland, werd vervoerd.
Te vergeefs heeft bet blad bij bet Engelsche
ministerie van Oorlog op de invrijheidstel
ling van den beer Duquenne aangedrongen,
welke geweigerd werd onder voorwendsel,
dat hij vóór zijn komst in Zuid-Afrika als
journalist in de gelederen der Boeren tegen
»Zijne Engelsche Majesteit" had gevochten.
Het Brusselsche blad heeft nu een brief
van haar medewerker ontvangen, d.d. 13
Mei, waaraan wij ter kenschetsing van En
gelsche manieren het volgende ontleenen:
»Ik heb ontdeKt," schrijft hij, »dat ver
scheidene brieven, die gij mij geschreven
hebt, door de Engelsche autoriteiten zijn
onderscheptIk denk, dat gij op de
hoogte van bet lijden der gevangenen zijt,
die naar deze rotsen zijn vervoerd.
Sedert mijne gevangenneming ben ik van
kerker in kerker geworpen en behandeld,
zooals men de minste misdadigers niet zou
behandelen. Bij mijn aankomst op de Ber
muda's werd ik in boeien gesloten en met
de andere gevangenen heb ik martelingen
geleden, waarover de wilden van Polynesia
zouden blozen.
Wij wareD met ons zessen in een ware
kooi, midden in den Atlantischen Oceaan
een kooi van prikkeldraad, omgeven door
Engelsche soldaten en Engelsche matrozen,
die ons op elk uur van den dag beleedig-
den. Mijn metgezellen waren: luitenant
De Gourville, luitenant Horoung, veldkornet
Nicholas Du Toit, Alfred Joubert en Frederik
Bosch, een dappere jonge Boer van 14 jaar.
Wij dachten, dat het grootste leed nu ge
leden was; gij zult zien, dat wij ons een
illusie hadden gemaaktmen heeft n.l.
getracht ons te zaam te vermoorden."
De heer Duquenne verhaalt dan, dat hem
en zijn metgezellen valstrikken werden ge
legd door een Engelsehen bewaker, met
name William, die hun vertrouwen wist
to winnen door hun zijn sympathie uit te
drukken, couranten te doen toekomen en
eindelijk hun het denkbeeld aan de hand
deed om te ontvluchten, dat hij, naar hij
zeide, op alle mogelijke manieren zou be
gunstigen. Hij zelf (de bewaker) stelde
den datum van de vlucht vast op 26 April
te middernacht.
De zes gevangenen gingen loten, wie het
eerst deze kooi zou ontsnappen, waarvan
William hun zelf de deur zou openende
verraderlijke oppasser had hun verzekerd,
dat er geen gevaar was, dat zij slechts in
zee hadden te springen om het voornaamste
eiland te bereiken en vandaar het buiten
land.
Frederik Bosch zou vooraan gaan. Nau
welijks had hij de kooi verlaten, terwijl
William tot de anderen zei»Haast u, er
is geen oogenblik te verliezen", of een ge
weerschot weerklonk. Frederik Bosch was
door de andere Engelsche bewakers, die
daar in hinderlaag waren, gedood. Dat
is een moord, die met voorbedachten rade
is bedreven en welke ook den vijf anderen
gevangenen wachtte, als zij zich iets meer
gehaast hadden."
Duquenne voegt er'bij, dat hij en zijn
metgezellen den volgenden dag met cellu
laire gevangenisstraf werden bedreigd, als
zij niet onder eede wilden verklaren, dat
zij het feit nooit zouden openbaren.
»Ik heb dien eed afgelegd", schrijft hij,
maar ik schend hem om u de vreeselijke
waarheid te doen weten, omdat ik gelegen
heid heb ze u langs geheimen weg te doen
toekomen."
ZEISDIING,
Het Orgaan (no. 7) der Nederlandsehe
Zendingsvereeniging bevat een brief van
zendeling Hoekendijk waarvan wij het vol
gende ontleenen
Donderdagochtend was Djoen Hi (een
bekeerde Mohamedaan) met zijn bijbel onder
den arm een wandeling gaan maken van
4 posten dat is 8 uur loopens. Toen hij
onzen pleegzoon tegenkwam en deze hem
vroeg waarheen hij ging, antwoordde hij
eenvoudig»Als ik niet ga begieten, wat
ik heb geplant, dan verschroeit het en
komt er niets van op." Zaterdagavond
kwam hij terug, doch niet alleen. Te Djang-
ga, waarheen hij was gegaan, woont een
Chinees, het hoofd van den Chineesehen
tempel. Deze was reeds een en andermaal
door Djoen Hi bearbeid, en in het hart van
dien Heiden was een vonkje gevallen van
het vast en kinderlijk geloof van Djoen Hi,
en dat vonkje was door den Heiligen Geest
tot een flinke vlam aangeblazen. Ook ik
had met dien Chinees reeds kennis gemaakt
doch toen nog niet bemerkt, dat hij reeds
zoover gevorderd was op den weg naar
den hemel. Zooals ik reeds zeide, bracht
Djoen Hi hem mee, en Zondagmorgen was
hij onder mijn gehoor, terwijl ik sprak
over Jezus voor Herodes." O, wat doet
het een spreker goed, te weten, zulk ®en
hoorder in de kerk te hebben 1 En hij was
dien morgen lang niet de eenige Heiden,
in de kerk. Na de godsdienstoefening kwam.
hij bij mij thuis en daar heb ik bijna 2:
uren met hem zitten praten. Wat heelt),