NIEUWSBLAD VOOB ZEELAND No. 152.1902. Dinsdag 1 Juli 16e Jaargang. CHRISTELIJK- HISTORISGH VERSCHIJNT Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN 11171 llliMI JAAR. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,026. UITGAVE DER FIRMA en van van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Het verwijt van het „magere jaar" doet nog steeds dienst. Op een plaat in de groene Amsterdammer zegt de Nederlandsche Maagd tot dienst maagd Kuyper„En jij zou mij zoo goed bedienenje hadt zoon fije praatje over je, je zag er zoo ouderwetsch degelijk uit en wat hebt je me opgedischt? Deneenen dag na den anderen opgewarmde kost Wat kon jou de keuken schelen? Alleen op je uitgaansdaagjes heb goed ge past." De Nederlander (vrij antir.) schrijft Ons dunkt, dat, als de Nederlandsche Maagd werkelijk zoo kieskeurig was, dat ze geen opgewarmde kostjes wilde hebben, ze nog heel wat minder zou binnenkrijgen dan thans. Er komen niet zoo heel ve9l groote wetten tot stand, die niet hun grond slag vinden in een ontwerp van een vorig Kabineten meergemelde Maagd afkeerig te maken van zulke oude kost, is schade lijk voor de nationale belangen die in haar zijn gesymboliseerd. Immers zulk een afkeer zou nog meer dan thans velerle Regee- ringsarbeid met onvruchtbaarheid slaan. Een opgewarmd kostje was de Kieswet- v. Houten, de wet op de gemeentefinanciën van minister Sprenger v. Eijk, de wet op de Kamers v. Arbeid, de wet op den per soonlijken dienstplicht, de Ongevallenwet, de Waterstaats wet, enz. Het komt ons voor, dat het autodafé van wetsontwerpen, hetwelk hier om de vier jaar plaats heeft, al erg genoeg is en dat de continuïteit in regeeringszaken waar lijk niet nog meer behoeft te worden ver zwakt. Het is dan ook wel merkwaardig, dat van dezelfde zijde, waarvan nu deze klacht komt, aan het ministerie-Kuyper verweten is, dat de rustwet is ingetrokken. Zoo kan men nooit goed doen. Wat het magere jaar betreft, vermelden wij hier nog het billijker oordeel van den Haagschen kroniekeehrijver der lib. Zaanl. Ct., die schrijft: „Toen de heeren Kuyper c. s. optraden, moesten zij terstond al hun aandacht wijden aan de begrootingen van 1902eerst na Januari kregen zij de handen eigenlijk vrij om aan de hervormingen te gaan arbeiden. En we zijn nu in Juni. In vier a vijf maanden brengt men geeD kunstgewrochten als die ons wachten, tot stand. Het komt mij voor dat, zoo het ministerie in het zit tingjaar, dat met September wordt geopend, met zijn vervulling der beloften van de troonrede van 1902 begint, er geen reden is van klagen." 30 Juni 1902. Heden verscheen een brochure getiteld »Nog eens Ambacbtsonderwijs" van den heer H. L. Boersma, Directeur der Haag- sche Ambachtsschool naar aanleiding van het bekende rapport over de Haagsche tentoonstelling van Ambachtsscholen enz. Deze brochure is een dourloopende, zake lijke bestrijding van het genoemde rapport. Na het oppervlakkige en tegenstrijdige in dit geschrift te hebben aangetoondna de heeren commissie-leden verweten te hebben, dat zij in de laatste 20 jaren niets gedaan hebben tot verbetering van den toestand der werklieden in hun eigene werkplaat sen na hun herinnerd te hebben aan het spreekwoord„Leeringen wekken, maar voorbeelden trekken, eindigt de heer Boersma met„Gij draagt de leiding dezer beoor- „deelingen op aan een commissie van 3 „personen en benoemt niettegenstaande „de Ambachtsscholen het leeuwendeel aan „die tentoonstelling leverden als voor- „zitter van die Commissie iemand, die „sinds jaar en dag en alom zich heeft doen „kennen als een der felste bestrijders van »die scholen. „Is dit „fait" is dit onpartijdig, doel treffend „Wat mij betreft, ik hoop dat deze ten toonstelling de laatste poging zal zijn, om talzoo een oordeel te vormen over het nut „en de werking van Ambachtsscholen". Volgens een liberaal blad had minister Kuyper zich in den vinger gesneden bij de toezegging van rijksbijdragen voor tij delijke onderwijzers aan de openbare lagere school. Het blijkt echter dat hier èn de wet, èn 's ministers voorganger op zijn hand zijn. Een paar jaar geleden toch richtten Gedep. Staten van Friesland tot minister Goeman Borgesius de vraag of tijdelijke onderwijzers ook in aanmerking kwamen voor de Rijksbijdrage, al ware hun salaris ook beneden het bij de wet gestelde mi nimum. De minister gaf daarop een be vestigend antwoord. Tijdelijke onderwijzers zijn volgens ar tikel 32 der schoolwet zij, die gedurende eenigen tijd de plaats innemen van ge schorste, ontslagen onderwijzers. Van een Hoofd, kan die tijdelijke waarneming 6, van een onderwijzer 4 maanden duren. Dat is eenvoudig de quaestie. Minister Kuyper heeft met deze quaestie niets te maken. De gemeentebesturen waren dus bij het aanstellen van tijdelijke onderwijzers vrij in het bepalen van het salaris en genoten toch de rijksbijdrage. Aanstelling echter boven het minimum brengt mee de verplichting om minstens f 500 salaris te geven, terwijl ook niet vergeten dient te worden, dat in scholen met minder dan 300 slechts één, en met meer dan 300 slechts twee zoodanige on derwijzers kunnen worden aangesteld met recht op de rijksbijdrage. En dit geldt voor de bijzondere school ook. Alleen maar, daar is men vrij in de bepaling van het tractement. Mr. Troelstra schrijft naar aanleiding van de houding der Haarlemsche liberalen tegen over zijn candidatuur voor den Raad Op de Kamerverkiezingen zal de houding der liberalen zeer zeker invloed hebben. Hoewel onze Partij zich bij de herstemming van 1901 officieel van aanbeveling van den liberalen kandidaat heeft onthouden, is een oppervlakkige blik op de stemcijfers voldoende, om aan te toonen, dat alle 1300 socialistische stemmen op den heer Van Styrum zijn over gegaan. Niet alleen bij herstemmingen voor den gemeenteraad, maar ook voor de Tweede Kamer zijn het de socialisten, die tusschen liberaal en „klerikaal" den doorslag geven. Het is de vraag, of zij na de ervaring, die met het „Christelijk" ministerie deze vier jaar zal worden opgedaan, het nog de moeite waard zullen vinden, een Partij, die uit pure vrees voor den socialen vooruitgang zich geregeld in de armen harer klerikale tegenstandster werpt, tegen deze te steunen. Gaat men de houding van den heer Van Styrum in de Kamer na, dan paradeert hij bij elke stemming, waarin de strijd loopt over vooruitgang of stilstand, geregeld in hetzelfde gelid met de konservatieve klerikalen. Het christelijke ministerie met haar volg zame meerderheid daarentegen blijkt niets anders te doen, dan voortborduren op het liberale stramien. Zelfs de verhooging der in voerrechten, waarvan zij zwanger gaat, is door hare vrienden terecht voorgesteld als een voort gaan in de lijn van minister Pierson. Welk belang heeft de sociaaldemocratie er dan bij, de Haarlemsche liberalen te steunen, nu deze geene andere politiek blijken te ken nen dan de reaktionnaire en geen grooter vijand dan de sociaal-demokratie Willen de heeren, uit vrees dat Haarlem te hard vooruit zal gaan, terug naar het kle rikalisme— welnu, laat men hun hun zin geven! Geen enkele socialistische stem meer aan eenig liberaal, noch voor den Raad, nóch voor de Kamer dat is al het minste, wat de eer der Partij van onze geestverwanten eischt. Mr. Troelstra schijnt boos. Men ziet waar hij heen wil. Gtj zult ons helpen en anders doen wij voor u niets meer. Onze val is uw dood. Zoo dreigen de socialisten. Toch schijnt hun toorn niet billijk ont stoken. Immers vele liberalen hebben in '97 Van Kol en Troelstra, in 1901 Hugenholtz en Van Kol gesteund tegenover „clericalen". Minister Kuyper heeft niet ter vernie tiging willen voordragen een besluit van den gemeenteraad te Waalwijk om een gemeente subsidie van f 2500 toe te staan voor het bouwen eener Roomsche k9rk aldaar. Wij zijn van oordeel dat dergelijke sub sidies niet behooren te worden verleend. Jarenlang hebben de subsidiën voor schouwburgen en Zondagspretjes uit de gemeentekas op kosten ook van menschen die tegen dergelijke dingen zijn, ons ge hinderd. Wij zijn om dezelfde reden tegen 't toe staan van gelden uit de gemeentekas voor kerken van welke niet alle belastingschul digen gediend zijn. Ware dr. Kuyper lid van den gemeente raad te Waalwijk geweest, wij houden ons overtuigd dat de vader van de toelichting van Ons Program tegen dit subsidie zou gestemd hebben. Maar waarom dan dit raadsbesluit niet ter vernietiging voorgedragen, vraagt een enkele Wel dood eenvoudig. Een minister mag dat alleen wanneer zulk een raadsbesluit in strijd is met de wet. En strijd met de wet was hier niet. Minister Heemskerk heeft ook eens een dergelijk zaakje op te knappen gehad. Hij droeg in 1875 ter vernietiging voor een besluit van Gedeputeerde Staten van Overijsel waarbij goedkeuring werd ont houden aan de gemeente Kampen, omdat daarop een post voorkwam van f 2000 voor verhooging der jaarwedden van vier Her vormde predikanten. De kerkbouw had niet moeten gevoteerd worden, maar toen dit eenmaal geschied was, vermocht de minister, met de wet in de hand, haar niet meer te keeren. Het is heden, 1 Juli, een halve eeuw geleden dat de „bigde mare" door het land ging: „De meer is droog". Een reuzenwerk voltooid was; 18000 Hectaren toen noemde een goed Hollander ze in goed Hollandsch nog bundersland gewonnen was. Er was 39 maanden aan gewerkt om het Haarlemmermeer op welks bodem 300 Haarlemmers in 1573 op Frederik de To ledo's last, rug aan rug gebonden, den marteldood vonden, leeg te pompen. Om 831 millioen 839 duizend 5 honderd en éen kubieken meter water in 14 millioen 4 duizend 32 pompslagen uit te malen! Niet altijd bestond de Haarlemmermeer als plas. In oude tijden schijnt daar vast land geweest te zijn, waardoor zich een arm van den Rijn kronkelde, Kinem ge- heeten, waarvan de Zaan nog het over blijfsel zou zijn, en het gedeelte van Noord-Holland, dat men Kennemerland noemt, zijn naam zou ontleenen. Tenge volge van een verstopping of verandering van den mond dezer rivier baande zich het opgestuwde water een weg, zoodat er in 1531 reeds vier kleine meren ontstaan waren, samen 6585 morgen groot. Zestig jaar later hadden die vier meren zich tot éen vereenigd en 12,000 morgen lands verzwolgen. Het dorp Vijfhuizen was ge heel, het gehucht Raasdorp gedeeltelijk en de helft van het ontstane eiland Beinsdorp weggespoeld. De plas was zóo groot ge worden, dat Bossu er met zijn schepen den Spanjaarden slag leveren kon. Na verloop van eene halve eeuw in 1647 had het meer reeds eene opper vlakte van 17.000, en veertig jaren later van 18.000 morgen. De dorpen Rietwjjk en Nieuwerkerke, Groot- en Klein-Burger- veen, de buurt Kloppenburg, waren eene prooi van de golven geworden, die van jaar tot jaar dreigender werden, zoodat in eene eeuw, 16321732, Aalsmeer alleen 230 morgen lands verloren had en de zware dijk, die tot behoud van dat dorp in 1767 werd aangelegd, niet belette, dat van 1740 1808 nog bijna 1400 morgen lands verlo ren gingen, en het meer toen eene uitge breidheid van 22.000 morgen had. Deze geduchte verslinding van gronden en de aanwas van water konden niet na laten veler toenemende bekommering op te wekken. Niet het minst voor Amsterdam. In 1617, ook in 1632, eindelijk in 1643 door Leeghwater in zijn „Haarlemmermeerboek" werd het denkbeeld bepleit de „meer" met een dijk te omringen, het water uit te malen, en den „Zeewolf" zoo noemde hij hem in vruchtbaar land te her scheppen. De dichter Joost v. d. Vondel steunde dat denkbeeld. Hij achtte het beter op eigen erf nieuw land aan te winnen dan in Oost en West „uitheemsche vijanden te zitten in de veeren". Hij keurde dit af zoolang in eigen land „de Waterwolf" niet niet overwonnen was. O, Lantleeuw, waak eens op, en wek met eenen schreeuw, Al 't Veen, den Kennemer, en Rijnlands oude Heeren, Met d'Aemsterlanders op, tot noodhulp van hun' Leeuw, Men sluite met een' dijk dees' pest, die u komt plagen, De Windvorst vlieg' er met zijn molenwie ken toe. De snelle Windvorst weet dén Waterwolf te jagen In zee, vanwaar hij u kwam knabb'len nim mer moe. De Veenboer zit en wenscht dien waterjacht te spoeien, En 't Veenwijf roepthij ruimt, de Land- leeuw weidt op 't ruim En zuigt zijn long gezond aan d'uiersvan de koeien. Zóo wint de Landleeuw land Zóo puurt hij Goud uit Schuim. Noch Vondel's noch Leegh water's betoog vonden echter gehoor. Men zag op tegen de kosten, door Leeghwater op ruim 31/« mil lioen gulden berekend en 't bleef tot zelfs ten deele in de 19de eeuw, aan mede werking ontbreken, zelfs ondanks de mach tige voorlichting en steuntoezegging van baron Van Lijnden, van Hemmen, in 1819. Zoo bleef den „waterreus", gelijk Beets hem noemde, de tijd gelaten om in kracht toe te nemen. Hoogst verontrustend toonde hij die kracht, toen de Westerstormen van het jaar 1836 de golven over alles heen- joegen, tot bij de poorten van Amsterdam, en een vreeselijke storm uit het Oosten in het laatst van hetzelfde jaar den onstuimi- gen vloed naar de omstreken van Leiden dreef en overal met vernieling en doodsge vaar dreigde. Nu gingen de oogen eindelijk open voor de rampen, die men te duchten had. Koning Willem I droeg in December 1838 aan de Kamers van de Staten-Generaal een ontwerp van wet voor tot het bijeenbren gen van een kapitaal van 8 millioen gulden ruim het dubbel van hetgeen Leeghwater noodig had geacht, bij minder gunstig werkende hulpmiddelen ter droogma king van den zich hoe langer hoe meer uitbreidenden waterplas. Het ontwerp werd aangenomen. Den 5den Mei 1840 werd door den toenmaligen bur gemeester van Amsterdam, Mr. F. van de Poll, de eerste spade, bij Hillegom, in den grond gestokenen den 15den Juli 1843 door Jonkheer Mr. D. F. Gevers van Ende geest de eerste steen gelegd van het ge bouw, dat een der groote stoomwerktuigen ter uitmaling van het water zou bevatten en den naam van Leeghwater kreeg. Sedert werd het werk met volharding doorgezet. Het ging echter niet terstond gemakke lijk, dien bodem in vruchtbaar land te doen verkeeren. Vele proefnemingen zou den den weg wijzen. De aarzeling tot koopen van grond werd spoedig overwonnen. De eerste koopers waren D. Rutgers van Rozenburg en Ds. I. J. van Voorst uit Amsterdam en C. M. Broekhuysen, uit Leiden. De kosten der droogmaking hadden be dragen 13 millioen 789 duizen 3 honderd 77 gulden, en nu werd aan grond betaald 9 millioen 3 honderd 77 duizend en 2 honderd 62 gulden, zoodat nog slechts bijna 4'|2 millioen gulden aan kosten overbleef. Een der oudste boerderijen in de Meer is thans de Antonieshoeve, gebouwd in 1856. In 1865 verrees er de model-badhoeve van Mr. J. P. Amersfoordt. De eerste jaren na de droogmaking had de Haarlemmermeer een eigenaardige, eene wilde bevolking, waaronder vele poldergas ten. Wet en recht waren er moeilijk te handhaven. Enkele jaren verliepen, eer er regel en orde kwam, eer er scholen en kerken verrezen, eer er markten enz. enz. het aanzijn kregen. Den 7den Juli 1855 werd de gemeente: „Haarlemmermeer" gevestigd. De drie blijvende stoomgemalen, verrezen om de Meer droog te malen, hielden door den naam de drie mannen in herinnering, die aan het droog-worden het grootste aandeel hadden gehad: Jan Adriaensz Leeghwater uit de 17de, Nicolaas Cruquius uit de 18de en F. G. baron van Lynden van Hemmen uit de 19de eeuw. Een schuur werd tot het houden van predicatiën ingericht, waar 9 December 1855 de predikant uit Heemstede, B. Gewin de eerste godsdienstoefening hield, naar aanleiding van Psalm 118 v. 24 en 25: »Dit is de dag, dien de Heere gemaakt heeftlaat ons op denzelven ons verheugen en verblijd zjjn. O, Heere, geef nu heil, 0 Heere geef nu voorspoed De gemeente Haarlemmermeer had dus in 1855 een voorloopig kerkgebouw, een bestnur maar nog geen wapen. Aan Pro fessor Nicolaas Beets komt de eer der vinding van dit wapen toe. In November 1855 zong hij uit Utrecht een lied toe aan Mr. M. S. P. Pabst, den eersten burge meester van Haarlemmermeer. In dit ge dicht geeft Beets het wapen aan Gij, die op 't nieuw veroverd land De vlag, in naam uws Konings plant Uw oog schijnt mij te vragen „Wat teeken zal hij dragen?" Zoo ik een Teeken kiezen zou, 't Ware: op een veld van Hemels- b 1 a u w, Drie gulden Korenairen, Oprijzende uit de Baren, Zoo gij 't aanvaardt, en kronen wilt Plaats dan een Tandrad aan 't Schild, Symbool dier werktuigkunde, Die dien triumf vergunde, Dat „Goud uit S c h u i m" de zinspreuk zij 1 Het is een Dichters Profecy De Hemel doe beleven Wat Vondels vingren schreven De Leeuw van Holland, nu gezond, Zie bij dit schild met hoogmoed rond, Bescherm' het met zijn klauwen, En geef het d'aard te aanschouwen. Bij Kon. Besluit van 19 September 1856 is het wapen, volgens het tweede couplet van dit vers door Beets ontworpen en sedert door de bevoegde macht voorgedragen, met terdaad het wapen der gemeente „Haarlem mermeer" geworden. Van den verderen inhoud van het ontwerp kon tengevolge der wetsbepalingen op de Wapens van Plaatsen niet komen, en zoo moest dan ook de zinspreuk achterblijven, welke herinnert aan het vers van Vondel, waarin aange drongen wordt om de Meer te dempen en „Goud uit schuim'' te peuren. Nadat nu de Haarlemmermeer een gere geld bestuur had verkregen, trokken er velen heen en verkregen er door arbeid zoet gewin. Het duurde niet lang, of er verrezen scholen en nuttige instellingen. De eerste Protestantsehe kerkschuur werd door een steenen gebouw vervangen. Vijf en twintig jaar later, 1877, werd de opening van de Meer feestelijk herdacht. Een en ander werd door den toenmaligen predikant van Haarlemmermeer, ds. Van Wisselingh, vermeld in een lijvig boek getiteld„Goud uit Schuim". Thans staat

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1902 | | pagina 1