NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND BatatacM P.G. No. 84.1902, Donderdag 27 Februari. 16e Jaargang. CHRISTELIJK- HISTORISGH Boerenwagen Min li (burg. HOLM'S astilles. als het beste est en Yerkoud- lijmoplossend rnid- peid, verkrijgbaar athekers en Dro- I in fleschjes a plit in flesclije, en voorzien van handteekening [EN HOLM, Iciers, Zeist. te koop, JIJFHOUT, LOOP LOOP 21 Febr. van haar IDERGEM, burg (Abeele). KAR op veeren |ap te koop, t h e m. te koop, len bij de rekening, |te A a g t e k e r k e. OOP Irkpaard, Mestput- keur uit 2, en 2 Jaar. bij N, Z o u t e 1 a n d e. Ruinpaard 1, tegen Jongvee, bij outelande. e koop te 's-Gravenpolder. Mustaard, liggende Vroon, en zuiver Lrzaad, bij ÏSE Sr., Zoutelande. lof IN RUIL |n assen, en een zoo oomkar op C. DE JAGER en e w e g e n. Karnhond TE KOOP, I, Noordweg. JS, Brood-, Beschuit- Klundert, vraagt bakkersknecht, >ndags v r ij. Geen straatloopen. ROUWbakkerij ere. tegen Mei Dienstbode, elijdenis, bij te Antwerpen, uis. Brieven franco. it Mei MEID SMALLKGABGE, t Mei HT benoodigd, liefst m met een paard om INGEMANSE, Grijps- lamme. e Jonge-Verwest, Goes, VERSCHIJNT Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRUS DER AÜVERTENTIËN Ouders, ziet toe wat uwe kinderen lezen Engeland en Transvaal. I K o u d e k e r k e. ''VAARS, beide pas IAAS, Vrouwe- je Olmen- en ianada Muster 3ij OOP |EN stond elicen MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,02r>. UITGAVE DEIl FIRMA en van van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Nieuwigheden? Niets nieuws onder de zon. Dit mag wel geantwoord aan hen die in de bepalingen omtrent loon en arbeids duur iets nieuws meenen te zien. Tal van bepalingen uit de 14e tot de 18e eeuw, bepalingen door bot gilde, ver tegenwoordigende al de bazen van een zelfde vak vastgesteld, en door de over heid gehandhaafd, kunnen dit bewijzen. Die bepalingen waren zelfs krasser, en hadden dit voor dat niet de overheid, maar de georganiseerde arbeid ze vast stelde. Dit hebben wij alleen tegen 't streven naar loon- en arbeidsduurvaststelling dat men 't de overheid laat doenwaar 't de taak van den arbeid behoorde te zijn. Doch dit is minder een grief tegen 't stre ven, dan wel tegen hen die de gilden hebben opgeruimd, zonder er iets beters, of ook maar iets voor iD de plaats te geven. Vandaar dat nu de overheid doen moet, wat de bazen in overleg met hunne knechts, een iegelijk in zijn vak, hadden behooren te doen. Uit de gildebrieven van dien tijd blijkt dat schoenmakers, wol wevers, vlasbewer kers en droogscheerders niet bij kunstlicht mochten werken. Dat zal voor eerstge- noemden wel gegolden hebben wegens 't armzalige licht dat de kaars verschatte (het was in de 15e eeuw!) doch bij de anderen was 't meer de vrees voor brand gevaar. Menige vlaskeet ging wegens on voorzichtig omgaan met licht in vlammen op en niet zeiden honderden huizen met haar. Keizer Karei V verbood om dezelfde reden bij ordonnantie in 1521 het bouwen van huizen met houten muren. Die gildebrieven bevatten echter nog meer, en wel rechtstreeksche bepalingen tot beperking van arbeidsduur. De Prov. Friesohe Crt. somt ze op: „Zoo hadden de Vulders in 1434 reeds bepaald dat meester noch knecht voor 's morgens drie uur aan don arbeid mochten gaan, op boete van 2 groot voor den knecht en 3 voor den meester. De laken makers bepaalden in hun gilde- brief den werktijd zeer nauwkeurig. Er mocht gewerkt worden van 's morgens 5 tot 8 uur, waarop een half uur rust volgde; vóórts van 8'L tot 's avonds 7 uur, met oen tusschenpoos van l1/- uur om te middagmalen en wel van 12 tot l'/2. Nu konden er omstandigheden wezen, bij begrafenis, bij bruiloft, bij het op reis gaan, dat afwijking van dien arbeidstijd noodig was, maar dan moest eerst toestemming Lij de Overheid gevraagd worden. In den winter werkten de bouwlieden zoolang ze zien kondende halve uren rust vervielen, alleen bleef een uur schaft voor het noen- of middagmaal. Eigenaardige bepalingen vond men bij de^ scheepstimmerlieden. Zij werkten «een wijzer rond", d. w. z. van 's morgens zes tot 's avonds zes. De knechten die aan schepen binnen de palen werkten, mochten een uur oerder beginnen en een uur later eindigen. Lagen de schepen op stroom; dan bleei de werkdag bepaald van zes tot zes, omdat de werkman tijd moest hebben er been te roeien en weer weg te komen. Hij kreeg in het laatste geval zijn loon betaald van 5 tot 7 uur. Gp gelijke wijze als de werkuren van de bouwlifeden geregeld waren, waren ook de ureD van de kleermakers bepaald. Op het eind der zestiende eeuw had in een onzer grootste steden onder deze «snij dersgezellen" eene werkstaking plaats, omdat ze weigerden te werken, zoolang ze zien konden. Vrij krachtig trad toen de over heid op, die bepaalde, dat voortaan geen meester een knecht mocht aannemen, die zich niet hield aan de in den gildebrief bepaalde werktijden. Hield de meester zich niet aan deze bepaling, dan werd hij drie maanden in zijn ambacht geschorst. Later moest de overheid nog krasser maatregelen tegen de snijdersgezellen nemen, die soms vrij roerig waren, toen ze wei gerden op tijd weer met het werk te be ginnen. Die snjjdersgezellen hadden nog al wat in de molk te brokken en daarom bepaalde de overheid dat een snijdersknecht tien stuivers boete moest betalen, als hij te laat op het werk kwam en eveneens eene zelfde boete voor den meester die zulk een overtreding «te laat komon op bot werk oogluikend toeliet." Ook bij de grofsmeden, goud on zilver smeden had men maximalen arbeidsduur. Aan goud- en zilversmedon was het streng verboden 's nachts te werken, tenzij er een bijzondere haast bij het werk mocht wezen. Hot verzoek om nachtarbeid ging tot don wairdeyns, aan wien de verzoeker dan tevens den aard van den arbeid had op te geven. De gewone arbeid had plaats tusschen het luiden van de ochtendklok gewoonlijk sdave marie elocke" geheeten en de avondklok ook wel bovenklok genoemd. Die vroeger begon of later eindigde, werd beboet met 12 schellingen. De grofsmeden, onze gewone smeden, mochten, volgens de ordonnantie van 13 Dec. 1491, tusschen Pascben en Kerstmis alleen vaD 's morgens 4 uur tot 's avonds 8 uur vuur in do smidso hebben en tusschen Kerstmis en Paschen van 4 tot 7 uur. Een vijftigtal jaren later was bet aan de kleinsmeden geoorloofd een uur later te eindigen en bij overgroote drukte werd aan de bazen toegestaan dén of twee nachten door te werken, mits de meester voor eiken nacht een stuiver in de armenbus offerde. De deken moest bovendien toestemming tot den arbeid geven. Bij extra vergun ning, om den bepaalden arbeidsdag te overschrijden, zien wij hier bij de smeden een verplichte armengavo. Dit had in vroeger eeuwen meer plaats. Belastingen voor de armen waren oók niet onbekend en in onze provincie zijn zulke belastingen tot in de negentiende eeuw, gewoonte ge weest. Ook bij de timmerlieden en metselaars of bij de bouwvakken was een omschrijving van den werkdag bepaald. Volgens hunne gildebrieven, dateerende van 10 November 1662, begon voor hon de werkdag om 5 uur. Zij werkten door tot 7'I, en dan brak een rusttijd van een half uur aan. Voorts werd gearbeid van 8 tot 11 uur, waarna ze een uur tijd ontvingen om het middagmaal te gebruiken. Daarna werkten zij vau 12 tot 3!L en ten slotte van 4- tot 7 uur, waarmee de werkdag van den zomer voorbij was. 26 Februari 1902. Heeren dokters kunnen, gelijk te begrij pen en te respecteeron is, er niet bij dat dr. Kuyper niet zoo tegen de kwakzalverij is als zij. Gedeeltelijk zijn ze daar zeiven de schuld van. Zij toch hebben de homoeopathische geneeswijze, die al meer dan een eeuw bloeit, door de geleerdste medici der wereld beoefend wordt en tal van verrassende genezingen te boeken heeft tot kwakzalverij gestempeld. Nu heeft dr. Kuyper het feit gereleveerd, gelijk ook eenige weken geleden in vage bewoordingen door ons geschied is, dat in 1894 op hemzelven twee allopatische dok ters een pneumonie met pleuris niet her kenden, en een homoeopaat geroepen werd die wel zoo gelukkig was de ziekte te ver klaren en te genezen. Nu schrijft X. (zeker een leek?) in de Nieuwe Rotterdamsche Courant dat er geen enkel middel tegen pneumonie bestaat, en deze ziekte door bet lichaam zelf wordt genezen. Wij als leeken kunnen het eerste niet bewijzen, doch 't laatste zijn wij geneigd omtrent velerlei ziekten toe te stemmen. In ieder geval mag 't feit geconstateerd worden dat ter genezing van pneumonie volgons hunne geschriften homoeopathische artsen met vrucht zekere bekende homoeo- patische middelen hebben aangewend. In ieder geval is de patient bovenbedoeld hersteld na het gebruik van homoeopa thische verdunde kwijtraaksels van de long eens longlijders. Wij kunnen natuurlijk want wij zijn ook »leek" hierin niet ooideelen. Wij zouden alleen zeggen, laten de al lopatische geneesheeren ophouden oen ge zicht te trekken alsof zij alleen bot weten. Want homoeopatischo artsen hebbon in menig geval minstens even beste rosultaten bij hot ziekbed gezion dan zij. Terwijl mr. Troelstra zich uitslooft om den indruk op de Christonarbeidors weg te nemen van de dwang en vijandschap jegens 't geloof adomende uitlatingen zijner medestanders, slaat hij zelf herhaaldelijk onbewust de lieve gematigdheid waarmee hij het Christelijk volksdeel aansproekt, voor zoover 't tot de «uitgebuite" arbeiders behoort, in het aangezicht. Zoo weer in eeu artikel over allemans- kiesrecht schrijft de man »Eerst zijn wij afgescheept met oud- liberale doktrines, toen met vooruitstreven de frases, nu voert de christelijke de magogie den boventoon, en vermpffelt het huismans- en arbeiderskiesrecht achter een kommissie- van depufeJsa. Zullen invoerrechten, dure levensmiddelen gedwongen pensioenbelasting, millioenen voor snelvuurkanonnen, den arbeiders worden opgelegd, zonder dat zij kikken Zal nu niet eindelijk tegen de staats macht van het kapitalisme, dubbel hatelijk nu, omdat het zijn goorvieze lijf beplakt heeft met bladzijden uit Bijbel en Evan gelie, omdat het zijn uitzuiging en heb zucht, voor ontfermen en erbarmen, zijn onderdrukking en geweld, voor Recht en Liefde wil doen doorgaan." Welk christenwerkman die zooveel logen en beleediging leest, zal Troelstra's ver zekeringen gelooven, dat hij «den godsdienst er buiten" laten zal? Immers niemand Dat de zich noemende vrijzinnig demo craten van heden, morgen sociaal demo craten zullen zijn, is de algemeene opinie, welke haar verklaring vindt in de feiten. Thans is er weer een feit bij gekomen. Het Volksblad (redacteurs de bekende vrijzinnig democratische kopstukken Druc- ker, Veegens, Fokker) bespreekt de stem ming voor een Statenlid in Amsterdam VIII, waar de vrijzinnig democraten niet met een eigen candidaat komen, doch, zoo zij stemmen, de keuze hebben tusschen een liberaal, een katholiek en een socialist. De redactie ontraadt om te stemmen op den liberaal, van den katholiek zegt zij dat daar «natuurlijk" geen spraak van is. Eu eindigt dan met de aanbeveling van den sociaal democraat. Waarom deze heeren maar niet dadelijk zich de gedaanteverwisseling getroosten? Het is slechts een quaestie van zeer korten tijd of ook in Zeeland zal deze evolutie volbracht zijnen dan wordt voortaan de strijd gevoerd tusschen Cal vinisme en Socialisme. Dat paradeeren als afzonderlijke partij heeft geen nut en verblindt slechts eeni- gen tijd de oogen der argeloozen. Vine Hall verhaalt in zijn ruerkwaardi- gen Zondagsvriend dat hij als jongeling geruimen tijd op den dwaalweg is gebracht geweest door het lezen van goddelooze boekerr. Hij las onder anderen Paine's «Eeuw der rede", een aaneenschakeling van drog redenen tegen de waarheden der Schrift. Hij werd echter eenmaal bij het lezen van dit boek zoodanig door Gods genade aangegrepen dat hij het boek in de vlammen wierp met den uitroep: „in het vuur met u, ellendige bedrieger, gij zult mij niet langer misleiden". Jongelingen, ziet toe wat gij leest. De Amsterdammer schrijft in een hoofd artikel «Bescherming voor suikerfabrikan ten" waarin zij tegen de circulaire dezer heeren tot verkrijging van bescherming protest aanteekent, een en ander dat over weging verdient van allen die tot eiken prijs bescherming afwijzen, dewijl zij tegen protectie zijn. «Wjj zijn niet zulke doctrinairen om be scherming der vaderlandscbe industrie ook door directen steun uit do staatskas on bepaald af te keuren, alleen omdat do naam «protectie" nu eenmaal in miscrediet is; meelfabrikanten, vlas- en tarweverbou- wers,gist-en spiritusfabrikanten, leerlooiers, voefokkers, zuivelfabrikanten ondervinden allen nadoelen door sommige bepalingen in buitenlandsche wetgevingen en kobbeD reeds meermalen er op aangedrongen dat de Nederlandsche Regeering hon daartegen zou beschermen, om hun bedrijf weder loonoud te maken; tot nog toe heeft niemand eenig gehoor ontvangenhet is niet te denken, en te hopen evenmin dat de tegen woordige Regeering juist zal beginnen met de «arme suikerfabrikanten", zooals zij door bun woordvoerder en collega De Ram in de tweede kamer gewoonlijk genoemd worden. «Het zal zeker heel erg zijn voor ver schillende belangen, dat sommige suiker fabrikanten, zooals bericht wordt, dit jaar niet zullen werken en het ware te wenschen, deze tijdelijke staking van het bedrijf door passende maatregolen alsnog tegen te houden, doch dan zal er iets op moeten worden gevonden, dat niet, zooals bjj vroegere po gingen tot steun van do suikerindustrie en beetwortelcultuur hier te lande, de nieuwe voordeelen alleen de dividenden der eerste ten goede komon en aan de bietenverbou wers het hun toegedachte deel door handige overeenkomsten der fabrikanten worde ont houden. Het jaar 1896 is in dat opzicht leerzaam geweest. «Eéne zinsnede in de besproken circu laire, en wij achton ons verplicht, deze aan 't slot opzettelijk te vermelden, heeft onbepaald onze instemming, namelijk waar gezegd wordt «Middelerwijl zal er naar gestreefd moe ten worden, dat de accijns der suiker in alle landen gaandoweg of beter nog spoe dig, moge worden afgeschaft, niet alleen opdat de consumptie dezer levensbehoefte zich aanmerkelijk uitbreide en bot afzet gebied dus vergroot worde, maar ook de wijl dat de eenige weg is, om overal directe en indirecte premiën te doen vervallen." Dr. Kuyper over de kwakzalverij. Het jongste nummer van de Wereldkroniek bevat een interview met minister Kuyper, naar aanleiding van hetgeen in de Tweede Kamer, bij de behandeling van hoofdstuk V der Staatsbegrootiug van 1902, gezegd is door den heer De Savorniu Lohman en den premier over kwakzalverij. «Wanneer ik voor een goed deel de zienswijze van den heer Savornin Lohman bleek te deelen", zeide de minister, «dan heeft dit den volgenden grond. Noch bij, noch ik zullen natuurlijk een oogenblik in bescherming nemen de kwakzalverij, in den boozen zin waarin men dien term doorgaans opvat, maar wèl zou ik wenschen, dat de ernstige, de zoogenaamde officieele weten schap minder wantrouwend, minder onge naakbaar was voor verschillende vormen van geneeswijze, soms door leeken op medisch gebied aan de hand gedaan en waarvan ik de waarde nu volstrekt niet begeerde te beoordeelen, doch waarbij toch, in billijkheid geoordeald, het voorschrift van toepassing is dat men een zaak, door wien ook en vanwaar aangebracht, behoort te waardee- ren na ernstigobjectief onderzoek, en zonder prejudice «Ik neem als een sterk-sprekend voor beeld het wantrouwen van de zoogenaamde medici tegen de homoeopathie." «Maar gelooft Uwe Exc. niet", vroeg de interviewer' «dat zulk wantrouwen zijn bron vindt vooral in den afkeer om den leek in handen te geven de leidsels der therapie om don leek toe te vertrouwen huisapotheekjes en zoo meer?" «Dat keur ook ik in het algemeen af", zei de minister, „behoudens wel te verstaan die uiterst eenvoudige gevallen, waarin men den leek, zonder eenig gevaar, kan over laten de keuze uit enkele, vooraf aange duide medicamenten. Bij ernstige gevallen houd ik zeer zeker vol, dat de diagnose van een ziektegeval slechts kan worden gevormd door hem, die deskundige is. Het zou gewenscht zijn en over deze quaestie heb ik, wil ik u wel verklaren, veel nagedacht om, indien men een man van talent en genoegzame ervaring kon krijgen, een leerstoel op te richten voor de homoeopatische geneeswijze. Mij zijn ge vallen ter oore gekomen, en ik zelf heb gevallen meegemaekt en doorleefd, waarin een homoeopaath redding bracht waar de allopathen vruchteloos hun kuust beproefd hadden." En de minister verhaalde toen uit zijn persoonlijke ervaring van 1894, waarin een toch zoo lieni te ooustateeren cauplicatie als iiifectioneele pneumonie met pleuris, door twee medici van de aliopaiiusche methode niet vuvr longonts'eku ti was ver klaard, en door een cohere vhh ue m>moeo- pathische methode terstond was herkend en volkomen genezen. En ook in andere gevallen, den minister bij ervariug bekend, had de homoeopathie - welke in het buitenland veel vaster voet heeft dan te onzent zeer gunstige resultaten opge leverd. „Zoudt u algeheele vrijheid wenschen was de vraag. «Wij bespreken hier niet de grondslagen", zei de minister, «waarop een eventueele regeling, een reorganisatie van de wet zou moeten berusten. Dat is een quaestie, waarover ik mij natuurlijk thans niet wensch uit te laten. Doch in het algemeen gespro ken, wil ik u wol dit verklaren, dat ik geen overwegend bezwaar zou hebben tegen een regeling, welke toeliet, dat een ieder, die iets goeds beweerde te kunnen aan brengen en beweerde te genezen, werd toegelaten, de bewijzen voor zijn bewering te leveren." Naar het oordeel van minister Kuyper zou dit tot een meer zuiveren toestand leiden dan de tegenwoordige. Tegenover veel ontduiking, waartegen de bestaande wet toch machteloos is, zoodra maar een gediplomeerd medicus er zich toe leent, bijvoorbeeld kreeg men dan wel meer schijnbare vrijheid, doch tegelijk meer kans, dat werkelijk bruikbare nieuwe middelen grondig, en zonder zwaar vooroordeel, worden nagegaan, terwijl van den anderen kant het publiek, aangemoedigd in zijn vertrouwen op do wetenschap door zoodanige objectiviteit, wellicht minder het slachtoffer zou worden van de eigenlijke kwakzalvers, die vooral den „kleinen man" bet geld uit den zak kloppen, en tegen wie men on getwijfeld niet scherp en niet streng genoeg, ook preventief moot kunnen optreden. Het Engelsche ministerie heeft hetjaar- lijksc'n verslag openbaargemaakt van den wervingsdienst voor het jaar 1901. Er blijkt uit dat 47,039 man monsterden voor het leger, 37,644 voor de militie, 16,481 voor de yeomanry 5192 voor de vrijwilligers en 7739 voor de S. A. Police. De monsteringen voor de yeomanry waren 11,431 man boven de raming, inaar de vrijwilligers gaven niet wat men verwachtte. Op 42 compagnieën bereikten er 14 hun behoorlijke sterkte niet en 9 konden niet gevormd worden. Wegens het voortduren van den oorlog en om de mannen, die in Zuid-Afrika onder de wapens waren, aan te moedigen er te blijven, werden premies van 5 pond uitgeloofd, doch weinigen laten er zich

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1902 | | pagina 1