NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND
No. 77. 1902,
Vrijdag 14 Februari.
16e jaargang.
GHRISTELIJK-
HISTORISGH
ddelburg.
ioe te koop,
ag, en een twêejarig
riepaard in ruil tegen
kpaard, bij Js. STURM,
a d e.
•kpaard te koop,
ee, 6 en 18 jaar oud,
e adres een Handkriecht
an Mei,
'POOLSE, Biggekerke.
evraagd tegen Mei
e Dienstbode,
uigen voorzien. Adres
D'HUIJ, Middelburg.
'k met Mei een HAND-
aagd en een KALFKOE
fd of over de rekening,
St. Laurens, Nadorst,
'Met Mei
MEID
DEKKER, Aagtokerke.
Met Mei
DE KAM, Orijpskerke.
tegen Maart of Mei
©©•fe© lyleid
W. OYAA, Ritthem.
et Mei
Meid
Meid benoodigd, bij
Ylissingen (Boschwog).
Maart benoodigd een
it.
bij H. M. YAN OOST,
rt of Mei a. s.
d of ongehuwd, voor
E KRAKER-KODDE,
igmaker te Axel.
"dd.
'smorg. 'smidd
f$tfr~6cl)clï>e
0 naar Breskens Bors-
0 van Vlissingen naar
akt.
n. m. van Neuzen naar
VERSCHIJNT
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
RN VAN
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRUS DER ADVERTENTIËN
Engeland en Transvaal.
De genoemde Gert (Lindeque') thans
makersknecht
e n s t „SCHELDE'
Feb.
Van Rotterdam.
's midd.
Vrijd. 14
10
Zater. 15
10,-
Zond. 16
11.-
Maan. 17
11,30
Dins. 18
8,30
Woen 19
9,—
Dond. 20
9,30
Vrijd. 21
10,-
Zater. 22
10,-
Zond. 23
10-
Maan. 24
10,—
Dins. 25
10,—
Woen.26
10,-
Dond. 27
10-
Vrijd. 28
10,-
OOTDIENST
ORG
Feb.
en Zi.ERLK.ZEE
Van Zierikzee.
Dond.
Vrijd.
Zater.
Zond.
Maan.
Maan.
Dinsd.
Woen. 19
Dond. 20
Vrijd. 21
Zater. 22
Zond.
Maan.
Dinsd. 25
Woen. 2G
Dond. 27
Vrijd. 28
13 6,30 2,30
14 7,50
15 7,50
1611,30
17 7,50
17 11,30
18 7.50
7,50
6,30
7,50
22 7,50
2311.30
24 7,—
7,50
7,50
6,30
7,50
2,30
2,30
2,30
2,30
2,30
2,30
2,30
2,30
2,30
2,30
2,30
2,30
poortjjd.
5a) nm. 3,30})
0«) nm. 3,55
5 nm. 1,55 f)
5 2,15
5 3,30})
5 3,50
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,026.
UITGAVE DER FIRMA
van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent
Familieberichten Van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Met de Boeren te velde.
Men schrijft aan de N. Crt.
Ik heb een onderhoud gehad met iemand,
die in de laatste dagen van September van
het vorige jaar nog tot de commando's van
gen. Ben Viljoen behoorde. Onze zegsman
is een jonge Hollander, die van het begin
van den oorlog de strijdmakker was van
Jack Hinton, Slechtkamp en De Roos. Bij
een nachtelijke verkenning verdwaalde hij
met zijn wakker troepje en stonden zij
plotseling in de onmiddellijke nabijheid van
een blokhuis, waarvan de bezetting hun
tegenwoordigheid reeds bemerkt had. Een
kort gevecht volgde en van de elf Boeren-
verkenners vielen er drie gewond en een
paar anderen ongedeerd in handen der
Engelschen. Tot de laatsten behoorde onze
jonge Hollander.
Hij verzekerde mij, dat van eenige ont
moediging bij de Boeren te velde geen
sprake was. Vaster dan ooit zijn zij be
sloten vast te staan. Aan interventie van
een vreemde mogendheid wordt niet meer
gedacht. Opgeschroefde vredesberichten
hoort men niet meer en duikt er nu en
dan eens een vredestijding op, dan is deze
al zeer zelden in het voordeel der Boeren.
De Boeren voelen het en zijn er zich van
bewust, dat zij hun gerechte zaak zelf zullen
moeten uitvechten, en zij zijn hiertoe vast
besloten. Hoe innig zij ook naar vrede
mogen verlangen, vooral om vrouw en kind,
toch vragen zij niet hoe lang de oorlog nog
zal duren. „As ons nog vijftien jaar moet
veg, ons is klaar."
„En de toestand, toen ik de commando's
verliet, was veel beter dan een jaar geleden",
betuigde de zegsman. «Er was milies in
overvloedde oogst is dit jaar prachtig ge
weest. Aan ammunitie en geweren was
geen gebrek. In hoofdzaak werden Lee-
ïletfords gebruikt. Toch zag men hier en
daar nog een enkele Mauser. „Onze eigen
kleeren en schoenen waren natuurlijk reeds
lang versletenmaar de Engelschen leveren
ons gelukkig voortdurend nieuwe. Ik zelf
stak in de uniform van een kapitein, toen
ik gevangengenomen werd.
«In het laatst moesten wij zelfs de uni-
formknoopen behouden, want wij waren niet
allen zoo gelukkig als gen. Ben Viljoen
om nog knoopen te bezitten, die wij voor
de Engelsche uniformknoopen in de plaats
konden stellen. Maar er waren ook een
groot aantal Boeren die pakken droegen
van vellen gemaakt, en die „ou-khaki-klee-
ren" niet wilden aantrekken, omdat de
Engelsche soldaten bijna vol ongedierte
zitten. De Boeren dragen alle ellende met
bewonderenswaardige gelatenheid. Zij mop
peren wel, omdat zij zelis geen tabak meer
hebben; maar als er dan ook eens wat
tabak wordt buitgemaakt, is de vreugde
dubbel groot.
Vroeger was er wel eens gebrek aan
voedsel, maar in den laatsten tijd niet meer.
Overal hebben de commando's op kleine
stukjes land mielies en kafferkoorn geplant
te veel plekjes voor de Engelschem om te
vinden en te verwoesten. Zoodoende is er
een zeer groote voorraad melies en koren.
Vroeger trokken wij wel eens een leelijk ge
zicht bij het eten van de mieliepap en het
half verbrande vleesch, dat wij zelf moesten
klaarmaken, omdat er bijna geen kaffers
meer bij de commando's zijn; maar later
begonnen wij ons te verbeelden, dat wij
nooit iets anders gehad hadden en wij
werden er gezond, dik en sterk van. Al
leen het gemis van zout is verschrikkelijk.
Met een Hinken handvol zout, had men
ons zielsgelukkig kunnen maken. Kou,
regen of hitte hadden geen vat meer op
ons, ons lichaam was zoo gehard, dat er,
trots al de ellende en ontberingen, bijna
geen zieken bij de commando's waren.
^Berichten van de wereld buiten Zuid-
Afrika kregen wij bijna nooit en wanneer
dan ook in een blokhuis of op een ge
hangene nieuwsbladen vonden, kostte het
heel wat moeite deze couranten voor ver
nieling te bewaren, in den strijd om hun
bezit. Dan werd het blad voorgelezen, en
tot ons groot vermaak en onze niet geringe
verbazing, hoorden wij dan hoe er talrijke
gevangenen van onze commando's gemaakt
werden en hoe wij dagenlang rondgejaagd
waren door de colonnes; terwijl dezen altijd
ons spoor heel gauw bijster waren geweest,
dank zij de tactiek van het uiteenspatten
der commando's zoodra deze door een te
groote overmacht te veel in het nauw
werden gedreven.
»De Erigelschen kunnen zich niet begrij
pen, hoe de Boeren hun verliezen aanvullen.
Ten eerste zijn die verliezen in de verste
verte niet zoo beduidend als de Engelschen
die opgeven, en dan is de geest in de
kolonie veel oproeriger dan de telegrammen
der Britsche regeeriug erkennen. Van heel
onder uit de kolonie komen de Afrikaners
op. Te paard maken zij de geheele reis,
en van commando tot commando trekken
zij, totdat zij vrienden of verwanten hebben
gevonden, en bij dezen blijven. Die Afri
kaners willen in het geheel niet van overgave
weten. Maar er zijn ook nog Hollanders,
Franschen, Duitschers en andere nationali
teiten bij de commando's. Een Franschman,
graaf Jules Fernande, heeft een 20 land-
genooten bij zich, die door hun onverschrok
kenheid Boeren en Engelschen bewondering
en eerbied afdwingen. Hollandsch spreken
zij niet en Engelseh slechts zeer gebrekkig
maar met echt Fransche levendigheid kun
nen zij zich verstaanbaar maken. Fernande
zelf is reeds tweemaal gevangen geweest,
maar telkens wist hij weer te ontvluchten.
»De Jong is van de Hollanders onder
Viljoens commando de meest bekende.
Hij is afkomstig uit Johannesburg, waar
hij, voor den oorlog, winkelbediende was.
Hij was nu wrnd. commandant, en de Boeren
hebben zooveel vertrouwen in hem, dat hij
waarschijnlijk wel tot opvolger van Ben
Viljoen zal worden benoemd.
»De Duitschers sluiten zich nauw bij
elkander aan. Een hunner, wiens naam ik
liever niet noem, omdat ik niet weet, of
zijn familie met zijn treurig lot bekendis,
is de uitvinder van het bekende middel om
met behulp van een met dynamiet geladen
geweerloop spoortreinen in de lucht te laten
vliegen. Die Duitscher is door de Engel
schen gevangengenomen, toen een onbe
duidende beenwonde hem belette zich tijdig
uit de voeten te maken. De Britten hebben
hem op de plek doodgeschoten.
«Onder de Afrikaners onderscheidt zich
vooral luit. (nu kapt.) Du Toit, van de
Staats-artillerie, die indertijd bij Nicholsons-
nek gewond is. Hij is hoofd van een
verkennerskorps. Zijn been is tengevolge
van de verwonding nog stijf en wat te kort.
Hij kan niet dan met heel veel moeite op
zijn paard komen. Gewoonlijk wordt hij
er dan ook bij geholpen.
»Nog eiken Zondag wordt in de lagers
godsdienstoefening gehouden, waarbij de
commandant of veldkornet voorgaat. De
Boeren hebben hun te groote goedertieren
heid tegenover verraders afgelegd. Voor
hen is geen genade meer te hopen en de
kogel is de straf, die hen zeker wacht.
Gen. Ben Viljoen was in dit opzicht een
streng rechter. Doch hij was te weekhartig
om de terechtstelling bij te wonen en duldde
niet dat anderen er bij tegenwoordig waren,
die er niet onmiddellijk mede te maken
hadden.
»Gen. Ben Viljoen had in deze zware
tijden slechts zeer korte oogenblikken, dat
hij zijn bekende opgeruimdheid en blijmoe
digheid verloor. Hij was en bleef de op
gewekte Ben, met de zekere overtuiging,
in de overwinning der Afnkaansche
wapenen.
«De blokhuizen hebben niet dien belem
merenden. invloed, welken de Engelschen
er aan toeschrijven. Indien een commando
het er op gezet heeft de blokhuizenlinie te
forceeren, dan gebeurt dit, zooals wij trou
wens uit de Engelsche berichten weten
kunnen. De zinkdaken der blokhuizen,
hoewel door een zandlaag beschut, zijn niet
tegen geweerkogels bestand.
»Geregelde artillerie w,is er niet meer
bij gen. Viljoens commando, maar zoo nu
en dan werden er een of meer kanonnen
op den vijand buitgemaakt en onmiddellijk
op de Engelschen gekeerd; want indezen
oorlog hadden alle burgers geleerd de
verschillende stukken te bedienen."
De Boeren-profeet.
(HISTORISCH)
Een drietal jaren geleden kwam Hendrik,
de Hollandsche onderwijzer, zich als Trans-
vaalsch schoolmeestertje vestigen te Buffel-
vlei. Hij had zich zooveel van het heerlijk
land voorgesteld en nog meer van hot
hoogo tractement, dat men in Zuid-Afrika
kon verdienen, zóó voel, dat hij, eenigszins
teleurgesteld, zijne oogen liot weidon over
de kale hutton of heuvelruggen en mom
pelde: «Toch niet zoo mooi als de Hol
landsche wo;den in lange niet!" Ook
in zijn stille, eentonige omgeving, in zijn
dagelijksch leven miste bij zooveol. Was
het niet verklaarbaar dat onze »baro" Hol
lander gaarne naar zijn geboorteland was
teruggegaan
Oom Jaap, een vijftigjarige Boer, kort
van lijf en leden, ietwat slordig gekleed,
met een haveloozen baard waarin een ge
deelte van de uitgespogen tabakssappen is
blijven hangen, zal ook den nieuwen mee
ster gaan aanspreken. Daarop heeft oom
Jaap rechthij is vader van vijf kinderen,
die straks alle bij den slimmen meester
zullen gaan leeren. «De oudste" (een kind
van ruim achttien jaren, heeft de vrouw
gezegd) «de oudste, Daniel, gaat alleen nog
naar school, om wat Bijbelkennis op te
doenhij leest al mooi, en nu ja
rekenen kan hij ook genoeg, en zijn naam
kan hij duidelijk teekenen." Den hoed, den
grooten, met zweet doortrokken flaphoed
in de hand, steeds een liedje neuriënde,
zoo stapt oom Ja%p hot ongezellig kamertje
van meester binnen. Oom Japie (of Jaap)
is ongelukkig erg doof sedert Men oorlog
tegen Sekuhurii. Hij spreekt dan ook steeds
zeer luid, ja, hij roept, alsof alle monschon
stokdoof waren, lleol vertrouwelijk heeft
hij meester de hand gedrukt, plaats genomen
op den aangewezen stoel, en daarop den
jongen vreemdeling eenige minuten sprake
loos en half verlegen zitten aankijken. Ge
lukkig, de meester is niet erg voornaam!
Hij spreekt hem aan met»oom", dat is ook
veel mooier dan meneer of dergelijke hooge
titels. Hij, de meester, vraagt hem, of
oom ook kinderen heeft voor de te openen
school. Met den mond aan oom Jaap's
oor had meester de vraag herhaald en hij
was te weten gekomen, dat oom Jaap niet
alleen vijf kinderen ter sehole hoopte te
zenden, doch tevens, dat deze lid was van
het Schoplbestuur.
«Het jongste, een jongen van ruim acht
jaren, heeft alleen thuis een weinig leeren
spellen: hij kent nog niet alle letters."
Daarover verheug ik mij", roept meester
bjj oom Jaap's oor.
Dit begrijpt oom echter niet en daarom
geeft hij daarop goen antwoord, maar ver
volgt
«Die andere is een jongetje van bijna elf
jaren. Ik zeg fer meester, hij is banje
vernuftig om te leer en een ding te vat.
Hij spelt en leest al glad in Hellenbroek
en den kinderbijbel. Ik denk, as hij banje
school krij, hij zal één dag slim wortje.
Ik zou graag zien, dat meester fer hom
maar goed optil (aansporen, hard laten
werken) en as hij niet wil luister, dan
moet meester fer hom maar werk met die
stok. Ik heb (laat oom Jaap verder maar
Hollandsch roepenzelf slechts vier
maanden op de schoolbanken gezeten, en
ik kan mij behelpen, maar mijn kinderen
moeten goed wat leeren.
«Ik hoop mijn best te doen", roept mee
ster oom Jaap toe.
«Ja, meester, onze kinderen hebben veel
meer voorrechten dan ik als kind gehad
heb. Mijn meester was een Boer, zekere
van Stade. Hij was blind, stekeblind, en
wij moesten bij ouders thuis de letters,
alphabetisch, leeren en dan leerde die
meester ons gedeelten van Gods Woord.
Hij zong heel mooi nu is mijn borst
slecht geworden en ik kan niet hooren
en hij kon haast alle gezangen uit 't hoofd
zingen."
»En was die ffian blind vroeg meester
verwonderd.
«Ja, meester, en toch kon hij net zoo
goed een kind leeren als de nieuwe mees
ters, die allerlei boeken hebben gelezen en
haast niets van den Bijbel weten. Ik hoop,
meester zal ook niet zulke snaaksche leer
boekjes in school gebruiken, waarin kikkers,
kachels en allerlei wereldsehe dingen »af-
geprent" zijn De kinderen behooren te
leoren spellen in den Kinderbijbel, maar
in geen fabelbookjes."
«Maar oom, do kinderen moeten toch
hot eerste leesonderwijs ontvangen door
middel van het bord en eenvoudige lees
boekjes we kunnon den Bijbel toch niet
bozigon voor spelboek
«Nu, meester zal wel slim wezen, en ik
vertrouw, dat die wel weet, hoe hij er mee
aan moet," meent oom Jaap.
Peinzend laat oom Jaap de oogen eens
rondgaan, staat op, en vraagt«Gelooft
meester ook, dat de Bijbel waar is
«Zeker, oom." Gelooft meester ook,
dat de aarde rond is en draait?"
«Ook dat neem ik aan, oom Jaap
«Maar, dat is toch tegen den Bijbelde
aarde is toch gegrondvest op pilaren en
dan kan ze toch niet draaien
Meester tracht oom Jaap, luid roepende
te onderrichten, doch deze schijnt doover
dan ooitOom Jaap stapt eens in het
kamertje rond, binnenmonds zingende
«Hoe zal 't mij dan, o dan eens zijn," enz.,
draait zich om en roept«Er zal nog een
zware tijd komen over ons land, meester;
ons volk is afgeweken van de oude paden.
Weet ge niet, wat de profeet zegt in Amos
IV«Hoort dit woord, gij koeien van
Basan ik heb uwe jongelingen door
het zwaard gedoodnochtans hebt gij u
niet bekeerd tot. mij, spreekt de Heere
God der Heirscharen is Zijn naam."
Eerbiedig zegt oom Jaap het genoemd
hoofdstuk op, zonder te stooten, en niet
weinig is hij gestreeld, als de slimme
meester zegt, dat oom Jaap lang niet dom
is. Ook twee hoofdstukken van Hellen
broek vragen met antwoorden worden
opgedreund, en 't baat meester niet, al
wenscht hij honderd maal dat de goede
oom Jaap heengaat.
«Ik zeg, wij krijgen zware dagen, mees
ter de jonge mensehen leeren veel on
nuttigs en men kan haast geen boerenjonk-
man van een EDgelschman onderscheiden,
een baard willen ze niet meer hebben. De
dagen der bezoeking zijn nabij. Vroeger
zongen de jonge menschen enkel psalmen
en gezangen, thans liederen van Sankey
men noemt elkaar niet meer neef en nicht,
maar minsiens du Plessis en miss Potgieter.
De dag zal komen, dat wij berouw zullen
hebben, dat wij den Heere hebben verlaten.
Ons zal nog één dag (eens) zwaar moet lij".
Oom jaap gaat heen, geheel tevreden
met zich zei ven. Weer neuriet oom Jaap;
«Hoe zal 't mij." enz. Een half jaar ging
voorbij. Meester had heel wat getob met
de kinderen, van welke de meeste thuis
of in school bij een Duitschen dokter het
alphabet vlug hadden leeren opzeggen,
tegelijk de letters kunnende aanwijzen.
Wat zagen de ouders zich teleurgesteld,
toen de slimme Hollander, die de gezangen
rechtuit zonder draaien zong, alle leerlingen
van het bord leerde spellen! En zoo
snaaksDie klankmethode, ze was den
kinderen vreemd, ze deed de kinderen
glimlachen, maar vader had gezegd, dat de
meester erg slim keek en dus wel wist
hoe 't hoorde! Wreed werd onze meester
in zijn nuttig werk gestoord, toen de wreede
oorlog uitbrak. Oom Jaap scheen gejaagd.
Toen twee zijner zoons ten strijde waren
getogen, toen hij alleen met den bejaarden
neef Gert achterbleef, toen vond hij
nergens rust.
«Vrouw, ik wil naar Modderrivierik
wil zien, hoe mijne jongens het maken."
Tw.ee dagen later is oom Jaap, vergezeld
van neef Gert, op weg naar Cronjó's lager.
De wagen, getrokken door zes muildie
ren, bevat kistjes, gevuld met koek, brood,
beschuit, tabak, biltong, vruchten en
menigte andere lekkernijen, te lang reeds
ontbeerd door de arme mannen in 't veld.
Ook meester krijgt zijn deel. Ja, ieder heeft
voor den aardigen Hollander een zakje
suiker, een kistje perziken en zelfs koek
meegegeven. Och, ja deze heeft ook
geene moeder meer en hier heeft hy geene
familie. Zelfs een flescbje ingelegde uien,
van een hartelijk briefje vergezeld, heeft
tante Bellie tusschen de appels gezet. Wat
hartelijk! Het stemt meester dankbaar;
■rfhij voelt zich «thuis" bij de eenvoudige,
hartelijke Boeren!
Er was geen ontkoming
aanCronjé zat in de klem. Ook oom
Jaap heeft een geweer ter hand een
«Marthini"; hij hoort geen kogels sissen
en fluiten. Hij omklemt nog met vaste
hand het roer, als in de oogen van Sekoen
Zijn bekommerd vaderhart zendt beden
op voor zijne kinderen, die heden avond
zullen trachten te ontvluchten; hij bidt
voor zijn arm volk, voor zich en zijn gezin.
«Rust mijn ziel, uw God is Koning, heel
de wereld zijn gebied", zingt oom Jaap,
als de granaten alles verpletteren en de
brandende wagens de heuveltoppen spook
achtig verlichten. Oom Jaap wil niet
vluchten. «Wij mogen niet vluchten, dan
zal God ons straffen", meent ook neef Gert.
In de lange rijen gevangenen vinden we
oom Jaap terug, op weg naar het naaste
station. Het hoofd moedeloos op de borst.
Zijne gedachten dwalen terug naar zijne
vrouw en de achtergebleven kinderen,
naar de zoons, die öt vrij óf misschien
reeds gesneuveld zijn.
Langzaam kruipen de dagen
voorbij. De gevangenen op St. Helena zijn
in tenten gehuisvest. Oom Jaap deelt het
linnen hutje met neef Gert en veertien
mannen van dezelfde wijk (gemeente.) Den
heelen dag loopt hij met een stokje in de
linker-, met een mes in de rechterhand
neen, geen mes, een stuk van een melk-
blikje. Met moeite heeft hij zoo een mond
stuk voor ziju pijp vervaardigd. Van de
woorden des voorgangers in de avond-gods
dienstoefening verstaat oom Jaap geen
woord. Uit zijn oog spreekt gelatenheid en
vertrouwen als hij mag instemmen met de
heele vergadering:
„Zalig hij, die in dit leven Jakob's God
ter hulpe heeft; Hij, die," enz. Hij bidt
om kracht, het leed met geduld te dragen.
Hij brengt halve nachten door met zijn
God.
Weer zijn zoo vijf maanden verstreken.
Oom Jaap deed den laatsten tijd zoo vreemd.
Hij sprak met niemand. Wèl hoorde men
hem zingen, zingen zelfs in den nacht, Op
zekeren avond van November jl. vinden
we oom Jaap op het ziekbed in de hospi
taaltent. Neef Gert en nog drie bekende
Boeren zitten voor het ledikant. „Neef
Gert" - zoo fluistert de stervende „neef
Gert" als ge nog weer naar huis terug
gaat, geef dit aan mijn klein Frikkie" Neef
Gert belooft, dë oude pijp aan zijn jongsten
zoon te brengen. Hoe zal 't mij dan," zoo
fluistert hij nog.
„Oom Jaap is ook dood", schrijft neef
Gert aan de familie in de kampen te Jo
hannesburg. Moge hij in vrede rusten op
het rotsig eiland. Ook oom Gert vindt
daar zijn graf.
Tevergeefs zien de ontvluchte zoons, van
wie in Nov. jl. éen is gevangen bij Aliwal-
Noord, uit naar het oogenblik, dat zij op
aarde hun armen, neen gelukkigen vader
zullen ontmoeten.
Nog verkeerden ze in den waan, dat hij
leeftWat tranen zullen gestort
worden, als eens de dag des vredes komt!
Hoeveel zullen slechts en weemoedig hoofd
schudden tot antwoord op de vraag„Waar
is Daan, waar is klein broertje", waar
„klein zus?"
Y.