NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 42.1901.
Donderdag 12 December.
16e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISeH
VERSCHIJNT
Wed.
S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
Van <!e» MissistcT.
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE DER FIRMA
en van
JUT" Zij, «lïe zich met 1 Jan.
op ons l»lad abonneeren, out-
vangen do tot dien datuinver-
scliijnendo nummoi-s gratis
n.
Aan 's ministers repliek ontleenen wij
verder het volgende.
Rede en Openbaring.
Er is ook op gewezen dat wij de Open
baring tegenover de Rede stollen, maar
dat de belijders van die openbaring toch
eenigszins uiteenloopende meeuingen waren
toegedaan, zoodat gedurig de een tegen
den ander ingaat.
Nu heb ik mij afgevraagd, natuurlijk de
gegrondheid der opmerking erkennende,
hoe het dan stond bij de heeron zeiven
die de Rede als grondslag van hun den
ken aannemen. Ik heb tot mijzelf gezegd:
wanneer de heeren niets aan de Rede heb
ben, zullen zij het toch over de Rede wel
eens zijn. Toen heb ik mijn boeken eens
genomon en gevraagd, niet aan den eerst
komende, maar aan de grootste denkers
van de richting der heeren aan de over
zijde, wat hun begrip, hun déflnitie van
de Rede was. En toen heb ik gevonden
een en twintig definities van de Rede, alle
verschillond. Van Spinoza, Malebranche,
Leibnitz, Condillac, Reid, Kant, Jacobi,
Fries, Fichte, Schelling, Hegel, Weisse,
Herbart, Ritter, Erdmann, Schopenhauer,
Lotze, Volkmann, Von Hartmann, Wundt,
Wolff.
(De minister leest enkele van hunne de
finities voor, en vervolgt dan
Zooals de heeren hooren, gelijkt de eene
definitie zoo goed als niets op de andere.
Wanneer ik dus moot toegeven dat er
ten aanzien van de Openbaring verschil
bestaat, dan volgt uit het door mij voor-
gelezene toch ook dat er bij de heeren van
de Rede nog veel meer allerlei begrippen
en denkbeelden daaromtrent bestaan, en
dat ook zjj blijken het zelf onderling niet
eens te zijn.
Wanneer nu blijkt dat zelfs Ivant en <ïe
andere genoemde hoeren begonnen zijn met
over de Rede te sproken, zonder dat zij
tot een gelijkvormige definitie konden ko
men, dan zal het niet verwonderen dat ook
do sprokers bier over de Rede gesproken
hebben op een wijze die de vraag doet
rijzen, hebben zij er wel helder over nago-
dacht wat de Rede is. Men kan niet zeg
gen dat mon uit de Rede kan putten als
men onder die Rede verstaat het formeele
denken, want die Rede heeft door de zonde
niets geleden. Zij kan lijden door de zonde
van het vele drinken, door verzwakking
der hersenen, maar in een gezond monsch
niet. Maar in do tweede plaats is er eene
materïéele Rede, de haard van onze zedelijke,
religieuse en aesthotisehe beseffen, waar
door wij gemeenschap hebben met de idea
listische wereld, en omgekeerd krijgen wij
uit de natuur en de historie de indrukken
van de wereld van buiten naar binnen, en
dan gaat do formeele Rede daarmede aan
het werk.
Maar daarom mag men in dien laatsten
zin de Rede nog niet stellen tegenover de
Openbaring, maar wel de natuur, de cons
ciëntie, de historie, enz.
Invoerrechten.
Ik kom nu tot een tweede punt en wel
tot de quaostie dor invoerrechten. Ik heb
het geestelijke laten vooropgaan, en kom
nu tot do stoffelijke zaken naar de hier
gemaakte opmerking dat bij de Hollanders
twee dingen altoos houvast hebben, ten
eerste de religie en ten tweede do negotie
zooals onze vaderen het noemden. Dit
erken ik niet alleen gaarne, maar ik hoop
ook dat die twee er bij ons volk nooit
zullen uitgaan, want ik zou het ellendig
vinden als het óf zijn religie óf zijn nego
tie prijsgaf; houdt het beide vast dan kan
het 't land goed gaan.
Wat nu de invoerrechten betreft, wil ik
er op wijzen dat uit de Troonrede auido-
lijk blijkt dat het opgetreden kabinet die
invoerrechten fiscaal bedoelt, want er staat
uitdrukkelijk dat, waar de toestand van
's Rijks schatkist onvoldoendo is of zal
blijkon, in de eerste plaats tot verhooging
van hot tarief van invoerrechten zal wor
den overgegaan, om dit tekort aan mid
delen te dekken. Er is dus in het uit
gangspunt van een verhooging van het
tarief in den zin van protectie geen sprake
maar er staat in dezelfde Troonrede wel
bij dat die verhooging van bet tarief tevens
zal kunnen strekken tot bevordering van
den nationalen arbeid wat is daarmede uit
gesproken Men kan hebben tweeërlei fis
caal tarief. Een fiscaal tarief, waarbij men
het recht uitsluitend legt op datgene wat
in het eigen land noch geproduceerd noch
verwerkt wordt, zooals met het Engelscbo
tarief tot voor korten tijd bijna uitsluitend
het geval was. Of wel, men kan het fiscaal
tarief ook doen drukken op den invoer van
goederen die tevens door eigen industrie
of landbouw worden voortgebracht, zoodat
het fiscaal tarief ook tevens de strekking
heeft om te protegeeren. Er blijkt dus uit
dat, wat deze twee stelsels betroft, het
Kabinet gekozen heeft voor een tariefsver-
hooging, fiscaal, maar niet in den zin alsof
die rechten uitsluitend moeten geheven
worden van hier niet geproduceerde en
niet verwerkte goederen.
De geachte afgevaardigde uit Rotter
dam heeft nu in zijn rede de opmerking
gemaakt, dat in de Memorie van Ant
woord te dien opzichte een blunder is
begaan hij heeft dit woord niet ge
bruikt, maar het komt er toch op neer
en de geachte afgevaardigde uit Gronin
gen heeft dien blunder op de rekening
van mijn geaebten ambtgenoot van Finan
ciën gesteld, door te zeggen, dat hij
meende dat in die Memorie van Antwoord
zeer duidelijk twee stijlen vooikwamen:
één gespierde stijl, dien bij beleefdelijk
mij toekende, en een m^-gospierde stijl,
dien bij op rekening schoof van den mi
nister van Financiën.
Zelf ben ik voor zulke prikken niet ge
voelig, maar nu het mijn ambtgenoot be
treft, wil ik toch aan het boter oordeel
van den heer Drucker de vraag onder
werpen beeft hij hiermede niet den Mi
nister van Financiën min of meer geridi
culiseerd, of althans zoo gespioken, dat
zijn rode oen lach wekte, waarvan de tol
word betaald door den Minister van Fi
nanciën?
Als hij zich de zaak indenkt zal hij zelf
gevoelen dat hij ter willo van de onder-
teekening van do Memorie door den Mi
nister van Financiën een normaal feit,
dat bij alle Kabinetten is voorgekomon
zich niet had mogen veroorloven den Mi
nister van Financiën in een min aange-
naam licht te plaatsen.
Eéne zaak wil iir mededeelon en dit kan
den hoer Drucker tot openbaring en zelf
kennis strekken De bewuste passage was
niet van den Minister van Financiën. Ik
bad baar gesteld en ik zal ook tegenover
den geachten afgevaardigde uit Rotterdam
de verdediging er van op mij nemen.
In bet Voorloopig Verslag wordt op
bladz. 6 gelezen: „Beperking der con
currentie met het buitenland zal immers
alleen verkregen kunnen worden door ver
mindering vau invoer en hiorvan zal ver
mindering der opbrengst van de rechten
het noodzakelijke gevolg zijn."
Op die zinsnede en op geen andere
werd ifi de Memorie van Antwoord ge
antwoord.
Wat was de bewering in het Voorloopig
Verslag?
Wanneer gij een recht wilt heffen, dat
strekken zal, om onze eigen industrie
meer werk te geven, treft het alleen dool
als het den invoer belet of vermindert.
Wanneer gij daarentegen bedoelt geld uit
uw tarief te slaan, dan helpt het niet,
want^ als gij het recht verhoogt vermindert
de invoer en brengt hot recht juist
minder op.
De vraag stond dus, of, waar invoer
recht op ;n bet land geproduceerde goe
deren geheven wordt, de invoer vermin
dert en de uitvoer afneemt, ja dan neen.
Daarop werd in de Memorie van Ant
woord gezegd: Duitschland, dit zal men
toestemmen, heft een recht, dat ongetwij
feld protectionistisch is en dat daar een
reeks van jaren geheerseht heeft. Wat is
nu de uitkomst geweest? Is de industrie
gebaat? Ja, want het aantal personen in
de industrie werkzaam, is geklommen met
zooveel millioenen.
Heeft het meerdoro bate voor de schat
kist afgeworpen, ja dan neen?
Ja, want het bedrag aan inkomende
rechten is in Duitschland gestegen.
Is de invoer toegenomen of afgeno
men? De invoer is toegenomen, evenals
de uitvoer. Dus meer arbeiders, meer in
dustrie, vermeerdering van invoer, van uit
voer en van opbrengst van rechten.
En wat heeft nu de geachte afgevaar
digde uit Rotterdam daartegen aangevoerd?
Hij heeft gezegd: ik laat de periode tus
schen '92—-'94, toen de tariefoorlog tus-
schen Rusland en Duitschland is uitge
broken, er buiten. Maar ik wensch te eon-
stateeren, dat toen het tarief vóór 1892
20 pet. hooger was, de toeneming van uen
invoer en de opbrengst van het tarief niet
zoo hoog is geweest als in de periode na
1894, toen het tarief tusschen Duitschland
en Rusland met 20 pet. verminderd is.
Wat is hiermede nu aangetoond? Dat,
wanneer het tarief te hoog wordt, dit den
invoer minder doet toenemen, dan wanneer
het laag en matig is.
Nu, wie heeft dit ontkend?
Niemand heeft dit betwist. Maar ging
hierover het geding? Het geding liep
hierover, of in absoluten zin kon gezegd
worden, dat, protectionistische invoerrech
ten den invoer verminderen.
Ter beantwoording van die vraag nu kon
hetgeen hij aanvoerde niet dienen, omdat
hij niet gewezen had op de stuiting van
invoer of vermindeiing, maar alleen, dat
in de eene periode invoer sneller, in de
andere minder snel was toegenomen. In
beide gevallen erkende hij zelf toeneming
van invoer en dit nu is niet een bewijs
tegen, maar integendeel voor hetgeen in de
Memorie van Antwoord gezegd is.
Nu moet ik mij ten opzichte van handels-
politie in Europa en Amerika een kleine
opmerking veroorloven. Zij is deze.
Men hoort tegenwoordig nog wel van
heeren die vroeger vrijhandelaars waren
en die het geloof aan hun eigen doctrine
hebben verloren. Maar men hoort tegen
woordig bijna nooit van iemand, die eerst
dat dogma niet was toegedaan en er nu
toe bekeerd is.
Wij hebben de periode van '40/'4 2 gehad.
Toen ging het omgekeerd. Toen waren
bijna overal iu Europa de tarieven tame
lijk hoog, en toen is de geest van Cobden
uit Engeland naar Europa biDnen getogen
en heeft stormenderhand geleerden en
staatslieden veroverd. Toen was bijna met
elk jaar toegenomen het getal van hen die
voor de free-trade optraden.
Maar hoe staat het tegenwoordig? Het
staat nu zoo, dat in Europa Engeland en
ons land tot op korten tijd de eenige lan
den nog waren, waar men kon zeggen, dat,
althans in zekeren zin, met een zekere
mate het vrijhandelstelsel werd toegepast,
terwijl in alle landen, achtereenvolgens in
het Noorden, in het midden, in het Westen
en in het Oosten van lieverlede overal tot
verhooging vau tarieven is overgegaan.
Nu zou men nog kunnen zeggenEnge
land is dan toch maar het Rijk waar de
groote overwinning op financieel en indus-
triëel gebied behaald is en dankt toehaan
het vrijhandelstelsel zijn bloei en groot
heid. Maar daarin is eenige kentering ge
komen.
(De minister haalt verschillende gezeg
den aan van de Times, van Samuelson,
van kardinaal Manning, enz. en vervolgt
dan):
van 1—5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Ik zou nog meer citaten kunnen aan
halen, maar wat ik golezen heb ik is
voldoende. Men kan overigens in het
werk van Curtis getiteld „Protection and
Prosperity" alles vinden wat noodig is om
over de details te oordeelen. En wanneer
men nu daarbij rekent het feit, waarop
reeds herhaaldelijk gewezen is, dat de
vorige Minister van Financiën, do heer
Pierson, natuurlijk geen oogenblik er aan
dacht om de free-trade te verlaten, maar
toch in golijken zin min of meer een
spoor legde, waarop het voor een volgend
Kabinet niet ongemakkelijk zou zijn voort
te glijden, zal men toch moeten toegeven,
dat de kans niet zoo slecht staat voor de
protectie, of het kon wel eens gebeuren,
dat de free-trade binnen niet zoo langen
tijd de wereld uit was.
Nu zeg ik dat niet, omdat ik voor mij
zelf of de leden van dit Kabinet als zooda
nig als voorstanders van protectie optre
den; integendeel, wij zijn allen te zeer
overtuigd van de uitnemende uitkomsten,
die op handelsgebied de tot dusverre be
staande orde van zaken voor ons land
heeft opgeleverd, om niet eerst na wikken
en wegen van alle omstandigheden en van
artikel voor artikel in verband mot de
productie, den uitvoer, de consumtie en
de prodnetie in andere landen, er toe te
willen overgaan om van systeem te ver
anderen.
Maar wanneer er geld noodig is en wij
zonder dat geld niet vooruit kunnen en
het in het Nedorlandscho Parlement tel
kens wordt voorgesteld, alsof de vrijhan
del het heilige huisje was, waaraan men
niet mag raken, geloof ik, dat het toch
zijn goede zijde kan hebben aan te toonen,
hoe het met deze quaostie in Amerika en
Europa staat en er eens aan te herinneren
dat in Engeland de barometer ook aan
het dalen is en eveneens in ons land van
lieverlede do toestand zoo is, dat de ge
dachten een anderen weg opgaan.
Het heeft mij dan ook genoegen gedaan,
dat ook van de linkerzijde door meer dan
één spreker een opinie geuit is, die dat
a tort a et travers bestrijden van elk be
schermend tarief niet meer volhield. Al is
het dus, dat dit Kabinet fiscaal de verhoo
ging van de tarieven heeft opgezet, wan
neer die tevens kan strekken tot bevorde
ring van den nationalen arbeid, dan meent
het Kabinet, dat er termen zijn om daartoe
over te gaan, termen te meer, omdat ons
land in dat opzicht in een positie verkeert,
die geheel exceptioneel is. Ik heb laten
opmaken por 10.000 inwoners een staat
van inkomende rechten in duizendtallen
van guldens, die in hot jaar 1898 geheven
zijn in de verschillende landen en die staat
geeft aan, dat in Engeland 64, in Noor
wegen 107, in Denemaiken 86, in Zweden
76, in Zwitserland 77, in België 36 en in
Nederland 18 per 10,000 inwoners geheven
is. De cijfers zelve toonen dus aan, dat
onze verhouding zoodanig is, dat wij met
een zekere verhooging van tarief op zich
zelf nog niet geacht kunnen worden tot
een exorbitanten maatregel over te gaan,
al verzuim ik niet daarbij zelf te erken
nen en in herinnering te brengen, dat
onze accijnzen zeer hoog staan er. die in
andere landen lager zijn.
11 December 1901.
Het Maandblad togen de Kwakzalverij
neomt uit het Rotterdammertje met instem
ming en ingenomenheid een artikel over
waarin de allopatische dokters als „be
kwame artsen" worden gesteld tegenover
de „kwakzalvers" te weten „duivelbanners,
bomoeopatben en natuurgeneeskundigen"
Voor de drie laatstgenoemden geldt wel:
de deugd in hot midden.
Wij hopen dat een Kamerlid bijv.
baron v. Wassenaer aan den minister
zal vragen om een leorschool voor homoeo-
opatische artsen.
In de eerste plaats doordat de hoemoe-
pat,hie niet is kwakzalverij, maar een wer
kelijke, rijk gezegende, boven do allopathie
gunstig workeride geneeskunde.
In de tweede plaats dewijl bet gemis
aan een homoeopatisch arts in vele plaat
sen van ons land op zoo schroiende wijze"
gevoeld wordt.
In de derde plaats dewijl het aantal
voorstanders der homoeopathie met den
dag toeneemt.
In de vierde plaats om de prachtige re
sultaten dezer geneeswijze in het buitenland.
In de vijfde plaats dewijl de minister
van binnenlandsche zaken in 1894, toen
geen allopathische middelen baatten om
hem van longontsteking te genezen, door
homoeopatische behandeling onder Gods
zegen, is hersteld en daardoor van 't nut
der homoeopathie, wij zeggen niet boven,
maar dan toch stellig naast de allopa hi e
is kunnen overtuig 1 worden.
Omtrent 't verhandelde in de Twoede
Kamer moeten wij de kortheid betrachten.
Wij nemen nog op omtrent de zitting
van Vrijdag wat hieronder volgt.
Dr. Kuyper leverde in zijn dupliek
een wij citeeren uit De Nederlander
„een welsprekend en krachtig betoog
krachtiger nog dan alles wat de minister
in eersten termijn heeft gezegd ter uit
eenzetting van den nieuwen koers en ter
aanduiding tegenover liberalen en socia
listen, waarom on3 volk zijn hoogste goe
deren niet langer veilig achtie in handen
van een liberaal-socialistische concentratie.
Er is in de Troonrede gesproken van
voortbouwen op de christelijke grondslagen
van ons volksleven. Er is later, toen de
liberalen om toelichting vroegen, in de
Memorie v. Antwoord gezogd, dat die
grondslagen „zelfs in wetsontwerpen niet
meer strikt geëerbiedigd" waren. Er is,
toeu enkele van die bepalingen genoemd
waren, gevraagd of dit nu zoo erg is en
of het deels terugnemen dier bepalingen
niet juist toont, dat het gevaar vrij denk
beeldig is.
En er is bij dit laatste vergeten, dat die
enkele concrete politieke verschijnselen
niet op zich zelf stonden, maar de staat
kundige uitloopers waren van een lange
propaganda in wetenschap en litteratuur,
d. w. z. de onheilspellende symptomen
waren van nog veel meer in diezelfde anti
christelijke en antinationale richting.
Dit nu heeft dr. Kuyper bij het scheiden
van de markt der algemeene beschouwingen,
nog eens glashelder uiteengezet.
Gewezen werd op den modern m geest, die
lijnrecht staat tegenover den christelij ken
volksgeest en die reeds lang woelt en werkt
tot ondermij ming onzer christelij k-nationale
instellingen. Die moderne geest vindt
uitging in verheerlijking der vrije liefde,
bestrijding van het huwelijk, aanprijzing
van het Nieuw-Malthusianisme, verdediging
van zelfmoord, aanranding van het gezag,
vergoelijking van koningsmoord, wegcijfe
ring van absolute rechtsnormen, omkeering
van alle menschelijke verhoudingen, enz.
Iu de litteratuur is dit reeds zóóver door
gedrongen, dat het tijdschrift de Gids in
fatsoenlijke gezinnen moest vervangen
worden door Onze Eeuw. De betrekkingen
tusschen man en viouw, ouders en kin
deren, werklieden en patroons, overheid en
onderdaan, overheid en God, die de maat
schappij en den staat beheerschen, worden
door dien modernen geest op allerlei wijze
aangerand.
Reeds tot aan het concreet-politiek ge
bied is de propaganda van deze booze leer
genaderd, gelijk spreker uit eenige wets
ontwerpen van de laatste vierjarige periode
aantoonde. Is het dan wonder, vroeg hij,
dat de christenen zich aaneensloten, en alle
onderling geschil op zijde zettend, pal
stonden tegenover het gevaar, dat zij ook
op staatkundig gebied in de toekomst zagen
dreigen. Ons dunkt, ook de heer Staalman
mag hierover nadenken bij zijn blijkbare
voorkeur voor het verstgevorderd radica
lisme boven een fractie, die, men moge
haar inconsequentie verwijten, dan toch
blijkbaar nog op menig gebied poogt mèt