NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND No. 16.1901, Zaterdag 26 October. 16e Jaargang. icemen. HISTORISCH eHRISTELIJK- ntiën. oveÉer 1901, CHEN, ichrijving iet Winkel, ifspanning AARS, ■en Sprinplier, Bij dit Mier Behoort een bijvoepel. BEKT te Kapelle, .0 uren, ten ver- Smallegange te boomgaard bij J. |VB en, in de herberg boN te Kapelle, m onder Kapelle, ge en Kattendijke; dlir. S. Kramer ihting van een tletrLd., veg, groot 0,31,10 izware ARI 1902 Inning w" 'te Domburg. |te bekomen adres pvenhuis). AARS ctober, ST. JAN iurg. OP I. SCHOUT, OP DE JAGER Gz., lige HIT j, Vlissingen. |n aan c h t e r Jrplicht), bij |SE, Kamperland. ecember gevraagd lienstbode. lelburg. |mber a. s. stbode INGWERSEN, Geref. kerk te jen te verkrijgen knecht ARENTSEN, lei [neclit (POTTER, rke, Westhoek. VERSCHIJNT Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Indische Begrooting. Engeland en Transvaal. koopen iraaiert, gemeente hofstede, bewoond brij ving aldaar ter isscliiedt door den |ren vóór 15 No- DE JONGE te je-Ver west, Goes ei.ken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,026. UITGAVE D/.R FIRMA en van van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Met een enkel woord wenschen wij te zeggen hoe de Indische begrooting, van den minister v. Asch v. Wijck, door de Tweede Kamer is ontvangen. Daartoe schrijven wij enkele van de in 't Voorloopig Verslag voorkomende opmer kingen over. De lezer zal wel weten te onderscheiden uit welken hoek zij komen. Het is eigenlijk wel jammer dat men dat in den regel zoo kan merken. Maar dat is nu eenmaal zoo. «Een aantal leden betuigden hunne in genomenheid met het optreden van den nieuwen Minister. Met hetgeen in de Troonrede omtrent Indië werd gezegd en hetgeen uit de begrootingsstukken omtrent zijne plannen blijkt, konden zij zich over het algemeen zeer goed vereenigen. Zij waardeerden, dat de Minister reeds zoo kort na de aanvaarding van zijn ambt onder scheidene belangrijke voorstellen aan de beslissing der Staten-Generaal heeft onder worpen. Ook werd hulde gebracht aan do uitvoerige en heldere toelichting der begrooting." (Dit waardeorend woord komt blijkbaar van Roomsche en Antirevolutionaire zijde). „Andere leden merkten op, dat in deze begrooting weinig is te bespeuren van een streven naar het volgen van een nieuwen koers in de koloniale politiek. Dit werd ook zeer begrijpelijk geacht, waar in het algemeen over die politiek tussehen de aanhangers der verschillende staatkundige richtingen weinig verschil meer bestaat en men algemeen van meening is, dat het bestuur van Indië zich behoort te kenmer ken door onbaatzuchtigheid en door een krachtig streven naar bevordering van de zedelijke en stoffelijke belangen der in- landsche bevolking. Blijft de Minister, van wiens werkzaamheid men zich ver zekerd hield den koers volgeD, welke in den laatsten tijd werd ingeslagen, dan be stond er, naar men meende, uitzicht, dat hij veel voor Indië zal kunnen tot stand brengen. Intusschen hadden deze leden met eenige bezorgdheid kennis genomen van de zinsnede der troonrede, waarin over de verplichtingen van Nederland als „Christelijke Mogendheid" tegenover Indië gehandeld wordt. Indien de strekking van die zinsnede mocht zijn de inrichting van het bestuur over de inlandsche bevolking te doen beheersehen door leerstellingen eener bepaalde Christelijke confessie, dan zou men dit zeer verkeerd achten. Ook achtte men nadere inlichting omtrent den zin der verklaring, dat aan de zending „op vaster voet" steun verleend behoort te worden, gewenscht." (Hier is voor 't grootste gedeelte de liberale partij aan het woord. De christe lijke zending zij christelijk, goed, maar toch vooral niet al te christelijk, dat is de grondtoon). »Eenige leden verklaarden, dat zij tegen over den Minister eene afwachtende hou ding zouden aannemen. Blijkt, dat zijnerzijds de belangen der inlanders op den voorgrond worden gesteld en dat hij een einde wil maken aan de imperialistische politiek van expansie, welke, naar zij meenden, in den laatsten tjjd blijkens de gebeurtenissen in Nienw-Guinea, Djambi, Lombok, de V Kot- ta's en Flores gevoerd werd, dan zou de Minister bij deze leden geen oppositie ont moeten." (Dat zal wel uit den sociaal demoeratischen hoek wezen). „Van andere zijde werd betoogd, dat een nolitiek van expansie niet is of wordt gevoerd. Bij de bedoelde gebeurtenissen is toch nergens sprake geweest van een streven naar uitbreiding van bezit. Het geldt hier veeleer handelingen, welke terecht of ten onrechte noodig werden geacht ten einde op eenmaal verkregen grondgebied het prestige van het gezag in stand te houden en voor rust en orde te waken. Wel verre van expansie te willen, is men in Indië eerder huiverig nieuwe streken onder rechtstreeks bestuur te brengen en schijnt men daartoe eerst over te gaan, als onthouding niet meer mogelijk is." (Zoo denkt er zeker wel ongeveer de heele Kamer over.) Het texort waarmee de begrooting sluit, werd vrij algemeen op zichzelf niet onrust barend geacht. Maar »eenige leden voer den tegen de ingediende begrooting aan, dat zij perspectief mist, in zooverre daarin niet voldoende met de toekomst rekening gehouden wordt. Zij betoogden, dat de stijging der gewone inkomsten geen gelij ken tred houdt met de stijging der ge wone uitgaven. De inkomsten uit tin zijn, gelijk ook dezerzijds werd betoogd, zeer precair; de opbrengst der koffie gaat gaan deweg achteruit; het verbruik van opium wordt gerekend nog ongeveer 19 millioen te zullen opbrengen, maar het zal wel de bedoeling van don Minister zijn deze in komsten te doen dalen. Eindelijk is bij de tegenwoordige oeconomische omstandighe den geen stijging, maar daling der opbrengst van de landrente en van de verponding waarschijnlijk te achten. Vertoont deze be grooting eene sterke toeneming der gewone uitgaven, ook voor de toekomst zal wel niet op inkrimping daarvan gerekend kun nen worden. Versterking der gewone mid delen zal dus noodig zijn, maar de inge diende begrooting scheen niet te getuigen van een voldoend besef van die noodzake lijkheid. Men vroeg welke nieuwe bron nen van inkomsten de Minister meent te zullen kunnen openen." (Het hier aangehaalde komt wel van do zijde der vrijzinnig democraten). «Hiertegenover werd lopgemei'kt, dat het niet aangaat aan eene Indische begrooting gemis aan perspectief te verwijten, zoolang de financieele uitkomsten voor een goed deel afhankelijk zijn van de opbrengst uit de producten, en dat, al ware het anders, dat verwijt dan toch in geen geval gepast is te achten ten aanzien van eene begroo ting, welke door een Minister binnen zeer korten tijd na zijn optreden werd inge diend. Verder was, naar men meende, in de voorafgaande beschouwingen voorbijge zien, dat in de op de begrooting gebrachte uitgaven, welke niet in verband staan met de producten, buitengewone uitgaven tot een bedrag van ongeveer 12 millioen zijn begrepen en dat, indien deze uitgaven niet waren uitgetrokken, de begrooting met een batig saldo zou sluiten. Ook mocht niet uit het oog worden verloren, dat die bui tengewone uitgaven, met name die voor irrigatiewerken, de welvaart en dus ook de draagkracht der inlandsche bevolking zullen verhoogen. Dat de tinprijzen aan fluctuatie onderhevig zijn, werd erkend, maar zij kunnen evengoed rijzen als dalen. Eindelijk vertrouwde men dat, zoo niet in 1902, dan toch in volgende jaren, op hoogere inkom sten uit mijnen gerekend mag worden." (Men voelt hier was de rechterzijde aan het woord). Wij zullen nu de verdere details laten rusten; doch merken met ingenomenheid op dat de toon der oppositie jegens dezen minister niet onwelwillend is; en getuigt van een ernstig streven naar samenwerking in 't belang der koloniën, en van den inlander. 25 October 1901. Een aangrijpend gesteld adres is door vertegenwoordigers van de verschillende kerkelijke gemeenten te Amsterdam opge steld, het wordt in alle talen overgebracht en onder de volken van Europa door hier toe aangezochte agenten verspreid. Wegens plaatsgebrek kunnen wij er slechts het begin en de middelmoot van overdrukken. „De gevolmachtigden van de Zuid-Afri- kaansche Republieken hebben een beroep gedaan op „het Permanente Hof van Ar bitrage". Een beroep, dat als zóódanig beteekenis heeft, onafhankelijk van hetgeen hierdoor wordt bereikt. Het spreekt tot de mogendheden, die elkander op het Vredescongres te 's-Hage de hand hebben gereikt! Het richt zich in het Hof van Arbitrage tot allen, die geroepen zijn met het recht te handhaven, den vrede te bevorderen en voor de hoogste belangen der menschhoid te waken. Het dringt door tot het geweten der volken. Het klimt op tot Hem, Die recht is, en naar recht vraagt, bij Wien geen aanzien is des persoons. In dit beroep klinkt de stem van het gekrenkte recht. Is het mogelijk, dat de mogendheden, in strijd met de openbare meening en het gevoel voor waarheid en recht dat nog bij de volken leeft, eerst dan voor het recht van den verdrukte mogen opkomen, wan neer de verdrukker dit gedoogt?" „Zou het beroep der gevolmachtigden ter zijde worden gelegd? Waar ligt dan de waarborg dat met stilzwijgend goedvinden der regeeringen de beginselen en de regelen van het in ternationaal recht niet steeds door den sterke zullen worden vertreden! Dit herinnert ons, dat ieder, hoofd voor hoofd, dat vooral de Kerk van Christus den plicht heeft, op te komen voor de al- gomeene, de hoogste belangen der mensch- heid, de beschaving, de humaniteit, de moraliteit, de religie. De voorgangers in de Kerk van Chris tus kunnen niet zwijgen, nu de grondsla gen van godsdienst en zedelijkheid worden aangerand. Zich voor de waarheid iH het gericht te begeven, op te komen voor het recht Gods, de taak te verrichten die Israels profeten aan het hof van Achab, David, Rehabeam hebben vervuld, ligt stellig niet buiten den kring van hunne bevoegdheid. Hoe en waarin ook gedeeld, hierin in alles wat zich Kerk van Christus noemt, één." En dan volgen eenige vragen tot de consciëntie, vragen, die aan het gekrenkte rechtsbewustzijn nu al sinds lang bij ieder opgerezen zijn, vragen over de menschen- slachting, vragen over het bezigen van vrouwen en kinderen als bedekking, vragen, kortom, over het vermoorden van een volk, dat voor zijn vrijheid strijdt. Het slot van 't adres luidt: „De ondergeteekenden, voorgangers en opzieners van Christelijke gemeenten in Amsterdam, hebben zich vereenigd, opdat dit getuigenis, zoover mogelijk, onder de volken en tot de regeeringen doordringe, en luide verkondige, wat het geweten, onafhankelijk van nationaliteit, geloofs overtuiging en staatkundig belang moet beamen. Het zal hun aangenaam zijn, bewijzen van instemming door toezending van naam kaartjes met adres en kwaliteit te ontvan gen. De uitnoodiging hiertoe wordt spe ciaal gericht aan Kerkeraden, Hoogloera- ren, Journalisten en hen, wier namen aan gene zijde van het Kanaal, in engeren of ruimeren kring bekend zijn". Het adres is onder anderen geteekend: Namens de Hervormde Kerk door dr. De Visser, dr. Hoedemaker, dr. Laurillard. Namens de gereformeerde kerken door ds. J. C. Sikkel, ds. W. H. Gispen, B. J. Lindeboom. En zoo voorts namens de Remonstr., R. K., Ev. Luth., Herst. Ev. Luth. en Vereen. Doopsgez. Gomeonto, secretaris is de keer Emous. Moge deze poging slagen. Moge zij ten goede komen, indien immer uitvoerbaar waaraan wij voor ons twij- felon! aan het groote boycot-plan. Een nieuw gevaar dreigt de boterfabri- cage. In de Nederlandse/ie Landbouio- Cou rant leest men het volgende: „Peark's Butter. Deze uitgezochte boter is vermengd met zuivere volvette Engelsche molk door middel van nieuwe en uitstekende werktuigen, ze verkrijgt daardoor die heerlijke geur welke Peark's boter zoo beroemd heeft gemaakt." Het wetenschappelijk onderzoek leert, dat deze heerlijk geurende boter bevat ruim 30 pCt. water enz., terwijl in ge wone boter daarvan niet meer dan 16 pCt. mag voorkomen. Zou er ook verband kunnen bestaan tusscheD de opgekamde Siberische of „Schmalz-butter", en Peark's gerenom meerde „Milk-blendod-butter" en bestaat ook de mogelijkheid dat wij hier te doen hebben met een nieuw geyaar dat de reputatie der Nederlandsehe boter bedreigt? Zou niet aan die moeilijkheden een einde komen, indien men, zooals bij de laatste behandeling der „boterwet" is geadviseerd, bij de wet de eigenschappen van echte boter vaststelde; on ieder die, onder het merk van echte boter, iets anders in den handel brengt wegens vervalsching van mer ken streng straft. Ieder kan dan fabrieee- ren en verkoopen wat hij goedvindt; al leenlijk staat het bezigen van het merk „echte boter" slechts vrij aan hem die zeker is dat het verhandelde aan de wet telijke vereischten voldoet. Natuurlijk zou men moeten trachten ook in het buiten land dit beginsel te doen aannemen. Het schijnt ons eenvoudig, afdoend en recht vaardig. (Ned.) Mevr. de la Rey, de echtgenoote van den generaal, vertoeft thans te Pretoria. Negen maanden lang is deze krasse oude dame er in geslaagd de Engelschen te ontwijken met niets dan een paar wagens (zegt een dezer dagen ontvangen brief uit Pretoria), zonder tent, zich steeds verschuilende in de bergen of in de bosschen. Eindelijk werd zij door den vijand gevangen geno men en in een vrouwenkamp gezet, maar kort daarna kreeg zij verlof om te Pretoria bij haar dochter te gaan wonen, waar zij sedert verblijf houdt. Terwijl de Britannia en de Limar op weg naar Engeland zijn met resp. 627 en 349 zieken en gewonden, is de Dunera, ook een hospitaalschip, te Plymouth aangeko men met 18 officieren en 276 man. Hier van was een gedeelte zoo valide, dat zij te Plymouth aan land konden gaan de mees ten lijden aan dysenterie en tyfus. Vermoedelijk wegen de gezonden ver sterkingen de teruggezondenen op, zoodat Engelandsch krijgsmacht in Zuid-Afrika er wel niet op vooruit zal gaan. Het overige nieuws uit Zuid-Afrika be paalt zich heden tot eenige kleine over rompelingen en gevangenemingen van «re bellen" in Kaapkolonie. Een bewijs dat daar vele verraders wonen, want de meeste overrompelingen hebben juist daar plaats. Zoo is commandant Marais slechts ter nauwernood aan een overrompeling ont komen. In het zuidwesten van Kaapkolo nie had hij zich met tien anderen in een hoeve nabij Matjesfontein gevestigd, toen hij onverwachts overvallen werd. Van zijn vrienden werden er 8 gevangen gemaakt, een sneuvelde, terwijl de tiende met hem nog juist wist te ontkomen. Nog een ander commando onder aan voering van Van de Venter werd verrast nabij Bethesda, n. w. van Graaff Reinet. Een Boor sneuvelde, twaalf werden gevan gen gemaakt, terwijl eenige paarden wer den gedood of buit gemaakt. Colenso, Tugela, Aldershot. In deze drie namen ligt een climax, maar naar be neden, voor den «veerman" Buller die dezer dagen wegens zijn opvliegend spreken over zichzelf en den oorlog van zijn post ont heven werd en nu 't verwijt te dragen krijgt dat hij zelfs voor recrutendriller niet deugt. Hij heeft niet lang genoten van de zekerheid de gunsteling des Konings te zijn. Te Aldershot leed hij dan ook wel zijn grootste en zwaarste nederlaag. Na deze is geen echec meer mogelijk. En nu gaat hij heen, zonder begeerd te zijn, in figuurlijken zin gelijk Hainan opgehangen aan de galg dien hij voor Mordechai be reid had. Er kleeft iets tragisch-Oostersch aan 't heele feit. En toch gevoelen wij sympathie voor den govallene. Hij heelt althans op één punt de waarheid willen spreken. Dat hij zelf bokken gemaakt heeft in den huidigen oorlog wil er bij hem niet in. Nu dat kan blindheid zijn, het zij hem vergeven. Maar hij heeft 't dan toch aan Roberts maar eens duidelijk en in 't openbaar gezegd dat deze de natie verlakte met zijn praatje dat de oorlog uit was; en hem tegelijk de de tactische en strategische fouten in zijn veldtochtsplan verweten. Hij heeft hierdoor Roberts verbitterd, en deze heeft hierop 't hardst van allen om zijn ontslag geroepen. Maar, zegt niet het gezond verstand, het rechtsgevoel hier, dat, zal 't wèl zijn, hij Buller in de ongenade van den corpulenten monarch, die te Bal moral zetelt, diende te volgen? Te meer, daar het toch Roberts geweest is, die aan Buller, na diens gebleken ongeschiktheid in Zuid Afrika, denpost van opperbevelhebber der eerste afdeeling recrutensehool had bezorgd. Er schijnt dan ook meer achter deze zaak te zitten en het schijnt dat men Buller als 't ware gedwongen heeft om zich uit te spreken, ten einde een gezocht voor wendsel te vinden om hem te ontslaan. Cecil Rhodes heeft namelijk den veerman van de Tugela nooit kunnen vergeven, dat hij allereerst gedacht heeft aan Ladysmith, hij had verwacht dat allereerst gezorgd zou zijn geworden voor Kimberley. En men weet, Rhodes heeft grooten invloed in de regeeringskringenal was het alleen maar hierdoor, dat hij te veel weet. En nu scheldt de Engelsche pers op Buller en juicht zijn val toe. Maar de soldaten zijn er ook nog. En wat waar is, moet gezegd worden, in het leger is Buller de populaire man; en hij werd 't nog meer sedert hij den 10 October voor het zelve in de bres sprong en de chefs zulke harde waarheden zei. Het gerucht loopt, dat Engeland tegen over de Vereenigde Staten afstand gedaan heeft van alle rechten op het toekomstige Nicaragua-kanaal, alleen omdat het bevreesd was voor de geheime sympathie van Presi dent Roosevelt voor de Boeren. Het onzinnige van dit gerucht springt dadelijk in het oog, wanneer men leest, hoe geregeld paarden van New-Orleans naar Zuid-Afrika worden gezonden. Wanneer Roosevelt werkelijk eenige sympathie voor de Boeren had, zou hij er ten minste voor zorgen, dat de neutraliteit gehandhaafdwerd. Op St. Helena werden blijkens een jongste schrijven feestelijke toebereidselen gemaakt voor 10 Oct., den verjaardag van den pre sident. De briefschrijver voegt aan deze mede- deeling toe dat de Engelschen zoo slecht voor hen zorgen. Kleeding vooral is zoo noodig. En hij roept uit: Als de Boeren- krijgsgevangenen nu maar negers waren, dan zoude het wel anders gaan. Dinizoeloe stapte hier rond in hoog zijden pluishoed en zijne drie vrouwen kregen drie kostuums per jaar van de Engelsche regeering. De eenige krijgsgevangen vrouw, die hier nu reeds 17 maanden vertoeft, mevr. Cronjé, moet maar zien hoe zij het klaarspeelt met hare kleedij.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1901 | | pagina 1