NIEUWSBLAD
fOOR ZEELAND.
No. 178.1901.
Zaterdag 31 Augustus.
15e jaargang,
CHRISTELIJK-
HISTORISGH
Bnltenlandsch Overzicht.
VERSCHIJNT
Wed.
S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Mr. GROEN VAN PRINSTERER.
elkbn MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE DER FIRMA
EN VAN
van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
1801. 21 Augustus I9ÖI.
Korte aanteekeningen bij de
herdenking van zijne geboorte, nu honderd
jaar geleden.
II.
(Slot.)
Tot de Conservatieven zeide Mr. Groen
v. Prinsterer eens: «Ik beaam, wat gij
zegt, als gij voor de handhaving van het
gezag opkomtmaar toch hoe conser
vatief ook, gij conserveert niet.
»Door het Evangelie te verlaten en een
anderen grondslag aan te nemen, stelt gij
Staat en Maatschappij aan de ellendigste
verwarring en ontbinding bloot."
De omwentelingen van '30, '48 en '70,
hebben Mr. Groen v. Prinsterer dan ook
in geenen deele verbaasd. Hij had ze reeds
lang voorzien. Hij wist, waartoe conser
vatisme, liberalisme, radicalisme en socia
lisme moesten leiden.
In den strijd daartegen stond hij schier
alleen. Wel zocht hij steun bij de Room-
schen, maar wijl hij duidelijk deed uit
komen, dat hij niet blind voor hunne dwa
lingen was, werd hij door hen met smaad
overgoten; terwijl hem dan nog van den
anderen kant het bitse verwijt werd toe-
geduwd: Gij heult met Rome."
Dat hij in vereeniging met de Roomschen
den strijd wilde aanbinden, was geen won
der; want ook Rome ijvert tegen de Re
volutie, die, beginnende met een verklaring
van de rechten van den mensch, niet gestuit
wordt dan door de erkenning van de rechten
Gods. Eén gemeenschappelijk belang alzoo
Is Mr. Groen van Prinsterer in zijne
hoofdgedachtetegen de Revolutie het Evan
gelie, steeds dezelfde gebleven, in onder
geschikte punten is hij wel eens van in
zicht veranderd, zoo bijv. in zake het
Christelijke onderwijs.
Het Nederlandsche volk is een Christelijk
volk, zei Mr. Groen v. Prinsterer, en in
overeenstemming daarmede moet het eene
Christelijke School hebben, een School met
den Bijbel en waar dit voor de Roomschen
niet bevredigend kan wezen, moet ook hun
een school worden toegestaan, overeenkom
stig de behoeften, die zij gevoelen. En
wat de Joden betreft, hun dient de regeering
een subsidie toe te staan.
Zoo sprak Mr. Groen van Prinsterer
vóór '57.
Maar toen in genoemd jaar dat beginsel
werd verworpen, en het duidelijk bleek,
dat men niet met de beginselen rekening
wilde houden, toen begon hij anders te
spreken.
Hij zei: „Zoo de regeering ons geen
Christelijke school kan geven, dat zij ons
dan in elk geval vrij late, om onze kin
deren naar eene inrichting te zenden, zoo
als wij die begeeren. Doet ze dat niet,
maar dwingt ze ons volk langs indirecten
weg hare neutrale on-christelijke school
op, zoo is dat tirannieBat was de strijd
na '57.
Zoo iemand, dan heeft zeker Mr. Groen
van Prinsterer vele geschriften geleverd.
Tweeërlei werkzaamheid trok hem sterk
aaneerstens de Historische studie en ten
tweede eene Parlementaire werkzaamheid.
Aanvankelijk scheen het, alsof van zijne
Historische studie niet veel terecht zou
komen, maar in 1833 kwam er verandering
toen bij belast werd met het toezicht over
het archief óes Konings.
n uien nieuwen werkkring kwam hij in
aanra mg met vele gedenkschriften over
Uitnemende mannen als: Prins Willem I.
onderlpke leiding Gods! Was Mr. Groen
van rinsterer voor zijn ommekeer met het
oezic over dit archief belast geworden,
hij zou den inhoud wel, maar den geest en
de strekking van de geschriften niet hebben
gevat, vooral met van die, welke op de
Hervorming betrekking hadden.
Door het lezen dier archieven werd hij
in staat gesteld zijn beroemd standaardwerk
„Les archives de la maison d' Orange-Nassau
uit te geven.
Dat hij geschiedschrijver van den eersten
rang is geworden, blijkt uit zijnHand
boek der Vaderlandsehe Geschiedenis, dat met
recht den naam van geschiedboek mag
dragen.
Mr. Groen van Prinsterer's handboek is
geen dorre opsomming van feiten en jaar
tallen, neenhij dringt daarin tot de diepste
oorzaken der gebeurtenissen door.
Hij heeft Gods vinger in de geschiedenis
aanschouwd, hij heeft het diepste beginsel
gevat.
Dat zijn Handboek een volksboek is ge
worden, heeft hem zelfs verbaasd, omdat
hij overtuigd was, niet als zijn opvolger,
dr. Kuyper, de gaven der populariteit te
bezitten.
Toch wist Groen zeer goed, dat het volk
hem lief had, omdat hij uiting aan 's volks
gedachten gaf.
Wat zijn Parlementaire werkzaamheid aan
gaat, het volgende.
In 1849 hij was toen reeds 48 jaar
oud mocht het eerst gelukken Mr. Groen
van Prinsterer naar de Tweede Kamer af
te vaardigen.
Het heeft hem zelve bedroefd, dat iemand
als hij, die een parlementaire werkzaamheid
zoozeer wenschte, die er zoo terdege voor
berekend was, en het volk zoo liefhad, niet
vroeger werd afgevaardigd.
En na dien tijd heeft men slechts met
de meeste moeite hem zijn zetel doen be
houden.
Yan '49 tot '57 zat Mr. Groen van
Prinsterer voor het kiesdistrict Hardenvijk,
alzoo slechts 8 jaren. In '62 werd hij wel
door Arnhem afgevaardigd, maar de twee
jaren, die hij voor dit district zitting had,
zijn betrekkelijk van weinig beteekenis ge
weest, omdat zijn gezondheid zijn arbeid
in den weg stond.
In de Kamer heeft hij redevoeringen ge
houden, die meesterstukken van welspre
kendheid zijn, redevoeringen over de meest
belangrijke onderwerpen.
Meesterlijk is hij opgekomen tegen de
armenzorg van Overheids- of gemeentewege.
Hij was voor particuliere liefdadigheid en
toonde dit door daden, ja! soms was hij
vorstelijk mild. Met dankbaarheid heeft hij
vermeld, hoe zijne trouwe echtgenoote hem
het geven had geleerd.
In het openbare leven kenmerkte hem
een zeldzame nauwgezetheid. Steeds knielde
hij voor God neder, voor hij zich naar de
Kamer begaf.
Steeds bleef hij hoffelijk, ondanks de meest
grievende beleedigingen, die hem werden
aangedaan, vooral in de vijf jaren, dat hij
de Nederlander redigeerde, een arbeid, waarin
bij op talentvolle wijze door wijlen den heer
Wormser werd bijgestaan.
Dat dagblad bevatte soms 6 dagen ach
tereen een artikel van meer dan ééne
bladzijde (klein gedrukt) over hetzelfde
onderwerp en eiken dag deed Mr. Groen
van Prinsterer, die zeer voorzichtig in het
uitdrukken van zijne gedachten was, dui
delijker blijken, wat hij wilde.
Hoeveel smaad zijne tegenstanders hem
ook aandeden, steeds heeft hij hen op
een ridderlijke wijze behandeld.
Hoe goot het liberale Handelsblad zijn
smaad en hoon over hem uit, als het hem
dm grootsten Jtsulet, den huichelachtigsnver-
achtelijken politicus noemde.
Arm was het leven van Mr. Groen van
Prinsterer aan eerbewijzen. Slechts eens
werden hem twee hoogleeraars zetels aan
geboden terwijl in '46, toen de aardappel
oogst mislukt was, hem uit den Haag een
uitnoodiging gewerd, om lid van een wel
dadigheids-commissie te worden.
Yoor deze uitnoodiging bedankte hij ech
ter en gaf als reden op, dat het hem aan
den tijd ontbrak.
Dat eenmaal gezegd hebbende, ging hij
zich met nog meer werk overladen, en
hield lezingen aan huis, waaraan zijn werk
Ongeloof en Revolutie het aanzijn te danken
had.
Mr. Groen van Prinsterer zegt van zich-
zelven, dat zijn hoogste eeretitel geweest
isEere- Voorzitter van de Vereeniging voor
Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs.
Was zijn leven alzoo arm aan eerbewij
zen, aan teleurstellingen was het rijk.
Door zijn eigen vrienden in den steek
gelaten, zag hij hoe zijn tegenpartij steeds
meer veld won.
Maar niet weinig bedroefde het hem, dat
van Ethisch-Irenische zijde een blad, Ernst
en Vrede, werd uitgegeven, dat tegen het
zijne gericht was. Met de hoop, dat hier
een volkomen misverstand had plaats ge
vonden, is Mr. Groen van Prinsterer ten
grave gedaald.
Alleen de «mindere man" betuigde hem
zijn liefde en steunde hem door het gebed.
Ja, zegt Mr. Groen van Prinsterer zelve,
het orthodoxe volk is waar ik getrouw was,
mij steeds getrouw geweest.
Hij stelde het volk niet laag. Hij wist,
dat het evenals hij de woorden van Da
Costa beaamde
't Geheim van allen zegen,
(Oranje en Neérland hoor 't
Is in Gods vrees gelegen,
Zijn dienst, Zijn gunst, Zijn woord.
De Graafschapper.
31 Augustus 1901.
Heden, 31 Augustus, viert Hare Majesteit,
onze geëerbiedigde en geliefde Koningin
Wilhelmina, haren 21sten verjaardag. Zij
doet dit thans aan de zijde van Haren
Doorluehtigen gemaal, den Prins der
Nederlanden.
Wij verblijden ons met zoovelen in den
lande en danken God voor al het goede,
dat Hij ons in het zoo geliefde Oranjehuis
nog wil schenken.
Ga er steeds een gedurig gebed op voor
onze Vorstinne, opdat Hare regeering ons
land nog langen tijd tot zegen zij.
Onlangs deed een inzender in „de Neder
lander" de vraag of Engelands Christenen
ook aan hun Koning gehoorzaamheid ver
schuldigd zijn, terwijl hij er tevens bij vroeg,
of de zonden van zulk een vorst vergoelijkt
moesten worden. In een artikel: Plicht
der Gehoorzaamheidworden beide vragen
beantwoord; de laatste even beslist ontken
nend, als de eerste bevestigend.
De redactie schrijft ter toelichting
Wij vernamen voor eenigen tijd de op
merking, dat de groote Oranjeliefde onzer
natie wel eens nadeelig kon werken op
haar besef van den plicht der gehoorzaamheid.
Dit klinkt ietwat paradoxaal.
En toch ligt er een kern van waarheid
in. Waar God ons zoo buitengewoon ze
gent, dat de door Hem over ons gestelde
Macht tevens de draagster is van onze heer
lijkste en heiligste nationale tradities, daar
valt de gehoorzaamheid buitengewoon licht;
daar is deze plichtsbetrachting een lust, ook
voor den natuurlijken mensch.
Het mag daarbij wel eens herinnerd
worden, dat nog hooger motief dan liefde
voor de persoon onzer Koningin, en dan
innige verknochtheid aan het Stamhuis waar
uit zij sproot, het den Christen tot plicht
maakt onderdanig te zijn aan'de machten
over hem gesteld.
Het Goddelijk gebod bepaalt zich niet
tot beminde afstammelingen uit roemruchte
huizen, al geldt ongetwijfeld ook hier, dat
van hem, aan wien veel gegeven is, veel
zal gevorderd worden, en al legt de buiten
gewone zegen, waaronder wij leven, ons
grooter verantwoordelijkheid op.
Wij wenschen onzen geachten inzender
hierop aandachtig te maken.
Niet omdat het ons een genot is onze
Koningin te gehoorzamen, zijn wij tot die
gehoorzaamheid verplicht, maar omdat God
er ons toe roept in Zijn Woord.
En dit geldt ook voor de Engelsche Chris
tenen.
De personen, waarvan God zich bedient,
mogen zondig en gebrekkig zijn, wij hebben
hen te eerbiedigen op de plaats waarop Hij
ze stelt, en de macht, die op die plaats
rechtmatig van hen uitgaat, is van God.
Wij hebben ons daaraan te onderwerpen.
Op welke wijze zij die macht gebruiken,
ligt te hunner, niet te onzer verantwoor
ding.
Sleohts waar het menschelijk gebod recht
streeks met het geweten in strijd komt,
hebben wij den plicht Gode meer te gehoor
zamen dan den menschen.
Kitchener heeft met de uitvaardiging
van zijne laatste proclamatie gevaarlijk spel
gespeeld. Hij verwachtte, dat nu alle
Boeren, die nog op commando zijn, bevreesd
voor het verlies hunner reeds verwoeste
landerijen, zich zouden komen overgeven.
O, hoe ziet hij zich bedrogen! De uit
werking is zeer gering te noemen, zoo
seinen de correspondenten. Eene groote
teleurstelling ook voor de Jingo's in En
geland, die nu den oorlog reeds als ge
ëindigd zagen. Sommige Engelsche bladen
spotten met Kitcheners bedreiging. Een
blad is zelfs zoo stout een der- laatste
nederlagen der Engelschen n.l. die bij
Rooikopje, gisteren door ons gemeld, aldus
aan zijne lezers mee te deelen. Het begint
met het woord nademaal, evenals Kitchener
zijne proclamatie en schrijft dan:
«Nademaal de burgers der vroegere Re
publieken, die nog de wapenen dragen
tegen Zijne Majesteit, niet alleen weinig
in aantal zijn, maar bijna al hun kanonnen
en krijgsmunitie verloren hebben, en een
geregelde militaire organisatie missen en
daardoor niet in staat zijn op geregelde
wijze oorlog te voeren en eenigen ge orga
niseerden weerstand te bieden aan Z. M.'s
strijdmachten in eenig deel des lands,
Zoo is het, dat: een convooi van Kim-
berley naar Grikwastad werd aangevallen
te Rooikopje op 24 Augustus. De aanval
werd afgeslagen door het escorte onder
kapitein Humley, die negen dooden en 23
gewonden, alle van de 74ste compagnie
Imperial Yeomanry, kreeg."
Zou de publieke opinie in Engeland een
weinig veranderen? Ten gunste der Boeren?
Dit helaas nog niet. Maar wel begint men
van alle kanten aan te dringen op juiste
mededeelingen van 't oorlogsveld. De
Jingo-pers doet ook mee. Zelfs de Times,
de oorlogzuchtige, wijst op de dwaze po
litiek der regeering. Men eischt allerwegen
een nauwgezet onderzoek naar de knoeie
rijen, die hebben plaats gehad bij de wer
ving voor de Yeomanry en niet minder
naar de reden van de overgave van zoovele
officieren en manschappen in Vrijstaat en
Kaapkolonie. Engeland bloost thans weer
over de overgave van het 2de regiment
Koninklijke Hooglanders, de keurtroepen
van 't leger.
Kon Engeland maar een eervollen vrede
sluitenDie verzuchting wordt door velen
geslaakt, 't Is ook de strekking van een
Engelsch boek, waarvan de 5de druk ter
perse ligt. Het is getiteld Vrede of Oorlog.
De Boeren met hunne onversaagde aan
voerders spreken niet van vrede dan met
hunne volkomen onafhankelijkheid. Overal
treden ze weer aanvallend op. De laatste
telegrammen luiden zeer bemoedigend. Er
wordt geseind van een inval in Natal,
(Engelsch grondgebied evenals de Kaap
kolonie), waar ook een opstand is voorbereid.
Maar van eenen eervollen vrede is nog
geen sprake. En zoolang die er niet is
worden dagelijks Eng. soldaten doodge
schoten of gewond, sterven er velen weg
aan ziekte of bezwijken van vermoeienis,
maar zuchten ook duizenden grijsaards,
vrouwen en kinderkens uit de Boerenrepu
blieken in de ongezonde kampen (worger-
holen) van Tiansvaal en Vrijstaat.
Uit een dier kampen, uit Irene (Trans
vaal) werd hier te lande de volgende brief
ontvangen, geschreven den len Juli, en
opgenomen in de N. R. Ct.
„Naar wij vernemen is het in het kamp
te Vereeniging zeer slecht. De menschen
daar zijn om zoo te zeggen van alles af
gesloten. Er is geen stad in de nabijheid
en het klimaat is scherp koud. Ik durf
niet aan den toestand van dat kamp den
ken, wanneer ik zie wat er voor Irene,
dat binnen het bereik van de stad ligt,
gedaan wordt, en zelfs hier zijn het lijden
en de ontberingen niet te beschrijven.
Zooals gij weet, zijn er zes Afrikaansche
verpleegsters in het Irenekamp, die niets
te maken hebben met het hospitaal. Deze
verpleegsters hebben elk haar eigen wijk,
bestaande uit zooveel rijen tenten. Er is
een telling gehouden van de menschen in
dit kamp, zoodat elke verpleegster nauw
keurig weet hoeveel menschen zij te ver
zorgen heeft, hoeveel sterfgevallen er in
24 uren plaats hebben. Zij passen de
zieken op en melden de ernstige gevallen
dagelijks aan den dokter (er zijn hier 2
geneesheeren). Doch dit alles is alleen in
het kamp te Irene zoo. Er zijn in elk
kamp hospitalen voor ernstige gevallen,
maar het is onmogelijk voor elke zieke om
daarheen gebracht te worden. In zulke
gevallen zijn de Atnkaansche verpleegsters
van onschatbare waarde. In een tent in
wijk K zijn niet minder dan 11 gevalleD
van mazelen voorgekomen. Binnen 24
uren zijn er 2 of 3 personeu in een tent
overleden.
De vorige week was het aantal sterfge
vallen te Irene 46, grootendeels in 2 wijken.
De sterfgevallen zijn bijna alle van mazelen
en zwakte. En toch komen er dagelijks
nieuwe menschen in de wijken waar de
ziekte zoo ernstig heerscht; ik bedoel dat
gezonde menschen uit andere districten
worden binnengebracht. Het gevolg hiervan
is, dat zij in minder dan een week allen
ziek zijn. Kinkhoest is ook uitgebroken.
De herstellende mazelen-patienten zullen
weinig kans hebben om op kracht te komen.
Men heeft geen voedsel om aan de arme
hongerige zieken te geven. De moeders
zeggen«Mijne kinderen worden beter, maar
ze hebben zulk een honger en als ik ze
het eenige geef wat ik heb brood en
zwarte koffie dan willen ze dat niet heb
ben." Gij moet niet vergeten, dat zij vele
maanden lang niets anders dan brood gehad
hebben. Kinderen onder 8 jaar en nog
geen drie weken geleden was bet onder de
12 jaar krijgen half rantsoen, d. w. z.
een half pond bloem van meel per dag, en
geen vleesch, en gij weet dat de Boeren
kinderen van jongs af alleen gevoed worden
met vleesch, goed brood en melk. Het bloem
van meel is nu beter, maar het vleesch zou
zelfs een hond niet eten. Ik heb het met
eigen oogen gezien en men heeft mij ook
verteld, dat de schapen naar de slachtplaats
moesten gedragen worden, omdat zij te zwak
waren om te loopen. Ik kan dan ook niet
begrijpen waarom er geen vleesch in blik
aan deze menschen gegeven wordt. Onlangs
zei iemand tegen mrs. K.«Je moest niet
alleen worden verdelgd, maar de vrouwen
die de schuld vau den oorlog zijn, moesten
er ook door lijden." De Engelschen ver
beelden zich dat de mannen zich wel zul
len overgeven als hun gezinnen slecht be
handeld worden en wij vrouwen zijn vol
komen hulpeloos en in hun macht.
Wij kunnen alles gebruiken. De men
schen hebben niets. De vorige week zag
ik een vrouw met een havelooze japon en
een grauwen zak die er onder uit kwam
voor onderrok en zij zijn allemaal zoo ar
moedig. Gij moet niet vergeten, dat zij
nog nooit een stukje zeep gekregen, hebben
behalve dan van de kleine mrs. N., die uit
haar eigen middelen zeep verstrekt heeft.
Maar wat beteekenen 5 of 6 kisten zeep
voor 5000 menschen, die allen zoo vuil zijn
als men slechts denken kan? Zij huizen
op den kalen grond. Slechts een paar hebben
een kist of een stoel om erop te zitten.
Doch het helpt niet om dit alles te ver
tellen. Geen pen kan den toestand van
deze arme stakkers beschrijven. Velen vau
haar zijn rijk geweest, en gewoon aau weelde.