NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 176.1901.
Donderdag 29 Augustus.
15e Jaargang,
HISTORISCH
CHRISTELIJK-
VERSCHIJNT
Wed. S. J, DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
FEUILLETON.
Een vrucht van de comedie.
Engeland en Transvaal.
SSechtszakwi,
elkbn MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per 'drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE DER FIRMA v
EN VAN
van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
28 Augustus 1901.
Wet op den Leerplicht.
Uit de vergaderingen der Commissie tot
Wering van Schoolverzuim te
Donkerbroek.
I.
De vergadering wordt geopend door den
voorzitter, agent eener assurantiemaat
schappij en van een begrafenisfonds. Na
lezing der notulen komt binnen de arbei
der Jansen. Het jongste lid der com
missie zet een stoel voor hem, hij neemt
plaats, kijkt voorover op zijn kousen, laat
de handen los op de knieën liggen en be
weegt eenigszins zijn slappe pet tusschen
de vereelte vingers.
Voorz. Wel Jansen, je bent opgeroe
pen, omdat uw kind de school voortdurend
verzuimt. Mag ik ook weten, wat de re
den daarvan is?
Jansen. Ja, meneer, hij gaat mee werken.
V. Hoeveel kinderen heb je, Jansen
En hoeveel gaan er al werken
J. Ja meneer, ik heb vier kinderen,
waarvan er nu twee gaan werken. De
jongste is in Mei 13 jaar geworden.
Lid. Hoofdonderwijzer. Maar J. hoe
komt het dat je me daarin niet gekend
hebt? Dan had ik je raad gegeven.
J. Ja meneer, dat heb ik om zoo te
zeggen uit noodlottigheid vergeten. Anders
was ik wel gekomme. Maar wat za' je er
aan doen: 'k heb zoolang gewerkt, da' 'k
weinig verdiende en nu ben ik blij dat er
wat verbetering komt.
V. Ja, maar je kind moet toch geleerd
worden en dan moeten we je er op wij
zen, dat je in groote moeilijkheden komt.
J. Ja meneer, me kind mot leeren, dat
zal 'k niet ontkennen, maar we moeten
eten ook.
Volgt een oogenblik stilte.
Lid. Hoofdond. En wat wou je nu
doen Jansen?
J. Ja meneer, daar zit ik net over te
prakkezeeren. Maar enfin, van moeilijk
heden hou ik ook niet, 'k zal hem naar
school sturen.
Jansen steekt van een der leden op en
verlaat de vergadering, zwaar trekkende
aan zijn sigaar, die nog maar half aan is.
Hoe Kitchener a
Het volgende bericht is o. m. uit Zuid-
Afrika rechtstreeks doorgekomen.
„Mevrouw Kruger werd Zondag 21 Juli
begraven. De dienst in de Dopperskerk
(Geref. Kerk) was om 3 uur en de ter
aarde bestelling om 4 uur. In dien tijd
was er in het park, dat genoemd is naar
De namen zijn gefingeerd.
(Slot.)
Nimmer zal ik de verschijning van dit
jonge meisje vergeten. Zij was bleek als
de dood, hoewel er op hare beide wangen
een hoogrood plekje zichtbaar was, dat mij
geen goed teeken van hare gezondheid
scheen te zijn. Zij was inderdaad schoon,
al stond zij ook, naar het mij voorkwam,
aan den rand des grafs. Zij sprak zeer
lief met mij, met de eenvoudigheid en lief
talligheid van een kind, en vertelde mij
veel van de werkzaamheden haar3 vaders,
die van 's morgens vroeg tot 's avonds laat
bezig was de menschen op te zoeken, om,
ware het mogelijk, zoo zeide zij, zondaren
tot Jezus te brengen. Dit trof mij. Ik
was gekomen om over dien geestdrijver te
spotten, en nu hoorde ik van niets anders
dan van zijnen ijver tot welzijn zijner
medemenschen.
Ik werd geheel verlegen met dit gesprek,
en wist niets te antwoorden. Ik stond
als op heete kolen, want ik voelde mij
egenover dit machtelooze schepsel nog
zwakker dan een klein kind. Ik zocht naar
een voorwendsel om heen te gaan, en om
den vroegeren president Burger, een
tan concert van de kapel der Northum
berland fusiliers. Iedereen sprak er schande
van. Dr. Knobel, de dienstdoende burge
meester van Pretoria, (En gelsch gezind
natuurlijk) bleef van de begrafenis weg
om het concert bij te wonen.
Zoodra de plechtigheid was afgeloopen,
drongen de Engelschen het sterfhuis bin
nen; ze doorzochten alles, lichtten de
tichelsteenen uit de gang en scheurden
het behang van de muren."
Kan het erger? Van Kitchener kan
men alles verwachten.
Kngelsche laagheid tegenover den helden
moed der Boeren.
Onder bovenstaand opschrift heeft H.
het volgende artikel in De Telegraaf ge
plaatst
De proclamatie van Lord Kitchener, ge
richt tegen de Boeren, die niet vóór 15
September a. s. de wapens zullen hebben
nedergelegd, heeft, terecht, overal de groot
ste ergernis gewekt. Het zal een feit zijn
eenig in de nieuwere krijgsgeschiedenis,
dat de voor de onaf hankelijkheid van hun
vaderland strijdenden voor die daad door
den tegenstander met straf worden bedreigd
en nog wel met een straf van buitengewone
zwaarte.
Na de onherstelbare en ons vaderland
ten eeuwigen dage tot schande strekkende
fout onzer diplomatie om er in te bewil
ligen, dat de beide Zuid AfrikaaDSche re
publieken op de in ons land gehouden
zoogenaamde Vredesconferentie werden ge
weerd, schijnt Engeland te meenen, dat
tegenover de republieken nu ook maar alles
geoorloofd is. Alles, zelfs de beginselen
van moraliteit, die men zóó vastgeworteld
achtte in den bodem der beschaafde lan
den, dat ze niet eens uitdrukkelijk behoef
den te worden gestipuleerd. Zonder con
ventie of uitdrukkelijke overeenkomst toch
heeft in den nieuweren tijd het beginsel
gegolden, dat de krijgers nimmer in hun
particulier bezit of hunne particuliere be
langen kunnen worden geschaad als straf
voor datgene wat hun hoogste plicht is:
het bestrijden van hun tegenpartij. Het is
zonder weerga, dat een oorlogspartij den
geheelen vijandelijken staat als veroverd
en ingelijfd verklaart, waar zij nog niet
eens in staat is het territoir feitelijk te
bezetten.
En, krachtens de verklaring nu, dat
Oranje-Vrijstaat en Transvaal geannexeerd
zijn bij het Bntsche rijk, in weerwil van
de voortgezette verdediging door het held-
tevens een afleiding aan het gesprek te
geven, vroeg ik:
„Het schijnt, dat u onlangs zeer ziek
zijt geweest, en nu op den weg der her
stelling zijt?"
De blos harer wangen werd nu sterker
gekleurd, en 'een glimlach kwam op haar
gelaat, toen zij mij antwoordde:
„Ik heb reeds sedert vele maanden de
hoop op mijn herstel laten varen. Ik ben
zeer ziek geweest, maar ik zal nimmer
beter worden. O, ik verlang spoedig in
den hemel bij den Heere Jezus te zijn."
Zij sloeg hare oogen hemelwaarts, alsof
zij den troon zocht, dien zij bezitten zou.
Zij vouwde hare dunne vingeren te zamen,
en hare bleeke lippen beefden van aandoe
ning, toen zij deze woorden sprak. Hare
woorden sneden mij door de ziel. Dit
jonge meisje, met hare vaste hoop op de
zaligheid door de liefde des Heeren, ge
tuigde tegen mij. Nu was ik nog meer
getroffen. Mijn geweten klaagde mij aan,
en de Heilige Geest overtuigde mij van
zonden. In dit oogenblik kwam de predi
kant te huis. Ik deelde hem openhartig
mede, met welk doel ik gekomen was
maar haastte mij te zeggen, dat ik nu iets
anders van hem begeerde.
Wat zal ik van dit bezoek verder mede-
deelen? Het ging mij net als den Apostel,
haftige Boerenvolk, worden de strijders
voor de onafhankelijkheid als misdadigers
met zware straffen bedreigd. Dat is in
derdaad het bezigen van lage en gemeene
middelen om een klein en dapper volk ten
onder te brengen.
Dezer dagen trof ik in Engelsche mili
taire bladen eenige beschouwingen aan over
de Boerenstrijders, die bewijzen hoezeer zij,
die de Boeren bestrijden, onwillekeurig met
bewondering voor hunne tegenstanders zijn
vervuld.
In een artikels>The South African
situation", voorkomende in »The army and
navy gazette" van 13 Juli lezen wij bij
voorbeeld, nadat de schrijver heeft gewe
zen op de groote vermoeienissen, die van
de Engelsche troepen worden gevergd »Er
moet echter op worden gewezen, dat welke
vermoeienissen onze troepen ook onder
vinden, deze gering zijn in verhouding van
hetgeen do vijand, dien wij bestrijden, on
dergaat. Zijn de afstanden, die wij hebben
te doorloopen, zeer groot, de Boeren moe
ten nog meer afleggen, zonder alhier te
rusten en als wij gebrek hebben en lijden
van vermoeidheid en regen, te worstelen
hebben met gezwollen rivieren en slechte
wegen, de Boeren ondergaan die bezwaren
in verhoogde mate. Wij moeten voorzeker
niet te ver gaan in onze beschouwingen
omtrent den indruk, dien de taktiek der
Boeren op onze soldaten maaktdoch wat
betreft taaie volharding, de Boeren zijn er
ruimschoots van voorzienOns leger
arbeidt met ijver, plicht en moed, doch de
brieven bewijzen, dat officieren en man
schappen met buitengewoon groot verlangen
naar het einde uitzien dezer onafgebroken
operatiën enz.
Men begrijpt het nu waarom dat einde
moet worden verhaast, zij 't dan ook met
lage middelen Het Engelsche leger is den
oorlog moede en het Engelsche volk niet
minder.
Is nu nog niet de tijd aangebroken,
waarop het eenige land ter wereld, waar
van de bevolking stamverwant is met de
Boeren, dat is Nederland, de diplomatische
actie begint Moet dan de beker der schande
door ons volk tot den bodem toe worden
geledigd Het schijnt, dat het oogenblik
voor diplomatieke stappen niet ongunstig is.
Doch zelfs al mocht de poging misluk
ken, ook dan zoude een krachtig optreden
van ons land ten bate der Boeren de door
ons geleden schande weder eenigszins te
niet doen, terwijl een voortgezet zwijgen
ons nog slechts dieper zal doen zinken in
de achting van alle staten, Engeland zelfs
niet uitgezonderd.
Een Engelsche nederlaag. In een telegram
uit Pretoria d.d. 25 Aug. meldt Lord Kit-
die als Saulus naar Damaskus ging, maar als
Saulus die stad binnenkwam, verblind, als
het ware van het goddelijke licht dat hem
bestraald had! In plaats van de hooghar
tige, naar roem dorstende man, werd ik
vernederd, berouwhebbend en naar de
zaligheid dorstend zondaar, die niets anders
begeerde, dan met dat stervende jonge
meisje aan de voeten van Jezus te zitten.
En de Heere bewees mij die genade. Dag
aan dag bracht ik in het huisgezin van den
predikant door, en ik keerde wel naar de
plaats mijher woning terug, maar niet mede
om den schouburg te betreden.
Nadat ik den Heere gevonden had werd
het mijn lust Jezus te verkondigen. De
voorbereidende studiën tot het leeraarsambt
kostten mij weinig inspanning. De Heere
had mij groote gaven geschonken. Ik leerde
de doode talen met het grootste gemak,
en nadat ik eenige jaren gestudeerd had,
was ik reeds op mijn acht en twintigste
jaar predikant. Weldra sprak ieder van mij.
Mijne kerk was altijd stampvol, en van
heinde en verre kwam men om mijne pre
diking te hooren. Het duurde ook niet,
lang, of ik kreeg een beroep naar een groote
stad, en terwijl ik dit schrijf, ben ik als
predikant werkzaam in een der grootste
steden. Duizenden hangen aan mijne lippen,
evenals weleer, toen ik tooneelspeler was;
chener, dat 3 officieren en 65 man, die van
Ladybrand aan de rechterflank van generaal
Elliott's collonne marcheerden, zich in den
morgen van 22 Augustus in een slechte
positie hebben overgegeven aan een vijan
delijke macht, die veel groot er was, met
verlies van een doode en vier gewonden.
De gevangenen zijn losgelaten. Kitchener
heeft een onderzoek ingesteld.
Het bericht, dat Scheeper's commando
Oudtshoorn bedreigt en de mededeeling in
onze telegrammen van een gevecht bij Uni-
ondale, op 20 Aug. moet met elkander in
verband worden gebracht. Het laatstge
noemde gevecht, waarin de Engelschen
blijkbaar werden verslagen, ging Scheeper's
tocht naar het Zuiden vooraf. De bedrei
ging van Oudtshoorn is in lijnrechte tegen
spraak met Kitchener's zeggen, dat Schee
pers commando naar het Noorden wordt
gedrongen.
Uit Brussel wordt aan de »Daily
Mail" geseind, dat generaal Botha order
heeft gegeven geen Britsche gevangenen
meer los te laten, doch ze als gijzelaars
te houden voor 't geval Kitchener de be
dreigingen, in zijn proclamatie beschreven,
mocht uitvoeren.
Men schrijft uit Utrecht aan de N. Rott.
Courant
Reeds sedert 4'j2 jaar ongeveer, ver
klaarde de chef van het bestelgoederen-
burean bij den Centraalspoorweg te Amers
foort, heden als getuige gehoord voor
de rechtbank alhier, waren herhaaldelijk
diefstallen op dat station voorgekomen, en
wel steeds van goederen die, transito Amers
foort verzonden, een nacht overbleven in
de goederenloods op dat station. En de
inspecteur van politie te Amersfoort voegde
er later nog bij dat de diefstallen steeds
plaats vonden in den nacht van Donderdag
op Vrijdag.
Dit gaf aanleiding tot het verzoek aan
de politie door deh chef van den bestel-
goederendienst om over die loods eenige
surveillance uit te oefenen, met het gevolg
dat in den nacht van 4 op 5 Juli, toen
een agent van politie zich daarin verborgen
had, deze tot zijn schrik een hem zeer goed
bekend beambte, den treinsmid C. K., 49
jaar oud, gehuwd, en vader van een tal
rijk gezin, daar zag binnenkomen. Hij
greep hem terwijl hij bezig was een mand
met viseh te openen en eenige visschen
daaruit genomen had. Een medeplichtige
J. A. d. J. oud 27 jaar, arbeider op het
station, stond aan de deur op den uitkijk
en werd mede gegrepen.
Bij hun verhoor bleek dat de treinsmid
maar gaf ik vroeger vergift te drinken, thans
stelt mij de Heere in staat velen den beker
des heils met volle teugen te doen genie
ten. Ik predik Christus en Dien gekruisigd,
den hoovaardigen tot vernedering, maar den
armen zondaar tot verhooging en heerlijke
blijdschap:
Op zekeren dag werd mij de boodschap
gebracht om iemand, die zeer krank was,
te bezoeken. Ik kleedde mij aan, en haastte
mij naar de aangewezen woning. Het was
een zeer deftig huis, en men bracht mij
naar een prachtige ziekekamer, waar op een
rustbed, omgeven van al de weelde des
rijkdoms, een jongman van vijf- of zes en
twintig jaren uitgestrekt lag. Het was een
grijze jonge man, en door mijne kennis der
gelaatkunde bemerkte ik spoedig dat hij
door zijne uitspattingen en verwijdheid in
dezen ellendigen toestand gekomen was.
Vol medelijden naderde ik hem, en mee-
nende, dat hij mij had laten roepen om met
hem over het heil zijner ziei te spreken,
vatte ik zijne hand, en sprak hem eenige
woorden toe.
Maar even alsof hem een adder had ge
beten, trok hij de hand terug. Zijn aan
gezicht gloeide van toorn en woeste harts
tochten. Hij duwde mij op zijde, en mij
met een blik der diepste verachting aan
ziende, zeide hij:
18 jaren in dienst der Centraalspoorweg Mij.
geweest was en na den diefstal, zooals van
zelf spreekt, onmiddellijk ontslagen werd
zonder eenige aanspraak op pensioen, of
schoon hjj een verminkte rechterhand heelt,
in en door den dienst verkregen. De ar
beider, nog slechts een jaar in dienst, kon
wijzen op een eervollen zesjarigen dienst
bij de huzaren en, zooals de inspecteur van
politie verklaarde, had de tegenwoordige
inspecteur der Mij., vroeger stationschef te
Amersfoort, de heer Bosch, den arbeider
geprezen als een hoogst en gewillig en
ijverig beambte, van wien hij zich niet be
grijpen kon dat hij tot deze daad geko
men was.
Beide beklaagden beweerden dan ook dat
zij zich nog nimmer aan dergelijke ont
vreemdingen hebben schuldig gemaakt en
nu juist de eerste maal betrapt waren. Als
reden gaven zij op dat zij toeval ig in het
bezit van een bakmachine waren gekomen
en nu dan toch weieens een visehje daarop
bakken wildeD.
Het O. M. eischte .voor ieder der be
klaagden eene gevangenisstraf van 4
maanden.
Mr. Prikken, uit Amersfoort, voor den
bekl. J. A. d. J. als verdediger optredende,
was van oordeel dat de eerste bekl., de
treinsmid, die den sleutel van het kolenhok
onder zijne berusting had, welke ook op
het hangslot van de loods paste, zijn cliënt
zou hebben overgehaald om den diefstal
mede te begaan en drong daarom op een
mildere straf voor dezen van.
Uitspraak over 8 dagen.
Kantongerecht te Goes.
In de zitting van 24 Augustus 1901 zijn
nog veroordeeld wegens
het sleepen met horvetten linnen 500 M.
afstand van den zeedijk z. verg.: P. A. P.,
te Clinge, 3 m. f 5 b. s. 3 m. 3 d. h.
het doen van ongeoorloofde pogingen om wild
te bemachtigen: J. J. J. B., te Hoedekens-
kerke, f 3 b. s. 3 d. h.
Buitengewone Vergadering
van de Provinciale Staten van Zeeland
van 27 Augustus 1901.
De vergadering wordt geopend door den
Voorzitter, die door Hare Majesteit de
Koningin gemachtigd is de leden in buiten
gewone vergadering bijeen te roepen.
Aan zijne oproeping hebben gehoor ge
geven 35 leden, terwijl afwezig zijn de
heeren Van Teylingen, Fokker, De Smidt,
Van Waesberghe, Janssen, Van Dam, Van
der Lek de Clercq.
Na mededeeling van de ingekomen stuk
ken wordt overgegaan tot de benoeming
»Zijt gij gekomen? Gij -— gij? Zijt gij
gekomen om het slachtoffer uwer verleiding
te zieD, en u in zijne laatste stuiptrekkingen
te verlustigen?"
Ik wist niet, wat ik hoorde, en deinsde
achteruit. Doch plotseling kwam het mij
voor, alsof ik die gelaatstrekken vroeger
meer gezien had en weldra bracht ik
mij te binnen, dat het dezelfde jongeling
was, dien ik weleer iederen avond in het
parterre van den schouwburg had opgemerkt.
Hij staarde mij nog altijd woedend aan.
>Hoe?" vroeg hij spottend en tevens be
schimpend, >zijt gij thans predikant? Ont
doe u van uw geestelijken rok, en laat den
menschen, wien gij het Evangelie verkon
digen wilt, u in al uwe naaktheid en schande
zien. Dit voegt u beter dan als predikant
op te treden."
Hij richtte zich halverwege op, en mij
wanhopend aanziende, riep: hij met een
smartplijken kreet uit:
»Geef mij terug wat ik verloren heb
mijne ziel. Ik eisch haar van uwe hand.
Mijne ziel mijne ziei!'
»Mijne arme jonge vriend zeide
ik, bevende van ontroering.
»Vriend! Vriend!" riep hij uit, mij in
de rede vallende. »Ik wil niet, dat gij mij
vriend noemt. Hier op dit ziekbed om
ringd van spookgestalten en afschuwelijke