NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 99. 1901
Vrijdag 12 April
15e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISGH
VERSCHIJNT
Wed.
S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRUS DER ADVERTENTIËN
HERIJK.
Het Tuberculose-Wetje.
FEUILLETON.
Jhr. mr. De Savornin Lohman.
Hoeveel Chilisalpeter
in den tuin?
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p. 0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE DER FIRMA
en van
van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 ce*C
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Wolphaartsdijk 15 April.
Heinkenszand, ook voor 's Heer Arends-
kerke, 16 April en 17 April voormiddags.
's-Heerenhoek, ook voor Borssele en
Nieuwdorp 17 April namiddags en 18 April.
Ovezande, ook voor Nisse, 19 April.
Ellewoutsdijk, ook voor Driewegen, 20
April. t
Baarland, ook voor Oudelande, 22 April.
Hoedekenskerke, 23 April voormiddags
's=Gravenpolder, ook voor 's-Heer Abts-
kerke 23 April namiddags.
Kapelle, ook voor Schore, 24 en 25 April.
Wemeldinge, 29 en 30 April 's voor
middags.
lerseke, 30 April's namiddags, 1 en 2Mei.
Kruiningen, met uitzondering van
Hansweert 3 Mei.
Hansweerd, 4 Mei.
Krabbendijke, ook voor Waarde 9 en
7 Mei 's voormiddag
Rilland-Bath, 7 Mei 's namiddags en
8 Mei.
n.
(SlotJ.
De heer Rengers pakt vervolgens het
ontwerp in zijn hartader aan. Met de
voorschriften, welke de regeering heeft ge
meend te moeten geven omtrent het af
zonderen van zieke dieren, zal hij zich
maar niet druk maken, zegt hij, die zullen
toch wel nooit aan de uitvoering toe komen.
Hij wil liever nog eenige opmerkingen
maken over art. 1 van het ontwerp.
In dit artikel vinden we de volgende
zinsnede: Wanneer zich bij een rund ver
schijnselen openbaren, die redelijkerwijs
het vermoeden moeten doen ontstaan, dat
het dier lijdt aan tuberculose, is de eige
naar, houder of hoeder verplicht daarvan
onmiddellijk aangifte te doen bij den-bur
gemeester der gemeente waar het dier
zich bevindt."
De Nederlandsche eigenaars, houders of
hoeders kunnen de taak, waarvoor ze hier
Nö. 17 der Parlementaire Portretten in
de Telegraaf behandelt bovengenoemden
staatsman, lid der tweede kamer, sinds
1979, voor het kiesdistrict Goes.
De teekenaar noemt hem „een gansch
op zichzelf staande figuur onder de Neder
landsche volksvertegenwoordigers. De groep,
waarvan hij een der aanvoerders is de
„droite" van de antirevolutionairen (even
zeer als de groep-Yan Karnebeek in den
bloede nauw verwant met de voormalige
conservatieve partij) is zeker wel de „ef-
tigste" van de heele vergadering".
De schrijver teekent haar als voortge
komen uit die oud-vaderlandsche geslachten,
die door belijdenis ook met de „minderen"
gemeenzaam kunnen zijn. Hij vergelijkt
Lohman met Mackay, die „bij uitstek ge
schikt is om op te treden als verzoenende,
matigende, tot elkander brengende kracht",
wien het Schotsche bloed door de aderen
vloeit, en die „steeds een zóó onaantast
bare kalmte en gematigdheid in het debat
bewaart, dat er inderdaad veel voor noodig
is aleer hij politieke hartstochten zou prik
kelen of den andersdenkende tot heftigheid
brengen. Een heel andere; minder koude
en afgemeten, terugduwende onaandoen
lijkheid dan van een Van Karnebeek".
De heer Lohman, Mackay's geestverwant
en medestrijder vormt in menig opzicht
met dezen een contrast.
Bij den heer Lohman is het vreemde,
't Fransche bloed van den afstammeling
der „émigrés", nog lang niet geheel door
de Nederlandsche elementen van later ge
wijzigd.
En men ziet 't den heer Lohman aan,
dat hij is wat men een „menseh van passie"
noemt, iemand, die bij de bespreking
van iets, dat hem ter harte gaat, gauw
wodden gesteld, niet vervullen. Uit de ver
schijnselen, welke zich bij een dier open
baren, is bijna nooit op te maken of het
lijdende is aan tuberculose. De schrijver
haalt bij dit beweren verscheidene uitspra
ken van bevoegde mannen aan als bewijs
en laat er dan terecht op volgen:
Waar nu de bekwaamste specialiteiten op
dit gebied zoo denken, vind ik het minst
genomen zonderling, dat de wetgever iederen
veehouder zoo'n moeilijke taak zal opleg
gen en het gevolg daarvan zal zijn, dat
van het geheele voorschrift wel niets te
recht zal komen. Het resultaat stel ik mij
aldus voor In het begin zal wel geen vee
houder, die bij zijne koe eenige ziektever
schijnselen opmerkt, direct denken aan tu
berculose en zullen dus wel geen aangiften
bij den burgemeester gedaan worden. Dan
werkt de Maatregel dus niets uit. Hoe
men overtredingen wil constateeren is me
niet duidelijk, ik zou niet weten, wie zou
kunnen beslissep, dat bepaalde verschijn
selen aan een dmr bij den eigenaar het
redelijke vermoedën moeten doen ontstaan,
dat de ziekte, waaraan het dier lijdt, niet
is verkoudheid, niet is een tijdelijke ver
magering enz. enz., maar tuberculose. Een
boer, die nog nooit een geval van verre
gaande tuberculose heeft gezien, is ten
minste niet schuldig, als hij dit de eerste
maal niet aangeeft, want hij kan onmoge
lijk «redelijkerwijs" dit voor tuberculose
houden, hoogstens kan hij er naar raden.
Maar stel nu eens, dat het wonderbare
gebeurde en een overtreding werd gecon
stateerd en de betreffende werd beboet met
f 300. Wat zou nu het geval zijn Dat
bij iedere ziekte van iedere koe aan iederen
burgemeester door iederen veefokker een
briefje zou worden geschreven waarin ge
noemde veebezitter van zijn «redelijk ver
moeden" kennis gaf, dat zijn koe lijdende
was aan tuberculose. Bij mij bestaat rede
lijke twijfel of de 5 inspecteurs, welke voor-
loopig zullen worden benoemd, clan wel
hun werk zouden kunnen volbrengen.
Nog wordt er door den schrijver óp ge
wezen, dat in sommige opzichten door den
„warm loopt". Niet een van de soort,
welke steeds en te allen tijde zich beweegt
binnen de grenzen van uiterlijk kalm zijn.
Zóó heftig en vurig is des heeren Lohman's
geaardheid, dat ook wanneer hij de macht
heeft om zich bijna volmaakt te beheerschen
en niets te laten bespeuren in den klank
en toon van zijn stem en in de keuze van
zijn woorden, van het gisten en trillen in
zijn „binnenste", toch zijn gelaat er de
kenmerken van draagt.In het schitteren
van de scherpe, grijze, levendige oogen;
in een nerveus trekken van de mondhoeken
in 't ongedurig op en van den neus zetten
van 't knijpbrilletje.
Dat hoekige, gauw van zich afbijtende,
dat permanent strijdvaardige, die eigen
aardigheden van 't kruidje roer me niet:
ze liggen op het gelaat van den heer
Lohman scherp geteekend.
De in lange lijn en stekende puntigheid
den kleinen mond, met de wat saamge-
perste, dunne lippen, beheerschende neus,
geeft bevenal aan de physionomie dat
„cachet". En ook de blik der snel zich
richtende, telkens gloeiende en vonkjes
spattende oogen, die hebben ze zich
eenmaal op iemand gericht, hem als schijnen
te doorboren met dreigenden, boozen blik,
getuigt van het militante dezer ver
schijning. De heer Lohman is er heele-
maal de man niet naar om, ook waar hij
slechts even in 't debat betrokken werd of
zijn naam slechts genoemd, met zekere
gemakzuchtige onverschilligheid (die velen
van 't woord terughoudt) te berusten.
Hij zal rustig zitten luisteren, in half
aandachtig discours met iemand, die even
naast of achter hem neerstreek. Daar zegt
de spreker van 't oogenblik iets, waarin
de naam Lohman even voorkomt. Nu is
de rustig luisterende pose ineens weg.
De heer Lohman duwt, met een haastige
en afdoende beweging den ander een eindje
weg. Hij wil niet gestoord worden 1 Het
wetgever onmogelijke dingen worden ver
langd met betrekking tot de afzondering
van vee.
Ook ware het nog wenschelijk, dat de
ontwerper van het voorstel eens even de
moeite nam en probeerde een paar koeien
te merken, en één opnieuw te merken,
meer wensche men zelfs zijn ergsten vijan
den niet toe, daar het merken en het her-
merken van koeien soms levensgevaarlijk
werk is. Misschien zou deze proefneming
ten gevolge hebben, dat de bepalingen
omtrent het merken eens grondig werden
herzien.
Zijn slotsom is:
De regeering moet m. i., wil ze wat doen
voor de bestrijding van de tuberculose hier
te lande, zich eerst volkomen op de hoogte
stellen van den tegenwoordigen toestand.
Het ware in ieder geval wenschelijk het
rapport eens af te wachten van de Friesche
Maatschappij van Landbouw over dit onder
werp. Voorloopig geloof ik, dat men het
meeste succes zal hebben met de bestrijding,
als men zorgt, dat de kalvers, afgezonderd
van de andore dieren, worden opgefokt met
kiemvrije melk en genoegzame beweging
in de vrije lucht krijgen. Zoo zal men
krachtige dieren krijgen, en zorgt men dan
ook op lateren leeftijd voor lichte en luch
tige stallen, dan zullen de dieren veel meer
weerstandsvermogen tegen de ziekte krijgen
dan nu vaak het geval is.
Wat men van regeeringswege kan doen
moet zich hoofdzakelijk bepalen tot het
opsporen (niet wachten op aangifte) en af
maken van klinisch zieke dieren, terwijl
ik geloof, dat men van de bestrijding van
de latente tuberculose onder de tegenwoor
dige omstandigheden niet te veel moet ver
wachten, temeer, daar de tuberculine, hoe
wel het zeker een uitstekend- diagnotisch
middel is, toch niet in staat is om den grond
van de ziekte vast te stellen.
De koeien, welke men vooral dient af
te maken zijn diegene, welke aan uiertu-
berculose lijden, en hoewel dit ook niet
gemakkelijk uit de verschijnselen is vast
te stellen, zoo kan hierbij toch de mikros-
-
gezicht van den oud-minister wordt heel
strak. Hij grijpt al een tikje opgewonden
naar zijn lorgnet, terwijl de andere hand
reeds, half werktuigelijk, grijpt naar een
boek of een bundel aanteekeningen, nau
welijks geduld hebbend om te wachten tot
zijn beurt, ten einde z'n goed recht of
z'n juist inzicht aan te toonen. Hij blijft
niet zooals de heer Mackay, in zijn bankje
zitten, wanneer aan de overzijde iemand
het woord voert, maar gaat doorgaans
vlak bij dien spreker staan. En de heer
Lohman kan niet meer voor zich zelf
houden wat er in hem opbruist ter weer
legging van hetgeen daar beweerd is. Wij
zien hem,' met z'n buurman of een groepje
om hem heen, snelle, driftige woordjes
zeggen, of hij ontlast zijn gemoed in een
haastige interruptie. Beurtelings gaat de
blik der snelle, grijze oogjes van den een
op den ander. Nu brengt er iemand wat
in 't midden, tegen Lohman's contra-be
toog en de oud-minister wordt nóg war
mer. Hij maakt geen drukke „gestes" en
trekt niet aan mouwen of jasknoopen ot
pakt, in het vuur van zijn redeneering,
een bij een slip van z'n gewaad, zooals
sommigen dóen. In die uiterlijke dingen
is en blijft de heer Lohman te „deftig"
steeds. Maar de tint der anders bleeke
wangen, tusschen de grijzende bakkebaard
jes, vertoont een vluchtig rood. En de
glans van z'n blik stijgt voortdurend. En
het kleine mondje, met de saamgeplooide
lippen, babbelt al maar drukker, driftiger,
sneller.
Ziedaar een temperament, vooral bij een
lid van Lohman's fractie, waarvan gezegd
mag worden, dat het op zich zelf staat,
zeker in den kring der geestverwanten,
maar ook in het algemeen gesproken, on
der de leden der Nederlandsche Tweede
Kamer. Wel zyn er driftigen van aanleg,
die gauw vuur vatten en, zeker wanneer
zij een hobby-horse berjjden, onhollandsch
coop de gewenschte zekerheid brengen.
Maakte men deze dieren af, dan zou aan
de verbreiding van de ziekte reeds een
groote hinderpaal in den weg zijn gelegd.
Deze schrijver is overigens een warm
voorstander van 't Zwitsersche stelsel van
verplichte veeverzekering.
Wij hebben enkele zijner uitspraken ge
cursiveerd.
Wij vinden 't al mooi dat zelfs derge
lijke veekenners, niet zonder 't hart vast
te houden, de inentingsdwangwet onzer re
geering zien aankomen.
Het is goed dat de aandacht op deze
belangrijke zaak gevestigd blijft.
De hedendaagsche wetgever schijnt
nog even dom en halsstarrig als toen de
koepokinenting werd doorgedreven een
dertig jaar geleden. Nog geldt hem 't ver
wijt dat hij die geen wetenschap duldt,
zonder pokpuisten de pokpuisten (dat wil
hier zeggen: tuberculose) bestrijdt zonder
wetenschap.
Ten aanzien der koepokinenting heeft men
dit aan gene zjjde nog zoo niet ingezien;
maar dat men het ten aanzien der koe
inenting tegen tuberculose zeer wèl voelt,
h:"fft 't geschrijf van den bovengenoemden
vermoedelijk liberalen inzender, dui
delijk bewezen.
Gezwegen nog van diens gulle erkentenis
omtrent de onuitvoerbaarheid van dwang-
wetten, met dwangbepalingen en dwang
maatregelen.
Alvorens dit ontwerp te behandelen, nog
een enkel woord over de bemesting met
stalmest. Een hoofdvereischte, waaraan tuin
vruchten meeten voldoen, is zeker dat zij
moeten hebben een fijnen smaak, vrij van
alle bijsmaken. Wanneer een tuingrond
overvloedig stalmest, privaatmest, of straat-
mest krijgt, is het zeker, dat de tuinvruchten
aan dat hoofdvereischte niet kunnen voldoen.
Het is algemeen bekend, dat door een zoo
danige bemesting de smaak der vruchten
opgewonden kunnen worden. Maar bij
den heer Lohman is 't weer wat anders.
Eene vurigheid van aard als welke men
alleen aantreft bij lieden, wier afstamming
andere elementen in hun bloed bracht dan
louter vaderlandsche. Een op zijn „qui-
vive" zijn tegen 'eiken, ook den lichtsten
aanval en eene onstuimigheid in 't „van
zich afspreken", waarvan de zittingen van
vreemde parlementen soms heel bijzondere
tafereelen te zien geven, en dan niet al
leen onder de „democratische" groepen,
doch ook wel degelijk onder de „deftig-
sten", die den invloed der omgeving niet
kunnen ontgaan.
De gloed en de passie, die den heer
Lohman onderscheiden, zijn ook in zijn
manier van spreken al heel spoedig te
ontwaren. Ze openbaren zich door de
snelheid, waarmee hij praat en óók in het
vinnige, toornende, soms krasse der termen,
die hij kiest. Natuurlijk is de heer Loh
man, die sinds vele jaren tot de knapste,
geleerdste en schranderste figuren der
Kamer gerekend wordt, te veel man van
de wereld en van beschaving om ooit
„grof" te worden. Maar dat hij iemand
„ongemakkelijk" en „onmalsch onder han
den kan nomen, dat hij, in het volle vuur
van zijn betoog, in al zijn gloed, het
uiterste randje kan naderen van wat een
tegenstander met goed fatsoen „slikken"
kanweinigen zullen 't mij betwisten
Dan geeft de heer Lohman zich geheel en
al. Dan vergeet hij alle parlementaire
schuwheid om de puntjes ter dege op de
i's te zetten. Dan verbreekt hij, met de
drift en de gloeiende onstuimigheid van
een cholerisch man, de banden der angst
vallige etiquette wel eens. Dan schroomt
hij soms niet om de heftigste woorden te
gebruiken voor de dingen, welke zijn
toorn prikkelen of zijne antipathie gaande
maken.
Dan stroomen de woorden van zjjn
er niet op vooruit gaat. Sommige groenten
of fijne vruchten worden door de genoemde
meststoffen soms totaal ongenietbaar. Het
is juist door kunstmeststoffen, dat men dat
bezwaar voorkomt. Dat is nog een reden,
waarom het gebrnik van Chilisalpeter voor
den tuinier dringend noodzakelijk is. En
nu de vraag, hoeveel van deze stof aan de
verschillende tuinvruchten moet gegeven
worden.
Er zijn tuinvruchten, waarvan voorname
lijk de bladeren en stengels gebruikt worden.
Hiertoe rekenen wij alle soorten van kool-
planten, zooals roode kool, witte kool. savoye
kool, spruitkool en boerelcoolsalade, zooals
kropsalade, andijvie, veldsla en witloof of
cichorif. Verder kunnen wij daartoe ook
spinazie, raapstelen, en seldeiie brengen.
Deze planten hebben de grootste hoeveel
heid Chilisalpeter noodig. Men kan deze
op ongeveer 60 gram per vierkante meter
stellen, welke hoeweelheid men in eens
of bij hoeveelheken van 10 a 20 gram om
de twee a drie woken uit moet strooien,
zooals ik dat vroeger gezegd heb. Wanneer
het weer koud is en de grond niet zeer
vruchtbaar, kan men de geheele hoeveel
heid van 60 gram verhoogen tot 100 gram.
Een tweede groep van tuinvruchten wordt
geteeld om de wortels. Daartoe kunnen
wij rekenen de verschillende soorten van
mortelen of peenen, rapen, radijzen, ramenas
schorseneer en. Deze planten hebben minder
Chilisalpeter noodig. Zij kunnen volstaan
met 40 gram per vierkante meter, in on
gunstige omstandigheden verhoogd tot 60
gram. Deze Chilisalpeter moet uit den aard
der zaak zoo niet geheel dan toch voor
een gedeelte minstens een decimeter diep
met den grond goed vermengd worden.
Zoo men slechts de helft van de genoemde
hoeveolheid aldus voor het zaaien in den
grond gebracht heeft, wordt de andere helft
na het opkomen der plantjes gegeven. Een
derde groep tuinplanten bevat de verschil
lende soorten van envten en boonen, dus
planten, die tot de vlinderbloemige planten
behooien. Deze hebben natuurlijk niet zoo
veel Chilisalpeter noodig. Men kan volstaan
lippen, in snelle trippeling, tikkend als de
druppels van een vinnig-neerstriemend slag
regentje op zinken dak. Dan wordt de hooge
keelklank van zijn stem ietwat schor. Dan
grijpt de een weinig trillende rechterhand
om de halve minuut net lorgnet en doet
de spreker, in zijn extase van verontwaar
diging, telkens, alsof hij, onder 't praten,
z'n notities inkijkt. Maar de heer Lohman
leest niet of ziet niet. Het is slechts eene
gewoonte-beweging. En 't lorgnet gaat
maar van neus naar hand, vice-versa, in
zenuwachtig haastende wisselbeweging. En
de driftige woordjes huppelen elkander na,
in razende vaart. En in de zaal wordt het
stiller. De boozige, driftig schorre klankjes
vegen gaandeweg de andere geluiden weg...
Meer en meer leden stroomen naar het
voorste bankje rechts, waar de heer Lohman
staat te praten. De president kijkt, een
weinig ontstemd en weifelend, besluiteloos
of hij >in zal vallen" 't toch kwalijk
durvend of willend tegenover iemand van
Lohman's beteekenis als mensch en als
staatsman vóór zich. De heer Lohman
dwingt de zaal, naar hem te hooren. En
wanneer, een andermaal, het gepraat in de
vergadering en het gedraai tusschen hem,
spreker, en de regeeringstafel, te druk
worden, zoo zal hij even ophouden, om den
president te noodzaken, stilte te gelasten.
De heer De Savornin Lohman behoort tot
dat slag van menschen, van wie de ouden
zeiden, dat zij van de soort waren, »qui
dentibus nati sunt". Met tanden geboren.
Wij zeggen ook wel: met haar op de tan
den
Een van die karakter-figuren, met scherp
afgelijnde overtuiging op elk gebied, die
van geen plooibaarheid of «schipperen"
weten willen. Mannen, met vele en kostbare
deugden, doch ook natuurlijk met de
»défauts" dezer laatste."
o