NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 77. 1901.
Zaterdag 2 Maart,
15e Jaargang
HISTORISCH
CHRISTELIJK-
Bij Alt mier tóimrt een bijmpel.
VERSCHIJNT
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
E. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Chilisalpeter in de tuinen.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE DER FIRMA
EN VAN
van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent iedere regel
meer 10 cent.
Goes, ook voor Kloetinge, Kattendijke,
's Heer Hendrikskinderen en Wissekerke
U, 12, 13, 14, 15, 16, 18, 20, 21, 22 en
23 Maart.
Wolphaartsdijk 15 April.
Heinkenszand, ook voor 's Heer Arends-
kerke, 16 April en 17 April voormiddags.
's-Heerenhoek, ook voor Borssele en
Nieuwdorp 17 April namiddags en 18 April.
Ovezande, ook voor Nisse, 19 April.
Eilewoutsdijk, ook voor Driewegen, 20
April.
Baarland, ook voor Oudelaude, 22 April.
Hoedekenskerke, 23 April voormiddags
's-Gravenpolder, ook voor 's-Heer Abts-
kerke 23 April namiddags.
Kapelle, ook voor Schore, 24 en 25 April.
TIJB V JE B Z JE JSf.
Aan Zeeland.
LUCTOR ET EMERGO.
Verbrokkeld door den vloed,
Ligt gij daar stuk bij stuk,
Toch gaaft go nooit den moed
Op in het ongeluk.
En brulde de oceaan
Met immer ruwer stem,
Dan hief ge 't feestlied aan
„Ik worstel en ontzwom!"
De baren zweepten 't zand
Tot golven hemelhoog:
Bedolven moest het land;
Maar God sprak van omhoog;
De golven bleven staan
Als strandmuur rommedom,
En juichend hief gij aan:
„Ik dobber en ontkom I"
De stroom schuurde aan den dijk
En dreigde val bij val;
Toch liet ge hem geen rijk,
Maar keerde'm van den wal.
Hij wendde zich naar zee
En stuurde zich van 't droog,
En kreeg den jubel mee:
„Al strijdend blijf ik hoog!"
Soms dreigde overmacht
Van weer en wind en tij
In hangen winternacht
U te overmannen. Zij
Vereenden kracht bij kracht
En worsteld' om Uw boord,
En kregen ze ook een vracht,
Toch zwom gij immer voort!
En was de nood geleen,
Het doodsgevaar voorbij,
De woeste strijd gestrêen,
Dan kwam Uw beurt. En gij,
Met kloeken leeuwenmoed
En nooit verteerde kracht
Greep 't water bij den voet,
Ontroofde het zijn vracht.
Zoo worstlend, fier en stout,
Veredelde g' Uw volk;
En mannen, zuiver goud,
Gelouterd in de kolk,
Boodt gij ons Neerland aan,
Frank, vrij en gul en rond:
Den schrik van d' oceaan,
De bloem van Neerlands grond.
Ik heb U lief, mijn land!
'k Geniet Uw vette klei;
Ik leef, waar 'k golven zand
Geschaard zie, rij op rij.
Uw wakkre mannen, vroom,
Den Bijbel in de hand,
'k Heb lief U en Uw volk,
Uw bodem en Uw strand.
Houd biddend, worstlend aan,
Ontneem de zee haar buit;
Betwist haar woelge baan,
En drijf ze Uw grenzen uit.
En dringt ze ook op U aan
Met immer nauwer klem,
Roep dan tot d' oceaan:
„Tk worstel en ontzwem!"
Luciok.
Niet alleen voor den landbouw, ook voor
den tuinbouw is het noodig, dat men op de
hoogte is van de meest doelmatige bemesting.
Want, wanneer het mogelijk zou zijn door
een nieuwe wijze van bemesting te verkrij
gen, dat men de tuinvruchten eenige weken
vroeger zou kunnen winnen, dat men nu
doet, dan ware daarmede reeds veel ver
kregen. Het is toch een feit, dat de tui
nier, die zijn groenten het vroegst plukt
de hoogste winsten kan maken. Het is dus
voor den tuiner, die zijne groenten naar
de markt moet brengen, van het grootste
belang, na te denken over een bemestings-
wijze, die hem van groot nut zou kunnen
zijn. Doch niet alleen hem, die zijn vruch
ten verkoopt, ook hun die voor hun eigen
gebruik tuinvruchten kweeken, kan het niet
onverschillig zijn, of zij hun sla, hun wor
teltjes, radijzen enz. vroeg of laat, in groote
of kleine hoeveelheden, met weinig of veel
moeite en kosten kunnen winnen.
De mest, die tot heden zoo niet uitsluitend,
dan toch voor een zeer groot deel gebruikt
werd, is de stalmest. Nu is het zeker, dat
do stalmest voor een tuin onontbeerlijk is.
Niet, omdat door stalmest alleen de onont
beerlijke voedingsstoffen kunnen geleverd
worden, maar vooral, omdat stalmest den
tuin den noodigen humus verschaft. En
humus moet een tuingrond vooral bevatten.
Daardoor wordt hij los en krijgt hij de
eigenaardige kleur, die eeu goede tuingrond
niet kau missen. Doch een grond, waarop
wij vroeg en overvloedig vruchten willen
plukken, moet daarenboven nog de noodige
voedingsstoffen in direct opneembaren vorm
bevatten, in de eerste plaats dus stikstof
in den vorm van salpeter.
Waarom levert een tuin soms, al bevat
hij stalmest, in het voorjaar zoo laat groen
ten Omdat hij, bij koud weer, nog geen
salpeter bevat. Wie daarom vroeg groen
ten wil halen uit zijn tuin, gebruike chili
salpeter. Wanneer de bedden bezaaid zijn,
strooio men ongeveer 2050 gram (ver
schillende planten eischen een verschillende
hoeveelheid, die ik in dit of een volgend
stukje zal opgeven) chilisalpeter per vier
kanten Meter op het bezaaide bed en
beharke men daarna den grond, zoodat de
chilisalpeter met den grond vermengd
wordt.
De werking van den salpeter zal niet
uitblijven. Inplaats dat de plantjes, zooals
dat anders vaak gebeurt, met eenige blaad
jes blijven staan treuren met een bleeke
kleur, wachtende op warmte en zonneschijn,
doch vóór dien tijd dikwijls reeds wegge
kwijnd, zullen zij nu sneller groeien, zul
len zij spoediger meer blaadjes, donker
groen gekleurd zijn en weldra het bed
bedekken.
De bemesting van Chilisalpeter kan voor
geen enkelen tuinier een bezwaar opleveren,
wat de kosten van deze kunstmeststof
aangaat. Wanneer toch do landbouwer
Chilisalpeter gebruiken kan, dan kan de
tuinier, die van zijn grond veel meer winst
maakt, die meststof zeker gebruiken. Hij
mag om grootere winsten te maken zelfs
meer uitgaven doen. Wanneer wij onder
stellen, dat met 1 Kg. Chilisalpeter 10
M- rijkelijk bemest kunnen worden (som
mige planten hebben een tweede bemesting,
een overbemesting noodigvandaar dat ik
maar eens ruim bereken en 100 gram per
M2 stel) dan kost deze bemesting den tuin
toch nog maar één cent ongeveer per
vierkanten Meter.
Dr. KUYPER.
(Slot).
Wijl men nu eenmaal verstaat onder «de
type van den predikant", den Nederland-
schen, is in dr. Kuyper, althans voor
mijne waarneming, en 'k mag aannemen,
dat deze gedeeld wordt door meerderen
maar zeer zwak vertegenwoordigd.
De representant van do echte, ouver-
valsehte, traditioneele categorie der ouder-
wetsche dominee's", gelijk men die in
Nederland sinds jaar en dag, in 't leven
en uit teekeningen, uit boeken en typee
ringen, zoo goed kent, dat is een van
de meest geachte leden der Kamer, de heer
Donner. Hem slechts twee minuten aan-
hoorend, weet men den Protentestanschen
geestolijke van streng-orthodoxe opvatting
voor zich te hebben. Niet slechts 't bleeke,
gerekte, baardelooze, zoetglimlachende, ge
moedelijke gelaat met de lange grijsblonde,
sluike haren; niet slechts de uiterst-stem
mige, zwarte, eng-gesloten, veelknoopige
kleedmgevenmin de hooge, meestal witte
stropdas en de antieke snit van boord geven
ons die wetenschap, maar bovenal hetzwaar-
diepe, als loeiende, uit holle longen naar
hoven stroomende, aan de diepe tonen van
kerkorgel soms denken doende stemgeluid.
En de gerekte, op traditioneelen preektoon
gezegde woordenmet 't ernstig-zalvende
van eeu reeds bijna verdwenen spreektrant-
uit-kerk, zoodat het spotziek nageslacht,
dat dergelijke dingen nu eenmaal ontwend
is en zélfs van zijn orthodoxe geestelijken
eene andere opvatting is gaan hooren, ge
neigd is te denken, dat de heer Donner
eene parodie levertzóó sterk lijkt soms
dat eigenaardig orga, a op de minder sma
kelijke of respectueuse imitatie van spreek
toon", gelijk men zo soms wel eens hoort
in een klucht op de planken of in al te
jolig gezelschapje Maar wie kent den
diepen ernst en het edele, oprechte, alom
geëerde karakter van den braven, grijzen
afgevaardigde uit Katwijk, hij weet wel,
dat ds. Donner niet in staat is tot iets wat
naar parodie zweemtVooreerst strijdt dit
zoo ten eenemale met do gansche, stemmige
persoonlijkheid van dezen man, en boven
dien hebben lieden als hij te veel afkeer
van een lichtzinnige en spotlustige grap
pigheid ten koste van wien of van wat het
ook zij
Een gansch andere figuur van predikant
gaf ds. De Meijier, de vader van 't ongeluk
kige amendement uit den kiesstrijd Tak.
Tusschen Donner en De Meijier lag een
gróóte afstand. Bij laatstgenoemde geen
holle graftoon, geeu voorzichtig-afgepaste
en met de deftige waardigheid van een
vermaneud zielverzorger uitgesproken zin
nen. Ds. de Meijier was aartsgemoedelijk.
Zijn goedig, blozend, rond, urbaan, glad
gelaat, met de naar voren uitstekende iip-
-pen, straalde steeds van zucht naar ver
zoening, vereeniging, verbroedering. Dit
brandend en vurig verlangen van goed
hartig sanguinicus bracht hem ook tot het
veelbesproken, historische amendement.
Wanneer hij in den gloed van zijn rede
was, en blijkbaar door zijn gedachten en
gevoelens werd overweldigd, overmeesterd,
zoodat z'n toon steeds warmer en de tred
van z'n woorden steeds vlugger, radder
werd, dan dacht men zich zulk een
man op maaltijd van ambtgenooten, het
glas in de rechterhand, met gansch den
discb beneden zich in gespannen en warm-
sympathieke aandacht.
En dan zag men voorts, hoe de gloed
zijner oratie onverpoosd steeg, totdat 't
hóógste punt bereikt was, en de spanning
zich dan plotseling ontplooide in daverend
geklater van bravo; zich ontspande in het
hartstochtelijk uitstrekken van vrienden
handen, zoekend den sympathieken druk
der hand van den spreker. En inderdaad,
wanneer iemand de kunst verstond, de
gave had, om door 't schitter-effect van
een oogenblik den doorslag te geven tot
een reünie of een verzoening, mits de
„ernstige zijde" van de zaak al achter
den rug was, dan zeker de heer De Meijier.
Een hart sprak uit zijn taal; een gevoelig
en nobel en voor indrukken zeer ontvan
kelijk hart. En de gevoelsmensch kan
zich bezwaarlijk onttrekken aan de bekoring
daarvan. Maar kracht was ernietzoozeer,
niet bovenal, in die nieuwere kansel-spreek
manier, waarin het „zalvende" veel minder
sterk was dan bij den heer Donner, maar
den vorm had aangenomen van zacht-vrien-
delijke overreding. Van werken op 't ge
moed. Van verlokking der koude, dorre
argumentatie door de geuren van „senti
ment".
Zoeken wij nog even verder in de Kamer
Een man als ds. De Visser is, als spreker
ook, ongetwijfeld in hooge mate aantrek
kelijk. Hij heeft de gave van het woord.
Zijn geluid is helder, mooi, vriendelijk, be
schaafd, vol kleur en teekening zou 'k wil
len zeggen. Deze afgevaardigde van ten-
gero, ietwat teere verschijning, met 't kleine
scherpzinnige gelaat, kleedt zijn gedachten
in fraaien vorm en boeit u tevens door de
pittigheid en kloekheid van zijn betoog.
Gij gevoelt, een man van veelzijdige be
schaving en tevens van levendige overtui
ging voor u te hebben. Er bestaat zelfs
een zekere overeenkomst tusschen den
spreektrant, den zinbouw, de geheele gees
tesrichting van dezen afgevaardigde en dr.
Kuyper, maar het groote verschil zit juist
hierin, dat ds. De Visser mist dat massieve
dat geweldige en ook dat meesleepende van
den Sliedrechtschen afgevaardigde, wiens
stijl van schrijven en spreken zulk 'n vast
cachet heeft, maar die desniettegenstaande
telkens weer verrast door zijn onverwachte
wendingen en de frischheid van zijn voor
stellen. Daarin ligt juist het geheim van
dr. Kuypers populairiteit. Ook ds. De Visser
moge populair zijn, in dien zin, dat hij als
predikant en als staatsman een groeten aan
hang heeft, niet enkel onder degenen, die
met hem in ontwikkeling ongeveer gelijk
staan, maar in alle kringen des volks, waar
hij zun geestverwanten vindt, die zijn gaven
bewonderen en het meest mogelijk vertrou
wen in hem stellen. Toch komt het ons
voor, dat hij zijn gehoor niet zoo weet te
pakken als dr. Kuyper, die de eenvoudigste
kan doen gloeien voor cle meest ingewik
kelde en diepzinnige problemen, waarmee
zij zich volkomen vertrouwd gevoelen, zoo
dra hij die slechts met zijn too verstaf heeft
aangeraakt.
Het is niet gemakkelijk om hem, die dr.
Kuyper nooit in het openbaar hoorde 't
woord voeren, een juist en helder begrip
te geven van wat men waarneemt gedu
rende zoo'n rede.
Wanneer ik een oogenblik den heer Kuy
per stel, in mijne visie, naast een anderen
vermaarden spreker, dr. Schaepman, dan
gevoel ik eerst recht 't scherpe, wijde con
trast tusschen die twee.
De heer Schaepman, met zijn enorm ge
luid van forschen omvang; met z'n weelde-
rigen overvloed van beelden met z'n zinnen
van metaalklank, die daar daveren in de
zaal en alle ander geluid verdringen, dwin
gen nederig en schuchter op zij te gaan,
bescheidenlij k te verstommen. Zeker, hij
boeit u terwijl hij aan het woord is. Ge
wordt als getrokken naar dien herculischen
man, met zijn breede en majestueuse geba
ren, hóóg zich in gestalte verheffend boven
de anderen, zijne fraaie en pittig-kloeke
zinnen smedend met rappe hand. Maar
't gaat er mee als met eene opwelling-van
moment hij impressionabel mensch. Even
tintelt 't bij u op en gonst in uw hoofd
en doet uw hart sneller kloppen
Dan is de betoovering gebroken. Het
wordt weer stil om u heen. Gij wordt
bedaarder, koeler. Ge herkrijgt uw zelf
bedwang, uw nuchtere logica. Gij gaat
denken over het gehoorde. De woorden
worden nü niet meer omstraald met dien
tooverglans van bengaalsch vuur, maar staan
daar, in de kalme stilte van uw lees
kamer koud zwart op koud wit. En nu
ondervindt gij niet meer de hevige suggestie,
't Is wel mooi, wel keurig en «dichterlijk"
gezegd, maar wanneer gij de gedachte, do
kern, gaat zoeken, met uw herwonnen koele
zekerheid, dan moet gij vele sierlijke, doch
onnutte vormen verwijderen, en ge ontdekt
hoe er nu en dan wat scherp contrast toch
is tusschen vorm en inhoud.Wij zijn
nu eenmaal practische, naar het positieve,
't met de handen te vatten en met de
koele zinnen te begrijpen neigende men
sehen, wij Nederlanders
Dr. Kuyper zal spreken.
Achteraan in de rijen der rechterzijde,
zoowat in 't midden van de bankenreeks,
staat een vrij kleine, breed-ineengedrongen
figuur vóór zijn lessenaar.
En nu hoort gij de sterke, niet mooie
niet lieflijke, niet klankrijke, niet «muzikale''
stem van dezen afgevaardigde. Wat hij
zegt, wordt tot u gebracht op den beslisten,
afdoenden toon van een, die gewoon is dat
zijn adviezen als afdoende aanwijzingen
om niet te zeggen: bevelen worden
opgevat. Dr. Kuyper zegt zijne zinnen op
zoo luiden, afgeronden, Hinken, zelfbe-
wusten toon, dat de vergadering ook
wanneer niet de wetenschap, dat 't Kuyper
is, die het woord voert, tot aaudacht stemde
er gewis naar luisteren zou. En voor
waar niet alleen die zekere, soms wat
afgebeten, ernstige toon! Maar hetgeen
de heer Kuyper beweert, is de uiting van
ean geest, zóó schrander en van nature
zóó gelukkig bedeeld, dat hij het onder
werp, waarover 't gaat, in al zijn onder-
deelen heeft doorschouwd, overzien en
begrepeu, bestudeerd en de waarde ervan
geschat met die geniale, nooit aarzelende,
durvende, koene vlugheid en lenigheid,
welke slechts 't eigendom is van wat men
„geboren genieën" noemt. Anderen mogen,
in nuffige of angstige treuzeling, een stof
stukje vóór stukje bekijken. Het ontleed
mes hanteeren met de zwakkige precies
heid en het peuterige talmen van de mid
delmatigheid. Niet zoo dr. Kuyper. Hij
is gewoon de dingen „in het groot" te
beschouwen, en tóch met weergalooze
„degelijkheid" niets van het belangrijk-
secundaire uit het oog te verliezen; niets,
wat op de waarde der zaak-zèlve van in
vloed kan wezen.
En voorts... „Wat is zoo eigenaardig,
zoo bijzonder en opmerkelijk bij dezen
spreker? Dat men ook niet het allerge
ringste zweempje van wat naar „zalvend"
of „preekerij" lijkt, in zijn spreektrant kan
ontdekken.
Evenmin als zekere angstige, juffer
achtige omzichtigheid om te ontwijken een
beeld, eene vergelijking, eene uitdrukking,
die niet binnen de grenzen van het louter-
bespiegelende, 't louter-aeademische, 't zui
ver-wij sgeerige liggen.
Dat is, geloof ik, een der eigenaardig
heden welke 't meest dr. Kuyper's stijl,
zoowel van spreken als van schrijven,
kracht geven en in 'n schier onbegrensden
kring macht schenken.
Ik bedoel: het fiksche, het mannelijke,
het pittige, waarmee hij soms plotseling
om zijne bedoeling aan te streepen of een
beeld te schenken aan zijn gedachtenreeks
overslaat tot een manier, die tusschen
disverse soorten in zweeft, door enkelen
«populair" zal worden gedoopt, door an
deren «oolijk", door zéér-enkelen misschien
«toch wat vulgair, op den keper be
schouwd"....
Van vulgariteit, van smakelooze platheid,
is nooit of te nimmer sprake. Maar juist die
schrille, die hevige en plotselinge afwisseling
tusschen «deftige rhetoriek" en wat men
dan, om een gebruikelijk woord maar eens
te nemen, «realisme" zou willen noemen,
juist die onverwachte overgang schokt
u en ketent u te meer aan de scherpe
logica, gezegd door de harde stem met
den bevelenden klank.
Ook hier, in zijn wijze van spreken voor
de Kamer, geeft, versterkt dr. Kuyper den
indruk, waarvan ik gewaagde: dien van
kracht.
Zooals hij daar langzaam, met de soliede
passen van zijn korte, stevige been en,'tin-
eengedrongen, maar gespierde lichaam voort-
draagt, zoo is hij, zei ik straks, in al
zijn doen.
Zoo is hij in den stijl van zijne beroemde
artikelen, waarvan de u tot gróóte bewon
dering stemmende stijl- van-louter-kraeht een
onwillekeurig uitvloeisel is van gansch dezen
persoon. De gedachten rijpen met wondere
snelheid en vruchtbaarheid in dit hoofd,
hetwelk als-spelende, en ter afwisseling van
wat 't dan afmattende bezigheid wil noe
men, problemen van lioogere-wiskunde zal
ontwarren. Een gymnastiek des geestes,
om dien, steeds leniger te maken voor het
«serieuse" werk!
De gedachten rijpen in deze sterke her-