No. 25. 1900. Dinsdag 27 November. 15e Jaargang. NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND CHRISTELIJK- HISTORISCH VERSCHIJNT Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN FEUILLETON. Een dubbele verlossing, elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,02®. UITGAVE DER FIRMA en van van 1—5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. In een der volgende nommers wenschen wij een aanvang te maken met een boeiend feuilleton »Een alpenbloem", eene episode uit de geschiedenis der Wal denzen, door Nautilus". De schrijver is een oud-Zeeuw. Eerst zullen wij echter nog eenige aanteekeningen als feuilleton opnemen, over de krijgsgevangenschap der Hollanders na de overgave van Antwerpens Citadel, uit de nagelaten papieren van Janus Kopmels, een der laatste, ten vorigen jare te Goes overleden, oud-strijders. UIT DE PERS. Van den grijzen lee(tyd. Treffend is de volgende in dichterlijken stijl geschreven, herinnering door den heer Posthumus, in Soil. Kerkblad naa aanleiding van Krugers komst en leeftijd. Krugers komst brengt u uiteraad oude Calvinistische geschiedenissen te binnen van vroeger dagen. Hij is de eerste onzer grijsaards niet nog, frisch als een jongeling. Oudtijds bleven vele onzer mannen van naam ook in hoogen ouderdom een buiten gewone veerkracht bezitten. Gysbert Voetius z'n wetenschappe lijke biographie wast uiteraard langzaam, maar wie helpt ons aan een deugdelijk «wZMioek over hem? Gysbert Voetius deed, bijna tien jvar ouder dan Kruger nu is, (Utrecht in handen van den Franschman, in de Dom weer een Paepsche mis bediend zijn rustig en geloovig woord hooren:'tis maar een wolkje, liet dry ft voorbij". En het dreef ook voorbij De raadpensionaris Antony Heinsius van wien gezegd wordt, dat hij de laatste hooge Nederlandsche staatsman was, die den ouder- wetschen mantel droeg, hij, (nog onver- Franscht, blijft na den dood van Prins Willem III, die tien jaren jonger was dan hij, er nog achttien aan het hoofd der Re publiek en geneest onderwijl van de pest. De griffier Francois Fagel vertelt, aan een maaltijd ter eere van zijn een-en-tach- tigsten verjaardag, det hij nooit ziek is ge weest. Maatsuycker is vier-en-twintig jaar aan een stuk gouverneur-generaal van Neder- landsch Indië geweest. Joan Maurits van Nassau is nog op zijn 't Was aan den avond van den 3den Augustus des vorigen jaars, dat ik mij naar de burgerlijke en militaire gevangenis be gaf, om aldaar, in de met bereidvaardig heid afgestane regentenkamer, aan de ge vangenen die zulks mochten verlangen het Evangelie te verkondigen. Het klein ver trek was als naar gewoonte gansch bezet. Dat niet allen uit heilbegeerte, maar velen ter verdrijving van verveling kwamen, hiervan was ik ten volle overtuigd. Noch tans kon het woord aan de harten gezegend worden; in elk geval, wjj hebben de be lofte: »Hijn woord zal niet ledig tot Mij wederkeeren, maar doen waartoe Ik het zend. Deze belofte is in Indië bovenal zoo rijk aan bemoediging, waar het oog soms niet anders dan steenachtigen grond in plaats van weltoebereiden akker aan schouwt. Naar aanleiding van den brief van Jacobus, hoofdstuk III vs. 1—12 sprak ik van het dubbel gebruik der tong. Gelijk tot hiertoe meestal, sprak ik met groote opgewektheid, bij de gedachte, mocht ook uit dïe gevangenen, al ware het eene enkele ziel de eene ware verlossing leeren kennen. Aan den volgenden morgen werd mij over de post een brief gebracht van den volgenden inhoud WelEd. Geleerde Heer! In den hoop dat gij het mij niet ten kwade zult duiden, schrijf ik dezen letters. De schrijver is echter een gevangen man, met een hart vol zonden en droefhijd; ik ben 33 jaar oud en heb een grooten mis stap gedaan. Ik heb Gods wet overtreden ouden dag, zeventig welgesteld, een wakker aanvoerder. Het cijfer van admiraal Michiel de Ruyter's dienstjaren grenst aan het fabelachtige. Zijn grafschrift geeft er hem acht en vijftig. Vader Cats dicht zijn twee en tachtig jarig leven met niet minder gemak dan hij een halve eeuw te voren het zijn Emblemata deed. Vondel, onder de Roomschen ver dwaald, als Bilderdijk ergens schrijft, om dat hij te goed Christen was, om z'n heele leven Arminiaan te blijven Joost van den Vondel schrijft op zijn vjf en zeventigtste een bruiloftsdichtje tintelend van levenslust en schildert op z'n tachtigste de dartelheid der zwanen op een wijze, die nog over troffen moet worden. Toen de Duitsche reiziger Halier in 't begin der achttiende eeuw Oud Holland's nadagen te Amsterdams Frederik Ruysch bezocht, vond hij den grijzen geleerde wat beverig en wat doof. Aan dit oordeel heeft men schetsend gezegd herkent men den overmoed der ongeduldige jeugd. Immers prof. Ruysch liep op dat oogenblik naar de negentigen hem heugde hoe wijlen collega Tulp, zijn negen en zeventigste bereikt hebbende, in 1672 zijn Gouden bruiloft als lid der Am- sterdamsche vroedschap gevierd had. Wat zat er pit in die goe'-luidenDe schilderes Rachel, dochter van Frederik schonk het leven aan tien kinderen en was nog kloek in haar zes-en-tachtigste. Iemand beweert een bloemstuk van haar gezien te hebben uitgevoerd op haar tachtigste. Antony Leeuwenhoek de beroemde natuur- doorvorscher werd een-en-negentig. De schilder-meester Aalbert Cuyp zes- en-tachtig. De schrijver scheen hier te willen ein digen, maar hij noemt er nog een Calvinis- tennaam bij, die van Huijgens; en gaat daarover aldus voort: Eén Calvinisten-naam zij hier echter nog genoemdDe „ontembare en fijn bewerk tuigde" dichter-staatsman Constantya Huy- gens, meer dan negentig jaar oud geworden, gaat op zijn tachtigste zoo flink ter been, dat hij vijfd' half uur aan één stuk achter de lijkbaar van den admiraal De Ruyter ging en heb een braafen vrouw en drie lieve kinderen, ik heb ze ongelukkig gemaakt, zij lijden thans honger en gebrek, en dat in een plaats zoo wijt van hier, dat ik hun geen enkel woord kan toespreken of om vergeefing te vragen. Wanneer God mij voor Zijn troon zal roepen, en ik re kenschap moet geven, en ik dan niet ant woorden kan, o ik ben dan voor eeuwig verloren. Eerwaarde Heer, daar u preek van Woensdagavond mij een pijl in mijn hart is geworden en ik in mijn kamer kwam, mijn traanen lucht gaf, u teks nalas en aan vrouw en kinderen dacht, zoo was het dat ik onder het lezen een gevoel kreeg om u een verzoek te doen om voor mij een gebed tot God op te doen voor mijn armen vrouw en kinderen. In den hoop dat gij niet naar mijn schrijfen zult kijken, maar denk het komt uit een bedruk hart. dat veel lijt en inziet dat er een regter is die ons eenmaal oordeelen zal, zoo hoop ik dat gij, eerwaarde Heer, de bede van een arme man eD vader niet zult versma den en ik noem mij, Uw Edl. Dienaar, Hein P.S. In den hoop dat ik nog veel u woord nog zal mogen hooren. Met een getroffen en dankbaar hart werd dit briefje door mij gelezen. Liet al taal en stijl veel te wenschen over, ik las er al te duidelijk de taal in van een ont waakt zondaar, die naar rust en vrede voor zijn onrustig hart verlangt, dan dat ik niet aanstonds alle andere werken zou laten rusten om aan dat ontwaakt gemoed den vollen troost des Evangeliums te bren- Eu wat hem nog dichter bij Kruger brengt, en Kruger bij hem, in zijn grijs heid zingt hij zijn lied van betrouwen op den Almachtige ook al mocht nogmaals de vijand in de poorten staan. Huygens bouwt zijn Rofwyek (bij Voor burg Groen van Prinsterer kocht het aan in onze dagen, om het. voor ondergang te behoeden)„Maar mocht het in Gods Raai besloten zijn dat Nederland ander maal het juk der vreemde overheersching dragen zal, zoo moge dit erf, betaald van 's dichters nederig fortuin, ledig staan. Dit plantsoen, met eigen hand door hem aan gelegd, eene woestijn worden. Deze ber ken en linden, door wier stammen zijn hartebloed stroomt, onder den hamer kome Verloren zij ds vracht bij het zinken der schuit; en gaat het Vaderland te gronde, de kraaien mogen dan hunne nesten bouwen in de esschekronen hunner keuze. En als heel Holland lagh 't En waer niet redelick dat Hofwyck [overend stond. 't Is naar waarheid gezegd: „alleen lan den die zóo bemind worden en waard zijn dus bemind te worden, door oud en jong, hebben beteekenis". Ze gaan ook niet onder. Is het dan niet goed ons deze dingen te binnen te brengen, nu in Zuid-Afrika de zon voor altijd schijnt onder te gaan? Braakensiek's plaat was ook deze week weer zoo alleszins juist. John Buil com mandeert en op zijn bevel wenden zich alle „gekroonde hoofden" van Europa van Kruger af. Maar Kruger komt op: éven kalm, éven bedaard, éven leuk is het woord, als steeds. Van hem geldt, wat van onzen Huygens werd geschreven„En de bron zijner berusting..zijn onwrikbaar betrouwen in den Almachtige, is Hem, dien hij niet aarzelt „den Pottebacker" te noemen: Kom weder nae den Pottebacker toe Hem volgen voeght de kleyen breekt Hy [ons tot scherven, Ons hopen staet in Bem, al soud' Hy ons [doen sterven; lek spreeck een heiligh woord. Laat ons [op 't hoogste lot zien Blind en onblind is eende vromen sullen [God sien". En diezelfde veer heeft ook het kleiner gen. Een paar uur na de ontvangst van Hein's briefje stond ik met mijn karretje wederom voor de gevangenis en liet mij door den cipier naar de cel brengen waar Hein zich bevond. Binnenkomende zie ik een bleek en ma ger man met een rosachtige baard; de hand die ik hem toestak vatte hij beschroomd aan, en toch voelde ik den beteekenisvollen langen weerdruk aan zijn sterk vereelte vingers. Bovenal aan zijn gang meende ik m hem een zeeman te ontmoeten, en het bleek later dat ik mij niet had vergist. Op zijne tafel lag behalve een doek, niet anders dan een opengeslagen Nieuw Tes tament, en aan het betraande oog was het aanstonds te zien, dat een mensch met een verbrijzeld hart tegenover mij stond. Aanstonds begon hij met verontschuldi gingen over zijne vrijpostigheid; maar de vaste overtuiging dat als de leeraar voor hem bad, dat hem tot zegen zou zijn, had hem den moed geschonken om een briefje aan mij op de post te doen. Na hem ver zekerd te hebben dat ik wel eiken dag zulk een schrijven zou willen ontvangen, en mijn spoedig tot hem komen een blijk gaf van mijne belangstelling in zijn lot, zei ik hem, dat ik, ja wel voor hem bidden wilde, maar toch nog liever met hem de knieën wenschte te buigen. Opdat ik nu geheel en al naar de behoefte zijns harten in het gebed tot den Heer spreken zou, vroeg ik hem of hij mij ook een en ander uit zijn leven zou willen mededeelen, en of ik ook de aanleidende oorzaak mocht we ten, waarom hij thans in de gevangenis te Batavia vertoefde. Na een korte wijle gezwegen te hebben ving hij aan, en stortte in het volgende dichtstnk Geboortdagh (Korenbloemen I) naar voren doen springen, dat ons Calvinistisch volk van dezen tijd althans moest kennen. Geldt er het zeggen niet van: »Licht het eerbiedigst, ootmoedigst, dankbaarst, god- vruchtigste vers uit onze geheele letterkunde der 17de eeuw." Noch eens September en nóch eens die [vierde dagh Die my verschijnen sagh? Hoeveel September, Heer' en hoeveel' [vierde dagen Wilt ghy my noch verdragen Maar deze ootmoedige was ook, of juister was dan ook, een strijdbaar held. Hoor hem zelf nog even: »In openbaere partijschap tegens alle on Gereformeerde ge- sintheid ben ick, God lof, geboren, gevoedt ende getucht, ende hope daerin dit leven te eindighen, ten tot aan den) ingangh van, een beter." Maar genoeg, eens oude heugenissen wak ker roepend, zouden we zelf licht niet »het eind kunnen vinden." Doch zeg zelf: was Huygens, de grijze Cal vinist, niet de man geweest om een Kruger het welkom toe te roepen Zouden die twee grijsaards elkander niet hebben verstaan? Welk een eer-waarde groep van man nen, die de schrijver aan het oog doet voorbijgaan. Ze geven u de waarheid van des Heeren Woord te aanschouwen: die den Heere verwachten zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleu gelen gelijk de arendenzij zullen loopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden. 26 November 1900. Schandelijke stukken meldt het N. v. d. D. uit Zuid-Afrika! Van de Republieken krijgt men echter de meest verontrustende berichten aangaan de de handelwijze der Engelsche soldaten. Sommige van die verhaaltjes zijn te smerig om te noemen, maar er zijn nog andere die waarschijnlijk op goede gronden rusten. Zoo zegt men bijvoorbeeld dat een patrouille Engelsche soldaten op een boerenplaats nabij Lindique kwamenhet huis was reeds vroeger afgebrand maar er stonden nog een paar kafferhutten, en op de plaats was ook nog een jong Boerenmeisje van omtrent verhaal zijn gansche hart aan mij uit, »Ik ben matroos geweestreeds lang heb ik gevaren, totdat ik het voor eenige jaren heb gestaakt, en voor een goede vrouw en later voor vrouw en kinderen als sjouwer man in A.den kost verdiende. Recht gelukkig ben ik nooit geweest, en ook de ware vreugde heb ik nooit gekend. Thuis was ik niet altijd even zacht voor mijne vrouw, en vooral als ik nu en dan, moe van het werken, tot versnapering een paar borrels had gedronken. Op zekeren dag loop ik langs de haven; een matroos, met wien ik menig reis had gedaan, klampt mij aan, en weet mij door een en ander over te halen om mij te laten monsteren en met hem als matroos wederom eene reis naar O.-Indië te doen. Toen ik met de boodschap thuis kwam en tot mijne vrouw zei: »ik ga weer varen," wilde zij het maar niet gelooven en deed niet dan schreien. De dag van mijn vertrek kwam al spoedig, en mijne vrouw bleef zoo ten eenenmale in de overtuiging, dat ik haar bedroog, dat zij mij uitgeleidde. Wij waren spoe dig aan de haven, en eerst toen zij mij in de sloep zag stappen van het schip waarmee ik weg zou gaan, kon zij er niet langer aan twijfelen en keerde troosteloos met een zuigeling op den arm naar ons kelderkamertje terug. Toen de eerste roerige dagen aan boord voorbij gegaan waren, en wij met een gunstigen wind al spoedig door het kanaal in het ruime sop zeilden, had ik braaf spijt, dat ik zonder dringende noodzaak van mijne vrouw en kleine kinderen was weggegaan, en er wel een jaar zou verloopen, voordat ik hopen mocht ze weder te zien. Vrij voorspoedig ging de reis; maar ik be- 12 jaar. Dit werd door de Tommies mis handeld op de schandelijkste wijze. Op een Boerenplaats in Natal werd een vrouw op dergelijke onnoembare wijze mishandeld en daarna vermoord, of liever stierf kort daar na tengevolge der ruwe behandeling waar aan zij was blootgesteld. Een ander en een van de ergere gevallen is dat van een meisje van omtrent 10 jaar, dat zwaar gewond was en welks arm op twee plaatsen gebroken was. Zij werd op zoo schandelijke wijze toegetakeld, dat de broer van dit arme kind, die de eed van getrouwheid had afgelegd en de wapens had neergelegd, zich bij de Wet aansloot en een eed gezworen heeft zooveel Engel sehen als mogelijk te dooden voordat hij zelf gedood wordt. Aan de Afrikaansch gezinde couranten alhier worden dikwijls correspondenties gezonden die bijzonderhe den van zulke gevallen geven. Die kunnen natuurlijk niet gepubliceerd worden. Ten gunste van het Brifsche publiek worde het gezegd dat zij de eersten zullen zijn om zulke duivelsche streken, als de troepen van Lord Roberts uitrichten, te straffen als zij het maar wisten. Maar, helaas, zij weten het niet en er wordt niets gedaan. Dezer dagen heb ik een brief van eene vrouw in den Vrijstaat gezien. Het is een klaaglied, en ach, hoe somber is de toestand dien zij schildert. „Kom en help ons om die duivels in de zee te drijven hulle verkrag ons kinders zelf in die dood Die vuil goed het ons huize verbrand en ons goed gesteelOns vergaan van die honger en ons het nie eens kleere nie." Het is niet te verwonderen, na het lezen van zoo'n brief, dat de oorlog nog door de burgers wordt voortgezet. Er is nog geen einde aan het afbranden en vernietigen van woonhuizen. Op een plaats werd een oude man van ongeveer 81 jaar, half lam en bijna sprakeloos, lévend verbrand. Het huis werd met petroleum begoten en toen in brand gestoken, want de soldaten wisten niet dat er iemand bin nen was. Later, nadat alles afgebrand was vond men het verminkte bijna onkenbaar lijkeen slachtoffer voor de vrijheid. De oorlog is niet meer een krijg. Het is een groot auto da fe. Iedere zucht, iedere traan die er valt, ieder huis dat afgebrand wordt maakt hem nog erger en merkte aldra dat ik niet meer zoo vlug kon klimmen en werken als weleer, en dat het liggen op de ra, of het staan in den wind, mij eenige pijn op mijn niet sterke borst veroorzaakte. Gaandeweg ver ergerde die pijn, en ik had nu en dan een gevoel alsof de borst mij werd toegenepen. Op zekeren nacht, dat ik van 12 tot 4 ure op den uitkijk moest staan, woei er zulk een koude en sterke bries, dat ik het onmogelijk langer kon uithouden. In plaats van op den uitkijk te staan, ging ik achter een groote klos touw zitten, om aldaar mijn zwakke borst voor dien scherpen wind te beschutten, terwijl ik toch bijkans even goed kon waarnemen. Daar komt de stuurman en doet de ronde. Ik hoor hem roepenWie heeft de wacht en over de klos heenziende riep ik hem toe: »Ik stuurman!" Waarom niet voor de boeg »Och stuurman mijne borst doet me zoo zeer; ik kan hier zoo goed zien, laat mij hier maar blijven De stuurman echter wilde hier niets van weten, en toen ik niet aanstonds aan zijn bevel gehoor zaamde, deed hij rapport aan den ouden. De kapitein komt op en beveelt mjj aan stonds de plek te verlaten. Ik bleef wei geren, zeggende naar waarheid »Ik ben ziek, en hier kan ik even goed zien." De kapitein belegt een raad, proces-verbaal wordt naar behooren opgemaakt, en ik wegens ongehoorzaamheid in mijne gage gestraft, die tot op de helft werd vermin derd. Mijn bloed kookte en mijn borst werd er niet beter op, terwijl de gedachte aan mijn broodelooze vrouw en kinderen mij dagelijks meer kwelde.. Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1900 | | pagina 1