NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. No. 14. 1900. Donderdag 1 November. 15e Jaargang. CHRISTELIJK- HISTORISCH BERICHT. VERSCHIJNT Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Misdaad en Vergelding, elken MAANDAG-, WOENSDAG- en. VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p. 0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE DER FIRMA en van van 1—5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Aan de abonné's op Walcheren wordt nu voortaan geregeld Donder» dagsavonds het Marktbericht van Middelburg verzonden, uitgezonderd die in de stad Middelburg wonen. Mochten zij het echter ook wenschen te ontvangen, dan zal 't hun worden toegezonden, indien zij daarvan even den ondergeteekende willen kennis geven. Middelburg. F. P. D'HUIJ. Luther's Psalmlied. Een. vaste burcht ïs onze God, Een machtig schild en wapen, Hij redt ons uit het bjngste lot, Hoe donker 't sta geschapen. Den ouden vijand mist Zijn weergalooze list, En sterke wapenkleeding, Beproefd, ons ter vertreding. Door onze macht wordt niets besteld, Wij zijn gautsch zeer verloren! Maar voor ons strijdt de rechte Held ■Dien God zelf heeft verkoren. En vraagt gij wie Hij is? 't Is Jezus, ja gewis De Heer der legerscharen, Die zal ons wel bewaren, Al maakt het ons de wereld bang, Met duivlen, die ons drukken, Toch blijft ons blij triumfgezang God doet het ons gelukken. Wat deze wereldvorst Ook overleggen dorst, Zijn oordeel is besproken, Zijn rijk, zijn macht verbroken. Het woord van God zal blijven staan. Hoe zij de vuist ook ballen Hij zelf, Hij houdt de hand daaraan En zal 't niet laten vallen. En nemen zij ons goed, En vrouw en kind en bloed. Het zal hun toch niet baten, Zij moeten, 't rijk ons laten. da Costa. In Bunyan's welbekende allegorie wordt bij het begin de hoofdpersoon geteekend, beladen met een zwaren last, waarvan hij zich bij geene mogelijkheid weet te ont doen en waaronder hij ieder oogenblik dreigt te bezwijken. Toch heeft hij moed en kracht om zijnen medereiziger, wien geen last op de schou ders drukt en die met lichten tred voor waarts gaat, nader in te lichten aangaande het einddoel der reis en in verrukking hem mede te deelen, wat daar hen wacht. De gloed der _overtuigiugj waarmede hij spreekt, deelt zich aan zijnen reisgenoot mede. Deze wil zijne schreden versnellen, waarop Christen hem toeroept: »0 kon. ik dit, doch het is mij niet mo gelijk zoo snel vooruit te komen, als ik wel wenschte, door den zwaren last, die mjj op rug en schouders drukt." Ontegenzeggelijk heeft de prediker van 'Bedford hier wonderschoon getypeerd. Hij heeft daardoor lijnen getrokken, welke de meer ernstigen onder ons geslacht in twee groepen verdeelen, waarvan de eene rekent met het begrip schuld, de andere daaren tegen niet. Wij meenen inderdaad niet te veel te zeggen, als wij beweren, dat de laatste groep, zjji die niet gewoon zijn met zede lijke schuld te rekenen, in dezen tijd eer in aantal is toe- dan wel afgenomen. Er wordt geen blaam geworpen op de 19e eeuw, als wij bjj het afscheidnemen haar toevoegen, dat zij bij al haar pogen om te verlichten en te verklaren, vooral ook op het gebied der natuurwetenschap, zich meer horizontaal dan vertikaal heeft bewogen m. a. w. dat zij bij verwijding der grenz°en, om in het eindelooze te kunnen voort schrijden, meer en meer zich van het cen trum d. i. van den Oneindige verwijderd heeft. Het ontleedmes der critiek heeft haar daarbij trouw dienst gedaan. Waarjwerd dit scherp, vlijmende wapen al niet in gezet. Niets hoogenaamd ontsnapte aan de kunstbewerking het moest zich goedschiks of kwaadschiks daaraan onderwerpen. En ten slotte meende men alles te kun nen terugbrengen tot de materie, de stof, en nog eens de stof. Het is Jan Rap niet langer, die ver klaarde ben chemisch preparaat te zijn. Bij monde van een Duitsch materialist o. a. werd de platte verklaring afgelegd, dat de rnensck bestaat uit een dertiental grond stoffen, waarvan vijf tot de gasvormige en de rest tot de vaste stoffen behooren, Daarbij werd tevens haarfijn berekend, hoe veel K.G. van elke soort een normaal mensch van 70 K.G. gewicht bevat. Kan het cynischer? De mensch, van Gods ge slacht, een mengsel van gassen, phosphor en magnesium, zelfs zonder één edel metaal En komt dan toch in uwe onnoozelheid niet met de ziel aandragen. De ziel? Wij hebben de ziel onder ons ontleedmes, voila tout. Het behoeft waarlijk geen betoog, dat in een stelsel, dat van zulke plat materia listische beschouwingen uitgaat en zulke beschouwingen zijn er bij de mannen der wetenschap dat in zulk een stelsel van zedelijke schuld en zonde onmogelijk sprake kan wezen. Het kwade, het verkeerde onder de men sehen, men kan het kwalijk ontkennen. Blind is, wie het niet ziet. Maar ziet u, op de oorzaak komt het aan. En deze ligt alleen in het mensche- lijk organisme, in storingen van het ziele- leven bij den misdadiger. Hij, die de mis daad bedrijft, is er voor gedetermineerd. Hij kan bezwaarlijk anders. Een inwendige drang brengt hem tot de verkeerde handel wijze, tot de slechte daad. Hierin is hij eigenlijk volstrekt niet actief, integendeel geheel passief. Er is echter nog eene andere theorie over de oorzaak van de misdaad gangbaar. Ze beschouwt het misdrijf als het gevolg en wel als het noodzakelijk gevolg van de natuur des misdadigers en de invloeden, inwerkingen der hem omringende maat schappij. De misdaad is alzoo ook hier weder het product van omstandigheden, ge heel en al naar men meent, onafhankelijk van den kwaaddoener. In dit systeem is de misdadiger niet veel meer dan een willoos werktuig, de speel bal van het noodlot. De eigenschappen zijner natuur, aanleg, of karakter, volgens de wetten der heredi teit of erfelijkheid verkregen, langen tijd sluimerend misschien, ze worden gewekt door invloeden van buiten, toestanden of om standigheden, en vertoonen zich in al de kracht harer verkeerdheid. De verkeerde neiging wordt daad, de gelegenheid maakt den dief. Het is vrij onnoodig te zeggen, dat in beide beschou wingen hierboven aangegeven, waarin men öf de oorzaak der misdaad zoekt in afwij kingen, in storingen van het zieleleven, öf wel ze beschouwt als een noodwendig ge volg van den aanleg en het karakter des misdadigers, in samenvalling of samenwer king van toestanden van buiten, dat in beide beschouwingen de grondslagen van het strafrecht worden aangetast en onder mijnd. Want ziehier, de redeneering, welke men er op nahoudt, om de ontoerekenbaarheid van den misdadiger en de onbevoegdheid van den rechter tot straffen nader te bewij zen. De mensch heeft niet zichzelven gevormd: het stond niet aan hem zijn aanleg en zijn omgeving te bepalen. Kan hij het helpen, dat hij zulk een organisme bezit, dat de wetten der erfelijk heid zich aldus bij hem en b. v. niet bij zijn broeder of bij zijn neef doen geldon? Is het door zijn toedoen, dat de maat schappij, waarin hij zich geplaatst ziet, en de omgeving, waarin hij zich beweegt, juist die invloeden op hem werken laten, welke hem er toe brengen, om inbreuk te maken op conventioneele wetten, of op de bestaan de rechtsorde? Immers neen. Verander zijn aanleg en natuur, breng hem in een andere, betere omgeving en het kwaad zal vanzelf ophou den. Doch zoolang gij dit niet kunt of niet doet, is hij niet toerekenbaar en vandaar niet schuldig, hij is en blijft le criminel irres spon- sable. Zijne zedelijke zwakheid is meer 'te be klagen dan te bestraffen. Met die theorie inde hand, waarbij alzoo alle verantwoordelijkheid van den misdadi ger wegvalt, is de strafrechter nooit bevoegd het misdrijf let wel als zedelijk kwaad n.l. als overtreding te straffen. Hoogstens kan en mag hij zulks doen als preventieve maatregel, om erger inbreuk op de rechtsorde te voorkomen. Dat bovenstaande beschouwing in lijn rechten strijd is met de leer en opvatting der H. Schrift, is buiten kijf. Doch daarover later. 31 October 1900. Het lust ons niet in elk nommer van ons blad den lof te zingen van den heer Lobman, het wij zeggen het de Goesche Courant na het „eminente" Goesche Kamerlid. Een groot staatsman als hij heeft niet noodig steeds den volke te worden voor gesteld met een „zie dat heeft hij weer Doch wij achten evenmin noodig wan neer hij op bepaalde kleinigheden geheel huiten verband met de beginselen, een onvoorzichtigheid of hoe men. 't noemen wil, begaat, hem dit kwalijk te nemen. Wanneer de liberale pers dat doet, den ken wij altijd aan zeker geslaeht dat de mug uitzijgt en den kemel doorzwelgt. Lieve tijd, wanneer zij de struikelingen van haar eigen groote mannen eens aan 't licht brengen wou. Wat bijvoorbeeld Rutgers en Heldt en Kerdijk en Pierson zelfs, in 't debat al eens verkeerd gezegd hebben, niet wat kleinigheden maar wat hoofdzaken betreft, zou, wierd het naar waarheid door haar ruchtbaar gemaakt, door haar lezers wor den afgekeurd, even sterk als zij het nu de speech van den heer Lohman misschien doet, en stellig meer verdiend. De heer Lohman toch heeft hij het Kiesrechtdebat niet anders gedaan dan een loopje genomen met 't voorstel om men- schen kiezers te maken tegen hun zin. Met 't zwak van onzen tijd om allerlei „plichten" te scheppen: als leerplicht, vaccineplicht, belastingplicht, militieplicht en op-de-kiezerslijst-staanplicht. En met 't verlangen van den minister dat werkgevers zullen zorgen dat hun werk lieden op de kiezerslijst komen. Wel was hij ook hierin niet altijd even gelukkig. Zijn kijk op „den partijleider" althans was het niet. Doch zijn meening dat de minister wel eens bijna geschrapt was wegens wettelijk wanbetalen scheen niet zoo geheel onjuist, als de oningewijde mocht meenen. Doch gesteld zij ware on juist geweest. Was dan overigens in de werkelijk leuke rede van den Goeschen afgevaardigde nu nog niet zooveel zout en zooveel waar heid overgebleven dat men haar zonder ergernis te nemen kon voorbijgaan Een afterdinnerspeech a la Rutgers klinkt toch wel anders en verlaagt vrij wat meer het peil. Altijd gesteld dat hier van zonde tegen het peil sprake ware. Dat op het punt van laat belasting be talen door den heer Lohman schert send „een fatsoenlijk middel" genoemd, deze het zóó ver niet mis had, en in dat verband ook den naam van minister Bor- gesius niet zoo geheel ten onrechte had genoemd, kan men uit de (liberale) Nieuwe Arnhemehe Crt. (red. het Kamerlid Pyt- tersen) weten. Deze toch meldt: dat kort na de invoering der nieuwe Kies wet verschillende aanzienlijke personen, waar onder de heeren mr. S. van Houten, mr. Goeman Borgesius, graaf O. van Limburg Stirum, baron Van Pallandt, oud-gouv.-gener. Loudon en velen meer, bleken niet vóór den isten Febrnari hun aanslag ten volle te hebben betaald. De heeren Van Houten en Borge sius werden vanwege den fiscus nog tijdig gewaarschuwd en dankten daaraan, dat zij niet het lot deelden der andere heeren, die niet op de kiezerslijst werden geplaatst. Men begrijpt nu, hoe dat woord „plicht verzuim" uit den mond van Z. E. sommi- ger lachspieren in beweging bracht, zegt het blad. En ook dat de minister geprikkeld werd en daarbij den heer Lohman voor zonde bok gebruikte, onder daverend applaus van de liberale pers. De ring Kaapstad der Nederd. Geref. Kerk (overeenkomende met de Herv. Kerk ten onzent) verdient een woord van lof voor haar heröieke houding in zake de motie van ds. Neethling tegen den oorlog en de moord- en roofpolitiek der regeering van het Moederland. Daar zijn in die vergadering ernstige, harde woorden tegen de jingo's gesproken; ook door geboren Engelschen, die verklaar den zich hun afkomst te schamen. De motie werd met slechts vier stemmen tegen aangenomen. Die tegen de motie spraken waren ds. Malherbe en ouderling Juritz, die met ds. Mc Gregor en nog een ouderling de motie afstemden, omdatomdatzooals ze zeiden»de ring niet aan politiek mocht doen". Die politieophoben Hunne namen, de genoemde en die nog openbaar moet komen, dienen vereeuwigd. Maar Nomen est Omen. De naam is een voorteeken, werd hier wel bewaarheid. In den ring waren ds. Malherbe en zijn drie medestanders, inderdaad «malherbe" onkruid dat den akker der ued. geref. kerk ontsierde. Uit Kaapstad schrijft men aan De Telegraaf Men gaat naar de kerk. Ik deed het ditmaal te liever, na de warme taal, die deze week daar onder den preekstoel geklon ken had in de Ringvergaderingmannen taal, ook gevoel en moed. 'tWas Vrijdag morgen, de ring had al drie dagen gezeten. En Donderdag namiddag had Ds. Neetling, van Stellenbosch, zijn motie ingediend, afkeurend de wijze, waarop in dezen oorlog de Predikanten onzer kerk en onschuldige vrouwen en kinderen werden behandeld. Toen ik binnen kwam, voerde juist Ds. Mc Gregor het woord om zalvend te be- toogen, dat deze motie toch eigenlijk «haatverwekkend" was. Nog nooit waren mij dat baardelooze, gladde gelaat en die sluike, platgekamde haren onaangenamer voorge komen dan thans. Toen stond de Praeses, Ds. Steytler, uit den voorzittersstoel op»ik wil ook nog een woordje zeggen«Hoor, Hoor!" en dit »lioor, hoor!" duidde genoeg zaam aan, dat men iets verwachtte. Dat was taal. Maar taal, die men hooren moet, niet lezen. "Ge moet Steytler zien en zijn driftigen woordenvloed hooren; ge moet zijn geschreeuw vernemen, zijn hou ding zien en zijne kleine oogen zooals die bijna gesloten zich op de «flauw en entragen" vestigen. «Men zal mij beschuldigen, dat ik mij met politiek bemoei; laat men: ik geef er niet om. Ik ben er trotsch op geweest, onder de Britsche heerschappij te staan; thans niet meer. Ik ben loyaal, ja, omdat ik moetik zal het juk dragen zooling het moet. Is het niet onze plicht te spreken? Bleef de kerk in Schotland stil in tijden der vervolging, die van Holland in den 80- jarigen oorlog, die in Duitschland onder de plakkaten van Karei V? Werd haar toen ook verweten, dat ze aan politiek deed? En is onze kerk ooit verweten, dat ze protesteerde tegen de immigratie van misdadigers? Zeg, wanneer we nu niet spreken moeten, wanneer moeten we het dan doen? Engeland geeft elk regiment zijn kape laan mee en den Boeren wordt er een verwijt van gemaakt, dat ze predikanten bij zich hebben; deze moeten weggevoerd en gestraft en gesmaad worden. Waarom? Omdat zij bemind zijn bij hun gemeenten omdat zij invloed hebben. Moeten we daar niet trotsch op zijn? Hoe hebben zij, hoe hebben wij dien invloed gekregen? Niet door omkooperij of door geweld, maar door getrouwe plichtsvervulling. Maar wat zijn wij voor menschen, als we alles maar lijdelijk moeten aanzien en zeggen: „het is niet goed hierover te spre ken". Waarlijk, 't schijnt of onze vrouwen mannen en wij vrouwen zijn geworden. Ware de vader van den tweeden predikant van de Boerenkerk (Mc Gregor), een af stammeling der vervolgde Schotten, hier, hij zou vandaag anders gesproken hebben dan zijn zoon En zoo ging het voortNu eens luister den wij aandachtig, dan eens draaiden wij rusteloos op onzen grooten, vierkanten, oud- Hollandsehen stoel, om te zien, hoe anderen hun aandoening droegen. Nu eens grepen we elkanders hand en knepen die, dan weer voelden wij naar onzen zakdoek, als de ontroering ons te machtig werd. Er waren niet veel droge oogen. Wat op de ringvergadering anders nooit gebeur de, geschiedde nu: men aplaudisseerde luid, toen Ds. Steytler zijn rede geëindigd had. Wat waren de jingo's woedend. Men moet hun minachting voor de Gereformeer de Kerk kennen, om hun woede te besef fen. Het regende ingezonden stukken in „Argus" en „Cape Times". De een stelde voor, om de vier, die tegen de nota stemden te betoomen; een ander, om Ds. Steytler gevangen te nemen; een derde wilde zien, of hij Zondagavond (heden) nog in 't Engelsch zou kunnen preeken. Zelfs in 't Parlement werd er over de „shameful speech" gemompeld op de regee- ringsbanken, maar de oppositie hield zich doof. Goed zoo, Ring van Kaapstad! Gij hebt u duidelijk doen hooren. Andere Ringen zullen u volgen. Een synode zal spoedig bijeen geroepen worden en dan zullen er stappen gedaan worden, om in den geeste lijken nood in de Republieken te voorzien. „Zij zijn nog niet overwonnen," zei ds. Steytler, „ik blijf ze „Oranje-Vrij staat" en „Z.-A.-R. nremen". Daarom ging ik vanmorgen liever naar de kerk dan anders. Ofschoon de redacties der Jingobladen zich onthouden hadden van eenig geschrijf iegen Ds. Steytler, schijnt er toch een com plot gesmeed te zijn om een standje tegen hem te verwekken. Althans bij elke godsdienstoefening liepen zwarte jongens met dikke pakken „Argus sen" bij de kerk te venten, wat niet mag en anders nooit bebeurt. Ieder, die een krant hebben wou, kon er gratis een krijgen. De „boys" weigerden te zeggen wie ze gezonden had. Het was het blad van Zaterdag, waarin eenige beleedigende stukken aan het adres van Ds. Steytler. Toch stemt het weer ontevreden, als men, in de kerk komend, de weinige woor den, die in de Hollandsche kerk noodig zijn in 't Engelsch ziet. Zoo staat er niet op de deuren: Duwen Trek, maar Pnsh and Pullen op de kerk banken liggen naamkaartjes met Miss van Riet, of de heer Muller, of Misses Greef naast Mevr. Wasserfall. Men springt hier al heel onverschillig met 't Hollandsch om. Op denzelfden dag dat de uit Znid-Afrika teruggekeerde city-vrijwilligers te Londen hun blijden intocht deden, kwam daar 't bericht dat Prins Christiaan Victor van Sleeswijk Holstein, kleinzoon van Koningin

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1900 | | pagina 1