NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. No. 143. 1900. Donderdag 6 September 14e Jaargang. CHRISTELIJK- HISTORISCH LanlMum over Bemestini. lburg. feter-öcljelö*. VERSCHIJNT Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Consekwent. RBOOTDIENST DE Huls t—V lake TDEENST. aar Vlalce vrn. 6, rdeu onmiddellijk na espondeerendo trein ,20. DIENST. Vals oorden vm. 7,30 iddellijk na aankomst 9,en 11,30 n.m., TOOMBOOT. —Rotterdam. mber. Van Rotterdam. 'smorg. Woensdag, 5 11, Woensdag, 12 7, Woensdag, 19 11, Woensdag, 26 6, DTDIENST IRG en ZIERIKZEE. KzeeSpoorweg Goes, mber. Van Zierikzee. 'smorg. 'smidd Dins. Woen. Dond. Vrijd. Zater. Zond. Maan. Dins. Woen. Dond. Vrijd. Zater. Zond. Maan. Dins. Woen. Dond. Vrijd. Zat. 22 Zond. Maan. Dins. Woen. Dond. Vrijd. Zater. I Vrijd. 7,50 2,30 7,50 3,— 6,30 3,— 7,50 3,— 7,50 3,— 7,50 3,— 7,50 3,— 7,50 3,- 7,50 3,— 6.30 5,— 14 7,50 3,— 15 7,50 3,— 16 7,50 3,— 17 7,50 3,— 18 7,50 3, 19 7,50 3,— 20 6,30 3,— 21 7,50 3,— 7,5011,30 23 11,30 6,30 3,— 73,- 7,50 3,— 6,30 3,— 7,50 3,— 7,50 3,— 7,50 3,— 24 25 26 27 28 29 30 ld. va) nm. 3,15 anm. 3,50 nm. 1,55a) 2,15a) a) «- 3,30 3,50 6,205) 6,50 4,45 5,05 6,205)f) 6,40f) 3,20 naar Breskens en jen naar Borsselen en =gd. 3° 40 46 58 °5 12 18 24 33 40 53 °3 11 20 5° 18 ,5 ,3° ,38 ,3° ,58 ',4 6.45 O 5 e o r* <u <D bp M o> O u O d c$ $7-5° 10.35 9-45 10.38 7-i3 7.22 7.41 8.16 8.30 9- 9-43 H-3 10.28 11 -39 9-45 10.38 11.2 D0.13 511.13 a 7-35 7.46 7-53 8.8 8.17 8.25 8.32 8-37 8.47 8.54 9-7 9.20 9.29 9.40 10.28 11.29 11.14 [h] Vertrek Rotter- bijbetaling van fo,6o ,49 ',38 ,50 ,32 ,48 ,5 10,36 2.4 6.16 10,28 1.25 6-3 11,40 3.10 7.25 12,22 3-5° 8.10 12,38 4.6 8.26 12,55 4.22 8.48 blken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE DER FIRMA EN VAN van 15 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent Familieberichten van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. III. Onder de verschillende landbouwgewas sen bekleedt de aardappel een zeer voor name plaats, daar hij in alle streken in meer of minder groote hoeveelheden ver bouwd wordt. Hij kan tegenwoordig vrij wol een onmisbaar voedsel genoemd wor den. Wanneer men plotseling met zijn teelt ophield, zou dit vooral voor de min der gegoeden een zeer ongewenschte werk staking zijn. Moge de aardappel in ver schillenden streken al niet het voornaamste voortbrengsel van den bodem zijn, hij blijft dan toch overal het gewas, dat bij een goede behandeling een zeer loonenden oogst kan opleveren en waarvan de teelt zeker niet mag verwaarloosd worden. Het is daarom dat ik deze reeks wil beginnen met het een en ander mede te deelen over de be mesting van het aardappelland. Het is zeker waar,dat de hoedanigheid van den oogst niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats afhankelijk is van den aard der bemesting, doch dat de keuze van het pootgoed de poters in verband mot den aard en de hoedanigheid van den grond vooral de waarde van den oogst bepaalt. Ik wil echter in dezen brief alleen over de bemesting van den aardappel spreken. Die bemesting dan is afhankelijk van het doel, dat men met de teelt beoogt en van den aard van den grond, waarop de aardappels verbouwd worden. In 't algemeen kan men zeggen, dat de aardappel voor drieërlei doelein den verbouwd wordt. In de eerste plaats dient de aardappel als voedsel voor den mensch; ten tweede dient hij als veevoe der en ten derde dient hij als grondstof voor de fabricatie van aardappelmeel en andere zetmeelstoffen. Laat ons eerst de bemesting bespreken van het land, waarop aardappels verbouwd worden, die zullen dienen als voedsel voor den mensch. Wij kunnen gerust aannemen, dat wij bij eet- aardappels in de eerste plaats te zorgen hebben voor een goeden smaak der aard appels. Het zetmeelgehalte behoeven wij niet opzettelijk te verhoogen. Een vermeer dering van eiwitstoffen is gewenscht. Met het oog op den lekkeren smaak is een sterke bemesting met versche stalmest af te keuren. De aardappels worden te groot en te waterig. De aardappel is een hu- musplant. Hij heeft dus in humus omge zetten stalmest noodig en het is dus beter de voorafgaande vrucht, de voorvrucht met stalmest te bemesten. In 't algemeen kan men zeggen, dat alle knol- en wortelgewassen zeer veel kali uit den bodem halen. Ook de aardappels. Meer dan 60 procent van de aardappelasch be staat uit kalizouten. Waar veel aardappels verbouwd worden, waarvan niets aan den bodem terugkomt (dus, in 't geval, dat wij bespreken) wordt alzoo de bodem aanmer kelijk armer aan kali. Een bemesting met kali onmiddellijk vóór de poting, alzoo in 't voorjaar, is niet gewenscht, omdat de kali dan de ontwikkeling van de plant tegenhoudt, de aardappels blijven geheel het aanzien houden van onrijp te zijn en krijgen een zeepsmaak. Daaruit volgt dus, dat op kaliarme gronden, op zand- en veen- bodems de kali gegeven moet worden het zij aan de voorvrucht, hetzij in 't najaar. Men kan b.v. 600 K.G. Kaïniet (of Sylvi- niet of Carnalliet of een ander kalizout van Stassfurt) gebruiken of, daar kalimag nesia veel meer procenten kali bevat kan men 2 a 300 K.G. kalimagnesia aanwenden, alles berekend per hectare. De aardappel is zoo kaliroovend, dat men geen jaren op denzelfden grond, hetzij dan al met eenige tusschengewassen aardappels kan verbou wen, zonder een rijke en ruimschootsche kalibemesting te houden, maar dan met inachtneming van wat ik boven zei. Daaren boven wordt door kalimest voor een be hoorlijk zetmeel-gehalte van den aardappel gezorgd, wat ook voor eetaardappels noodig is. Wanneer men verder smakelijke eet aardappels wenscht te verbouwen, en ook in verband met eene stikstof bemesting, waarover aanstonds, is een behoorlijke be mesting met het een of ander Phosphaat volstrekt noodig. Do phosphorus in ver binding met chilisalpeter, verhoogt daaren boven ook de opbrengst. In 't algemeen zou ik voor aardappels in de eerste plaats thomasphosphaat of thomasslakkenmeol durven aanraden, omdat dit beter dan een ander phosphaat in den herfst kan gegeven worden. Op vruchtbaren grond is een over vloedige bemesting met chilisalpeter voor aardappels ongewenscht. De plant zou te geil groeien. Om de productie te ver hoogen en vooral daar, waar, zooals tegen woordig veel geschiedt, do aardappels geen stalmest krijgen, is het echter noodig deze kunstmeststof niet geheel te onthouden. Door een gepaste stikstofbemesting wordt ook het protéïno- of eiwitgehalte van den aardappel verhoogd. In Duitschland geeft men zelfs op gronden, die niet arm aan stikstof zjjn, 400900 K,G. chilisalpeter. Doch, voor eetaardappels durf ik bij 400 K.G. phospheter van 1620 procent, 200 K.G. chilisalpeter aan te bevelen, evenals de straks genoemde kalizouten por H.A. berekend. De bespreking van de bemesting van het aardappelland, waarop fabrieks- en voederaardappels moeten groeien, stel ik tot een volgenden brief uit. 5 Sept. 1900. Het volgende fin-de-sièele-stukje uit de openbare-onderwijzers-wereld dient aan de vergetelheid ontrukt. De Amsterdamsche afdeeling van den Bond van Nederl. onderwijzers heeft, naar aanleiding der onderscheiding (medaille in goud van de orde van Oranje-Nassau) ten deel gevallen aan den heer Cramerus, lid van het hoofdbestuur van den Bond, voor zitter van de commissie tot oprichting van het herstellingsoord, een motie aangenomen, waarbij zij, «overwegende dat gewoonlijk aan schoolhoofden een ridderorde wordt gegeven, de mindere waardeering van den klasse-onderwijzer, die uit deze regeerings- daad zoo duidelijk blijkt, betreurt." Wij konden naar aanleiding van dat domme stukje nog wel een en ander zeg gen over de christelijke deugd der be scheidenheid, waartoe de heeren van dezen bond behoorden te zijn opgeleid. Wij volstaan echter met de plaatsing van 11 Dit vreemde woord beteekent: de lijn geheel afloopen. «Wees consekwent", zegt men tot iemand die naar vaste beginselen zich een weg ge kozen hebbende, aangemaand wordt, dien weg nu ook gansch af te loopen. Wie de eerste schrede deed moet ook de tweede doen. Dit is eisch van zijn beginsel. Indien in eene gemeente de reformatie der kerk ter hand genomen werd, moet uien daar noodzakelijk ook komen tot stich ting eener Christelijke school, en wel eene op confessioneelen, of wil men gerefor meerden grondslag. Niet eene school in de eerste plaats als station voor evangelisatiemaar eene school die met de kerk samenwerkt tot het leiden van den stroom des levens langs de refor matorische bedding. Dit eischt consekwentie. En zoo hebben het ook onze vrienden in sommige gemeenten van Walcheren en Zuid-Beveland begrepen. Wij hebben wel eens van gemeenten ge hoord, waar een rechtzinnig hoofdonder wijzer der openbare school door een mo dern of neutraal man vervangen werd en daarop door de orthodoxe vrienden gezegd werd: nu is 'tonze beurt, nu moeten wij een Christelijke school stichten. De redeneering is niet geheel juist. Er moet altijd worden aangestuurd op 't verkrijgen van een eigen, vrije, Chris telijke lagere school in de gemeente. Wel wordt dankbaar gewaardeerd indien aan de openbare school christelijk onder wijs gegeven wordt. Maar dat wordt slechts als tijdelijke vergoeding aanvaard, en onder protest tegen het stelsel der openbare school dat dergelijke gedienstigheden der practijk toelaat. Hot openbaar onderwijs mag hier en daar specifiek gereformeerd of zuiver Roomsch zijn, dat het alzoo blijft, hangt slechts van omstandigheden af, waarop de ouders der schoolgaande leerlingen geenerlei invloed kunnen uitoefenen. Groen van Prinsterer heeft dan ook deze gedienstigheden altijd scherp afgekeurd. De door hem gestichte vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs was op dit afkeurend votum het zegel. Wij weten wel dat van ethisch irenische zijde tegen zijn eisch voortdurend verzet is gepleegd. Prof. Beets heeft zijne qualificatie van Groens standpunt in dezen als «misdadig" en «demonisch" nooit herroepen. Toch heeft Groen sinds 1862 volgehouden met roepen. Hij beklaagde zich herhaaldelijk dat de ethisch irenische richting, inzoover zij brak met onze hoofdbeginselen, «medewerkte tot een stelsel, hetwelk in Kerk en School aan het volk het eene noodige ontrooft". Groen heeft, na 't bovengenoemde tijdstip telkens weer op weglating van het woord «Christelijk" uit de schoolwet aangedrongen. En Jhr. de Jonge stelde dit, bij de behan deling der schoolwet-Kappeyne in 1878 door de Tweede Kamer, zelfs voor. Dat het er in 1889 in bleef staan, was een verklaarbaar gevolg van den ge wijzigden schoolstrijd. Waarom Groen en met en na hem alle antirevolutionaire Kamerleden dat «Chris telijk" uit het bekende christelijke-deugden- artikel verwijderd wilden hebben, was dui delijk. Niet relatieve (betrekkelijke) maar abso lute (volstrekte) neutraliteit (onzijdigheid) van het openbaar onderwijs verlangde hij. Absoluut volstrekt niets van God of Godsdienst in het onderwijs indat was de beste waarborg dat het openbaar onder wijs nergens als voertuig voor deïstische of modern-ongeloovige denkbeelden der on derwijzers zou gebruikt worden. Absoluut niet-christelijk zou minder gevaarlijk zijn dan anti-christelijk of half of schijn-christe- lijk. En dan deze wijziging zou handhaving der wet mogelijk maken. Men heeft dit niet begrepen. Toch heeft de geschiedenis Groen gelijk gegeven. Op menige plaats is in den loop der jaren het geloovige hoofd eener openbare school door een modern of liberaal, of erger nog, vervangen; en ontbreekt thans de geestdrift of 'tgeld om door de stichting eener Christelijke school aan 't gevaar van het onderwijs uit de handen van derge lijke onderwijzers te ontkomen. Dit is jammer. Daarom juichen wij elke poging tot stich ting eener Christelijke school, op alle plaat sen, ook waar zij tijdelijk onnoodig schijnt, van harte toe, ja achten deze zelfs plicht matig. Nieuwe Bondgenooten. Dat het moet komen tot een nieuwe regeling van 't lager onderwijs, is van de zijde der voorstanders van Christelijk on derwijs reeds lang begrepen. Een nieuw stelsel is reeds van dien kant de regeering aan de hand gedaan. De denkbeelden in het Unierapport belichaamd, beginnen door te werken. En ook de voorstanders van openbaar neutraal onderwijs beginnen te begrijpen dat er verandering komen moet. Al meer gaan in 't kamp dier voorstan ders stemmen op voor een regeling over eenkomstig die door het Unierapport aan gegeven. Wij hebben er pas nog een staaltje van opgenoemd. Thans schrijft de heer Mulder, hoofd eener oponbare school te Groningen, een belangrijk opstel, dat wel niet van bekee ring tot de beginselen van het Unierapport blijk geeft, maar toch op een belangrijken keer van denkbeelden wijst. Na herinnerd te hebben dat oen rege ling van een lager onderwijs als Volkson derwijs moet voldoen aan een administra- tieven en een paedagogischen eisch, betoogt hij de noodzakelijkheid «dat de loiding van elke school berust bij de ouders dor leer lingen en door dezen gekozen onderwijzers", onder anderen ook mot 't oog op «do wijs- goerige of godsdienstige strekking van het onderwijs." Ter toelichting hoe hij zich deze rege ling voorstelt, stipt hij aan: lo. De keuzo der ouderwijzers zou moeten geschiedon overeenkomstig den wensch der ouders. De onderwijzer zij rijksambtenaar met 't oog op zijn rechts positie en zijn pensioen. 2o. Het administratief beheer wordt in elke provincie opgedragen aan een pro vinciaal schoolbestuur, dat de leiding heeft van al wat kosten veroorzaakt; en 3o. voor elke twee of drie gemeenten een zijner leden aanwijst om dagelijksch toezicht op scholen en onderwijs uit te oefenen. De schoolopziener zou zijn de autoriteit onder dagelijksch bereik van ouders en onderwijzers in zijn ressort. 4o. Het dagelijksch bestuur van elke school wordt opgedragen aan een schoolraad samengesteld uit de onderwijzers der school en de vertegenwoordigers uit de ouders der schoolgaanden. Dit zijn de voornaamste stellingen, die wij niet nader bespreken willen. Wij schre ven ze alleen over om te doen zien welk oen gunstige kentering van meeningen er in betrekking tot de in vele opzichten onprac- tische regeling van het lager onderwijs merkbaar wordt. Het Uniorapport is te rechter tijd ge komen. De vaders van dat rapport, en met name de heer Lohman die er den krachtigsten stoot toe gaf, hebben dit zeer juist in gezien. Nog iets over de revolutie. Haar streven, meende Burke, was geen ander dan het volledig uitroeien van allen godsdienst. Zoo ook Groen van Prinsterer«De Revolutie, in verband tot de wereldhistorie, is in omgekeerden zin wat de Hervorming voor de Christenheid geweest is. Gelijk deze Europa uit het bijgeloof gered heeft, zoo heeft de Omwenteling de beschaafde wereld in den afgrond van het ongeloof geworpen. Gelijk de Reformatie strekt de Revolutie zich over elk gebied van prac tijk en wetenschap uit. Toen was onder werping aan God, thans is opstand tegen God het beginsel. Daarvoor is er ook thans in de Kerk, in den Staat, in de Weten schap één algemeene, één heilige strijd; over de ééne groote vraag omtrent onvoor waardelijke onderwerping aan de wet Gods En leest nu wat Fabius in aansluiting hieraan zegt. «De Revolutie (2) strekt zich over elk gebied van praktijk en wetenschap uit. Omdat zij het wortelbeginsel van alles be treft, treft, en omkeert, is niets aan hare werking onttrokken. «En daarom moet het oog van allen die deze door Groen van Prinsterer gegeven omschrijving van het wezen der Revolutie beamen, gericht zijn op de ontdekking van steeds meer tegenstelling. «Wij moeten verwachten dat de over eenstemming met wie uit ander grondbe ginsel leven, voortdurend verminderen zal. Dat zij thans nog veelvuldig bestaat komt hieruit voort, dat beiderzijds de lijn van het beginsel niet ver genoeg werd door- Ongeloof en Revolutie blz. 12. (2) Voortvaren blz. 67. getrokken (3). De minister Cort van der linden gaf destijds onomwonden te kennen dat ons leven grootendeels nog op antire volutionairen grondslag rust: «Terwijl de liberale partij alles bij elkaar genomen nog slechts zeer weinig heeft gewrocht, terwijl een maatschappij naar liberale beginselen bestuurd nog nergens, althans nergens op groote schaal werd aangetroffen, kan de partij van het gezag bogen op duurzame ervaring" „Nochtans drijft hot beginsel tot steeds strakker konsekwentie. Groen van Prin sterer word belachen om zijne voorspelling, dat het conservatisme zou moeten plaats maken voor het liberalisme, en dat op zijne beurt voor het radicalisme, terwijl de buit ten loste aan het socialisme in don schoot zou vallen. En ziet, terwijl do oud-conservatieve partij zelfs van hot staats- tooneel verdwenen is, heeft thans reods een ministerie zitting dat verklaart van het socialisme in hoofdzaak slechts ge- gescheiden te zijn door eene opvatting van de armoede. De minister Pierson sprak dit uit 4) toen hij omtrent de verhouding tusschen het socialistische en het niet- socialistische deel der vrijzinnige partij dit zeide: „Wat is het kardinale verschil tusschen socialisten en niet-socialisten Het loopt over do vraag: hoe denkt gij ovor do armoede, over het pauperisme? De socialisten zijn de meening toegedaan dat hot blijven bestaan van het pauperis me eenvoudig eene vraag is van willen of met willen." „Daarin nu verschillen mr. Pierson en de zijnen nog van de socialisten. Zjj oor- deelen „dat de armoede niet is een zaak van willen of niet-will en, maar van kun nen of niet-kunnen. De armoede is voor ons een groote alp dien wij niet met een wachtwoord verwijderen kunnen. Wjj kun nen er wel een stuk van afslaan maar niet hem slechten." „Ziedaar het verschil. „In het beginsel der Revolutie schuilt de stuwkracht niet alleen om voort te drijven in richting maar tevens om zjjn werking in telkens breeder kring te open baren. Dit beginsel is gelijk dat van het Evangelie als de olievlek op het papier, waarvan de omtrek zich steeds uitzet. En toch ontbreken ook in onze dagen de stem men niet, die telkens meer aan den in vloed der tegenstrijdigo beginselen willen onttrekken; nog slechts hier en daarvoor een bijt in de ijsvlakte waarschuwen, welke overigens zonder gevaar kan bereden wor den; die ten leste de tegenstelling schier tot de binnenkamer en het hart zouden beperken. „Met name omtrent sociale vraagstukken neigt meer dan éón tot de meening dat dienaangaande over het algemeen tot éóne uitkomst kunnen geraken ook wie in het diepste beginsel verschillen. Toch zou dit moeten bevreemden. Waar het immers gaat over de ordeningen Gods voor het maatschappelijk terreinover het toch niet van het eeuwige en geestelijk los te ma ken tijdelijk leven der menschen; over de beteekenis van het aardsche bestaan en het stoffelijk goed, en den invloed der zonde hierbij, is op den duur eer breede klove dan groote overeenstemming te wach ten tusschen wie in diepste opvattingen uiteengaan. „Reeds betoogt Stahl, hoe de Revolutie niet slechts haar staatkundig, maar ook haar economisch systema heeft; hoe aan haar eerste politeke periode van het indi vidualisme het liberale economische stel sel van vrijhandel, van onbeperkte concur rentie, beantwoordt, dat van de maatschappij een publiek slachtveld maakt; en hoe de democratie tegen de uitkomsten van dit stelsel in verzet komt; in stee van het atomisme den enkele wil doen opgaan in het volk; en hoe, gelijk de liberale phase (3) Wij onderstreepen (Red.) Richting en beien der liberale partij (1886) blz. 4. (o) Handelingen 2e. Kamer 1897/98 blz. 283.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1900 | | pagina 1