NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. No. 132. 1900. Zaterdag 11 Augustus. 14e Jaargang. CHRISTELIJK- HISTORISCH Ik ipIÉiifTai lei Eaivertmai VERSCHIJNT Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER AÜVERTENTIËN ELKEN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE DER FIRMA EN VAN van 1—5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. door Mr. M. F. ONNEN. Onder de vele werken welke jaarlijks het licht zien, behoort dit jaar in 't bij zonder vermeld te worden een dissertatie die het hierboven geplaatste opschrift tot titel voert. Het behoeft geen betoog dat dit een ge lukkig verschijnsel is; in allo rangen der maatschappij gaan stemmen op om de op leiding van den handwerksman degelijk te maken. Dit blijkt ook uit het uitstekende geschrift van dezen jeugdigen rechtsgeleerde. Maar tevens blijkt hieruit dat het noodig is, telkens de aandacht hierop te vestigen. Alles moet er van doordrongen zijn dat de gezonde ontwikkeling van een volk samenhangt met de gezonde ontwikkeling van zijn handwerkmansstand in zijn breedste kringen. En juist dit terrein ligt, nii de opheifing der gilden, nog vrij wel braak. Ja, er is in de laatste 25 jaren méér gedaan dan in de 75 die daar voor liggen. Maar toch is het onvoldoende. In de eerste plaats moet de werkman zelve er van doordrongen worden, dat zijn kind het vak beter moet verstaan dan hij; want waarlijk zij zijn ten achter. Een oppervlakkige beschouwing met den gildentijd is reeds voldoende dit aan te toonen. Daarom wenschon wij do aandacht meer te vestigen op bovenbedoeld geschrift, en hopen dat hierdoor een na dere kennismaking wordt voorbereid. Hoofdstuk I dat tot titel voert: »De opleiding van den handwerksman in Neder land", is in 3 deelen gesplitst. Afd. I be handelt: „De algemeene toestand ten onzent", en daarover is het oordeel lang niet gun stig. Wanneer do a.s. handwerksman de lagere school verlaat, komen de meeste in groote of kleine fabrieken of werkplaatsen terechtook de a. s. landbouwer komt bij een boer, en krijgt het gemakkelijkste werk op land of erf. De jongens beginnen dan dadelijk met een klein weekgeld; en juist hiervoor moeten de patroons zich reeds schadeloos stellen. Die jongens beginnen dus met werk te doen dat voor den patroon van belang is, terwijl de laatste niet vraagt of dit wenschelijk is voor den jongen. Het gevolg is dan ook dat er van een oplei ding geen sprake kan zijn; wat zij leeren, moeten zij afzien van oudere knechts. Bij den landbouwer is, volgons schrijver, de toestand niet veel beter. Waar de opleiding dus zoo gebrekkig is, kunnen de klachten niet uitblijven. Na ernstige studie schreef Mej. H. Mercier in 1896 hierover: Noch patroon, noch ge zellen kunnen zich belasten met de oplei ding van leerlingen; het zou te veel geld kosten bij het stukwerk dat aan de orde van den dag is. En hierdoor worden knoeiers gekweekt, die zich als bijzonder goedkoope werkkracht op de arbeiders- markt aanbieden. De staat, meent zij, moet ingrijpen door patroons en leerlingen hier omtrent verplichtingen op te leggen even als in Engeland. In „Vragen des tijds" 1881 betoogt de heer J. Th. Mouton dat de wet op het M. O., voorzoover zij bedoeld heeft een ruimere ontwikkeling te geven aan den handwerksman, haar doel gemist heeft. Ook de heer H. L. Boersma had zich reeds vroeger zoo uitgelaten, terwijl dr. J. Zaaijer klaagt, in een artikel in de Economist 1880, dat door de opheffing der gilden, met het waschwater het kind weggegooid is. Deze reeks van klachten is aan te vullen met die van mannen uit do practijk en inspec teurs van arbeid. Ook in het buitenland is de toestand van gelijken aard De oor zaak hiervan moet in de eerste plaats hierin gezocht worden, dat de patroon in den leerling niet den scholier erkent, maar een goedkoope arbeidskracht, die hij zooveel mogelijk moet exploiteeren. ï)e opleiding van den Handswerkman door mr. M. F. Onnen. In punt II komt de schrijver op de ver- beleringen welke aangebracht zijn; want in de laatste 40 jaren zijn er, behalve vakteokenscholen, ruim 20 ambachtsscholen verrezen. Op deze scholen komt de schrij ver in het laatste hoofdstuk terug. Na het lager- en herhalingsonderwijs even be sproken te hebben, komt hij op de Burger- dag- en avondscholen als meer speciaal bedoeld voor de vorming van den hand- werksstand. Van de Burgerdagscholen be staat er nog één; het échèc is duidelijk. De Burgeravondscholen hebben een eenigs- zins beter onthaal gevonden; er zijn er 38 in Nederland, welke afwisselen tusschen 3- tot 6 jarige cursussen. Maar ook dezen zijn in den laatsten tijd overvleugeld door de avondteekenscholen waarvan er 70 in Nederland bestaan, en waar hoofdzakelijk, of nagenoeg hoofdzakelijk, teekenen onder wezen wordt. De bezwaren tegen de Bur geravondschool zijn dan ook vele. Bovendien zijn er nog een aantal scholen voor opleiding van machinisten; zeevaart-, landbouw-, tuinbouw-, boschbouwscholen Rijkslandbouwleeraars en rijkstuinbouw- leeraarszuiverconsulenten enz. Voor liet fabriekswezen zijn ook enkele scholen in het leven geroepen door het particulier ini tiatief. In Drenthe en op de eilanden Voorne en Putte bestaan vereenigingen tot bevor dering van ambachtsonderwijs; zij sluiten contracten met patroons voor de leerlingen en nemen het theoretisch onderwijs voor haar rekening. Ook de «vereeniging tot veredeling van het ambacht" is een kind van den laatsten tijd. In afd. III: «Waaraan verbeteringen ten dezen voor een groot deel te danken zijn", treffen wij namen aan van schrijvers over dit onderwerp, alsook die van enkele ver eenigingen. Deze hebben veel gedaan voor de verbeteringen welke reeds aangebracht zijn. Hoofdstuk II geeft een beknopt histo risch overzicht. Vóór in 1740 de eerste ambachtsschool te Parijs geopend werd, was de zorg voor den a. s. handwerksman toevertrouwd aan den patroon in de werkplaats. De beschrij ving van de werking en inrichting der gil den kunnen we als bekend veronderstel len. Toch valt het op, dat de werkman aan hoogere eischen moest beantwoorden zij waren bekwamer. Hierdoor ontvingen zij ook meerdere achting, ja waren veelal in de banken der schepenen op hun plaats. Ook de levensstandaard was hierdoor hoo- ger; de gilden-maaltijden kunnen het nog getuigen. Het is goed dit alles nog eens in herinnering te brengen, al is het ook bekend; want hoe vaak wordt door den werkman of enkele raddraaiers de heden- daagsche toestand aan alles geweten, be halve juist aan zich zelf. En toch gebrek kige vakkennis moet voeren tot lagen loon- standaard en ontevredenheid. In 1798 werden de gilden opgeheven, en niets kwam daarvoor in de plaats, tot eindelijk in 1861 de eerste ambachtsschool te Amsterdam werd opgericht. Hierna vol gen er meerdere o. a. Goes in 1876Mid delburg in 1881 enz. Hoofdstuk III: „Redenen, waarom een betere opleiding van den handwerksman wenschelijk is," wordt wederom in 3 dee len gedeeld. Punt I: „Een betere oplei ding zal de productiviteit en de artistieke waarde van den arbeid verhoogen." Want door een beter kennen der materialen die bewerkt moeten worden; door een handi ger gebruik van de gereedschappen; door den meerderen lust in het vak, die gekweekt is door een beter kennen en kunnen, zal het werk beter, maar ook vooral vlugger gedaan zijn. Van een betere opleiding verwacht hij werklieden die èn als werk man, èn als mensch betere hoedanigheden zullen vertoonen. Sterk keurt hij de bij sommigen nog bestaande opvatting af, dat men den werkman dom moet houden, op dat hij tevreden zal zjjn. Met tal van aan halingen van groote economisten en per sonen uit de practijk, staaft hij hot tegen overgestelde. De directeur van een fabriek in Ztirich legt, bij een bespreking zijner werklieden, in 't bijzonder den nadruk op den goeden invloed van vakonderwijs Zelfs zegt Stuart Mill„De werkman die een beter opleiding gehad hoeft, onderscheidt zich door een beter moraal." En als direct gevolg is aangetoond dat do klove, tusschen de handsworklieden en lien die meer gees telijken arbeid verrichten, minder groot zal blijven. Hier vloeit van zelf uit voort, meerdere sorg voor het werk, behalve dat de lust grooter zal zijn. Maar ook de artisticiteit zal verhoogd worden. De proefstukken der gilden zijn er het voorbeeld van; en ook de werk stukken door leerlingen van ambachtsscho len gemaakt, bevestigen dit. De machine heeft oogenschjjnlijk wel veel nadeel aan gebracht in het kunstgehalte der gemaakte voorwerpen; slechts een oppervlakkige be schouwing, zou dit bevestigen. Goed gezien is dit onjuist. Mot een aanhaling van Richard Cobden: „Dat volk, dat de ont wikkeldste arbeiders heeft, zal het rijkste „en machtigste worden, omdat do arbeid „van dat volk de beste zal zjjn", wordt dit punt gesloten. Punt II behandolt: „Een betere oplei ding voor den handwerksman, heeft groote waarde voor hem zelf". Want dit juist is meer waard dqp het vorige, hij zelf zal er beter en gelukkiger door worden Hoe vaak is de arbeider niet een slachtoffer der omgeving; dag in dag uit hetzelfde te moeten doen zonder eenige reden te kunnen geven waarom dit of dat zóó moot. Hierin verandering te brengen zal zijn moreele eigenschappen verhoogen, en dus ook zijn levensstandaard. Gebrek aan in zicht, gaat onherroepelijk gepaard aan ge brek aan wilskracht; en dit beter inzicht is te bereiken door betere vakopleiding. Daarom moet de leus dor werklieden zijn: Verhooging van levensstandaard door betere vakopleiding. De beter onderlegde werk lieden, zullen daardoor hun waarde beter beseffenmaar ook zullen zij eerbied gaan koesteren voor anderen die ook werken. Door zelf te werken en dit goed te doen, wordt ook het werk van anderen, al is het vak van anderen aard, maar even eens goed, hoog geschat. Ten slotte wijst de schrijver op enkele consequentiön die voortvloeien uit het vorige waarvan wij willen aanstippen: Dat de kinderen van don werkman, weder werk man zullen worden. De vader voelt dat zijn vak niet mepr veracht wordt, en daar door ook hij zelf niet. De zucht om do toekomst der kinderen te verzekeren door hen voor meer geestelijken arbeid op te leiden, zal vervallen. Maar ook zal de werkman die zelf heeft leeren werken, en goed heeft leeren werken, in hot maat schappelijk leven het verschil ontdekken tusschen hen die enkel schermen met holle phrasen, gelijk mr. P. J. Troelstra en hen die trachten te verbeteren door het bestu- deeren van toestanden en het vormen daarna van wetten gelijk Mr. N. G. Pier-' son en anderen. (Laten wij hieraan toevoegen, dat zoo er sprake is van geluk en moraal, wij deze begrippen niet kunnen scheiden van ons geloof in God en Zijn Woord. Wij kunnen ons dan ook veroenigon met hetgeen de schrijver gezegd heeft, mits dit alles be schenen wordt door dat Woord, dat óók voor den workman een lamp voor zijn voet en een licht op zijn pad moet zijn, en dat in de eerste plaats, bij de opleiding van kind tot man.) Slot volgt. 10 Aug. 1900. Oppervlakkige Christenen hebben reeds in vorige eeuwen geleerd dat een Christen niet aan politiek mag doeD. En in onze dagen zijn er velen die 't deel nemen aan verkiezingscampagnes be schouwen als te zijn buiten de lijn waarop men God dient. Wij hebben reeds meermalen herinnerd dat deze Doopersche mijding van het staat kundig terrein al geschiedt ze ook uit beginsel in strijd is met de roeping van wie God vreezen. Wij kunnen dit, ook na de herinnering aan de beschouwing op dit punt van den ook door ons geliefden volksprediker, wijlen ds. Huet, niet genoeg herhalen. Groen schreef in zijn Ned. Gedachten, deel V, bladzij 203 «In de Calvinistische Reformatie naar de Heilige Schriftligt oorsprong en waar borg der zegeningen waarvan 1789 de be drieglijke belofte en de jammerlijke kari katuur geeft". En naar deze reformatie, ook op staat kundig terrein, streven wij, en alle antire volutionairen. De Amsterdamsche diamantbewerkers staken. Dat zijn diezelfde menschen voor wie verschillende bladen, ook wij, zich in de bres stelden opdat zij tengevolge van den oorlog, toch niet van honger zouden omkomen in hunne gedwongen werkeloos heid. En nu Deze diamantbewerkers hebben 't werk gestaakt en eischen meer loon. Zij hebben een weerstandskas van 80 duizend gulden, naar men zegt. Menigeen heeft van zijn arremoetje bij gedragen om die menschen te helpen. Nu zou mon er haast spijt van hebben. Wij wisten wel dat de meesten hunner van de sociaal-democratische partij zijn. Maar er moest geholpen worden; daarom vroegen wij niet naar partij. Van achter beschouwd zal nu menigeen 't betreuren deze menschen te hebben voortgeholpen. Toch mag dit niet beletten, oog en ooi- te hebben voor hunne eischen indien deze billijk zijn. Met genoegen vernemen wij dat dr. Lingbeek den 28en dezer maand weer naar Transvaal gaat, met een ambulance. Ons protest tegen 't voor gereformeerden en antirevolutionairen stuitende in de be kende overigens schoone feuilletons in de Ne- derl., wordtdoor haar «gif zuigen" genoemd. Wij hebben gif gezogen. Dat is juist gezegd. Want 't gif zit juist in die schijnbaar onschuldige aanhalingsteekens «slechts dui delijkheidshalve en ter onderscheiding(ja dat wisten wij wel) «gebezigd". Maar juist die onderscheiding in dat verband aanvaardden wij niet. Men twijfele gerust aan onze «gerefor meerdheid", aan die van overleden diena ren des woords van het slag Lion Cachet, zal men niet twijfelen of wij zullen bewijs vragen, n'en déplaise de Nederlander. Het is ons niet meer genoeg over zulk een «geschrijf" „de schouders op te halen". Volgens minister Cort v. d. Linden, nota bene een minister van justitie! de eerste verdediger van het Recht! mag erfrecht alleen bestendigd worden, indien de goederen behoorlijk overeenkomstig ieders verdienste ver deeld zijn. Zegt het voort! Terecht mocht professor Fabius in zijn Voortvaren, naar aanleiding van deze zoo bedenkelijke revolutionaire voorstelling op merken: Omdat met geen voorzienig bestuur gerekend wordt, die rijken en armen naar Zijn welbehagen maakt, die goederen uit deelt, niet overeenkomstig verdienste maar volgens Zijn verborgen raad, daarom wordt in verdienste een grondslag voor het bezit van stoffelijk goed gezocht. Met leedwezen zal menige huismoeder hebben ondervonden dat sommige huis houdelijke artikelen zoo opslaan. 't Is een schande zoo duur de steenkolen worden. Maar ook de suiker sloeg op. Dat zijn van die onzichtbare dure be lastingen welke de werkelijke belastingen in drukkend neerkomen nabij streven. Zou de regeering van dat duurder wor den van zulk een onmisbaar artikel als suiker, dat in onze werkmansgezinnen, en ook wel van ambtenaars en andere burgers uit den middenstand, het gemis van vleesch zou behooren te vergoeden, geen gebruik kunnen maken door ons van dien zwaren suikeraccijns te verlossen? Onzinniger wetgeving dan die op de suiker is niet denkbaar. En wel, gelijk een groot blad zeer terecht opmerkte: lo. om dat, terwijl hot hoofdproduct van Java riet suiker is, wij te gelijker tijd haren con current de beetwortelsuiker, alsof het ons volksbestaan gold, beschermen. 2o. omdat wij aan een 30-tal fabrikanten uitkeeren jaarlijks 3 millioen gulden, die wij door de contribuabelon laten opbrengen. 3o. omdat de belasting op suiker bijna het dubbele is van de waarde van het ar tikel. Thans is de waarde f lö'k per 100 kilo en de accijns f27 per 100 kilo. Dit beteekent dat men bij elk lepeltje suiker, dat men in de thee of koffie doet, twee lepeltjes onzichtbaren accijns in het kopje werpt, zoodat men voor drie lepeltjes suiker betaalt, terwijl men er maar een gebruikt. De heer P. N. Muller, een 80 jarig oud-A msterdamsch koopman vraagt ook op heffing van den suiker accijns; maar om heel wat anders. In Engeland, zegt hij, eet men goedkoop suiker, dank zij den suikerwetten van het vasteland. Daarom worden jams en marma lades daar voor een waarde van millioenen gemaakt. Nederland kan wegens zijn dure suiker niet met goed gevolg mededingen en voert daarom zijn vruchten uit naar Engeland. Maar niets is zoo vergankelijk als fijn fruit. Gekneusd komt het aan, en die ver zending dreigt dra onmogelijk te worden, daar telkens vruchten voor de reusachtige fabrieken van geleien in Engeland aldaar worden afgekeurd. Het behond onzer zoo aanzienlijke en voor de algemeene welvaart haast onmisbare teelt van ooft is alleen te redden als we zelf de vrucht tot gelei kun nen omzetten. „Een dubbel voordeel zou die teelt ons dan opleveren. Want onze nijverheid zou een nienwen, althans nog weinig ontwikkelden tak winnen, eu het gevaar der weigering van ons ruw product verwisseld worden tegen het voordeel van verkocp in den vreemde van het verwerkt product Een product dat grootendeels zijn waarde ontleent aan nationalen arbeid. In China zal eindelijk krachtig worden opgetreden. De Duitsche generaal-veldmaarschalk Graaf Waldersee, is benoemd tot opperbe velhebber van alle in China opereerende verbonden troepen. In Duitschland is men trotsch op deze onderscheiding. Het was, naar men zich herinnert, de Duitsche generaal Yon Steuben die het opperbevel had over de Amerikanen in hun vrijheidsoorlog; en de Duitsche gene raal Yom Molkte die de Turksche troepen aanvoerde in don veldtocht tegen Egypte Een herinnering echter waarvan het ge not niet onvermengd zal zjjn. Immers de Turken tegen Egypte, was een strijd van dwang tegen vrjjheid. En de hulp aan Amerika verleend, doet on willekeurig vragen, waarom ook niet aan Zuid Afrika, dat immers nog niet zoo heel lang geleden in zulk een goed blaadje scheen te staan bij den Keizer... En nu de operatie tegen China zou ook niet noodig zijn geweest, indien 't spel van dief en diefjesmaat door de Europeescho mogendheden, in dat land niet met zoo cynische gewetenloosheid ware gespeeld.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1900 | | pagina 1