bijvoegsel „DE ZEEUW" [OPENBARE VERKOQPiNGEN VAN van Zaterdag 13 Januari 1900. Drieërlei Leven. (Proeve van een verslag eener leting van dir. H. Bavinckgehouden te Goes, Ziertkzee en Middelburg, 10, 11, en 12 Januari 1900.) Het zijn van dingen is op zichzelf een mysterie, een wonder. Dat geheimzinnige neemt nog toe door de oneindige verscheidenheid waarin dat zijnde zich openbaart. Er is een rijkdom, een veelheid van zijn. Zelfs in den nitge- breiden kring van het levenlooze is alles het tegendeel van eenvormig. Er zijn elementen die in wezen van elkander versohillen. Gelijk het alphabet uit slechts 26 letters bestaande voldoende is tot de vorming van alle woorden en samenvoegin gen van woorden, zoo is uit slechts wei nig elementen, uit den chaos der elemen ten de kosmos, de wereld gevormd. En in het naakte afgetrokken bestaan hebben alle dingen dir gemeenhunne schakeeringen onttrekken de eenheid aan ons oog. Het mysterie stijgt nog hooger, waar 't bestaande zich opheft tot die hoogte waarop het leven wordt, leven dat het bestaande door inwendige bevruchting, voeding, voort planting, van andere dingen onderscheidt. De raadselen worden nog vermeerderd daardoor dat dit leven zioh bij den mensoh verheft tot het bewustzijn naar vrijheid. Wij weten niet wat leven is. Wij ver staan er onderbeweging uit een inwendi- gen grond. Wel heeft men het leven omschreven als oen voortdurende aanpassing van inwendige aan uitwendige verhoudingeen betrekking van subject en object, maar het leven zelf is met deze bepaling niet nader gebracht. Wie 't van binnen bespieden wil, doodt het. En zooals zijn wezen is ook zijn oorsprong ons onbekend. Bij lagere diersoorten van zelf gansch onhoudbaar. Bij den mensoh komt het levende uit het levend® voort. Het leven zelf is zoo versoheiden. Mensoh en engel. Plant en dier. Schepping en sohepper. Tot aan den mensoh wandelt al het levende in den donker. Maar de mensch wandelt in klaar lioht. In hem gaat het lioht over de schepping op. In zijn wil bereikt de mensch zijn bestemming, en toch wandelt de mensoh in raadselen. Tot deze raadselen behooren de oorsprong van zijn wezen en bestaan, het doel er van, zijn godsdienst, wil, rede, geweten, bewustzijn naar vrijheid. Een wereld van eeuwige dingen gaat by hem open. En terwijl hij met de voeten op deze aarde staat, treedt' hij in tot een hoogere orde van zaken en der natuur. Wel is ook bij plant en dier het leven niet onverschillig. Wanneer gij het dier slaat doet gij dit niet, dewijl gij sohuld bij hem veronderstelt, maar om hem voor de her haling van 't kwaad af te schrikken. Maar bij den mensch is dat anders. Hij staat on der een we en beoordeelt daarnaar zich- zelven en anderen. Doordit bewustzijn naar vrijheid wordt hij burger der zedelijke we reldorde. Hij heeft een godsdienstigen maat staf die zijn waarde bepaalt. Ziedaar zijn drieërlei leven het natuur lijk, het geestelijk, het zedelijk leven! Dat natuurlijke leven heeft de mensch zichzelf niet gegeven, hij heeft het ook niet verdiend of verworven. Zelfs zy die het leven een vloek noemen, spreken uit dat het hun is opgelegd buiten hun wil. Dat leven is hem gegeven. Alle leven 18 bij hem in volstrekten zin genade. Maar het is geen gave. door Christus verworven maar door den Vader gesohonkeu. Het is geen vruoht der bijzondere maar der alge- me ene genade. Dit is zoo waar, dat zelfs de bijzondere genade in Christus niet mo gelijk zou zijn, als geen natuurlyk leven voorafging. De herschepping moet op de schepping volg6n. De bijzondere genade veronderstelt de algemeene. Naar het lichaam is de mensch uit het stof der aarde genomen, zy het ook al de fijnste organisatie dier stof, door haar is hij aan de aarde verbonden en toch ver boven haar staande. Zijn bewustzijn gaat zelfs tot de eeuwige ideeën. Door bet kenver mogen ziet hy de dingen naar hun don kerheid. Door het begeervermogen her vormt hij ze naar 't model der gedachte. Door zijn wil heft hij ze op en daalt af tot die wereld, hij beheerscht haar. Dit leven van den mensoh is nog rijker als het zich ontvouwt in een menschheid. leder mensch is deel van het geheel en toch zelfstandig, en als zoodanig van oneindige waarde en eeuwige betee- kenis. De Heiland herinnert er aan in zyn woord: wat baat het den mensch zoo hij geheel de wereld gewint en lijdt schade aan zyn ziel. Elk menschelyk leven is een grenzen- looze oceaan van het zyn en toch voor aen eeuwigheid bestemd. Deze vereeniging van wat men in onzen tyd noemt individualisme en sooialisme, komt uit in volk en maatschappij, in kerk en staat. En al wat in den mensoh aan geestelijke goederen aanwezig is, ia daar op gebouwd. De menschheid heeft inderdaad de haar geschonken gaven niet ongebruikt gelaten. De natuur heeft zij met haar zweet be- kampt, dat heeft haar gehard, gestaald den arbeid van vloek in zegen doen ver- keeren. In plaats van het verloren paradijs wist de mensch zich hier weer een tehuis te scheppen, doch waarbij hy eiken voetbreed gronds op doo 1 en duivel, en op het wild gedierte moest veroveren. Hy is daarin niet bezweken. Sinds de Kainsen Lamechs is de bouw van steden en straten, sinds- de Jubals en Tubals de bloei van kunsten en wetenschappen voortgegaan. Zoo wor stelend, lijdend, strijdend heeft de mensch een hoogte van beschaving bereikt die met verwondering vervult. In verkeer en bre king van afstandenin 't aanwenden van stof en kracht, in weelde en gemak, kor tom in een veraangenaamd, verbreed leven heeft deze zwakke getoond wat hij vermag. Hij heeft de aarde dienstbaar gemaakt aan zijn wiL In alles, niet het minst in de kunst openbaart zich zijn heerlykheid. Trouwens de Schrift zelf noemt hem „een weinig minder gemaakt dan de engelen". Toch velt de schrift een streng oordeel over dit leven. De mensoh is door de zonde niet duivel geworden, maar mensch gebleven. Schepsel Gods. Maar de Schrift legt toch aan dit leven een maatstaf aan. Zy taxeert alle schepsel op zyn zedelijke waarde. Het natuurlijke leven is wel een gave, maar het is het echte niet. Het snelt den dood tegemoet. Er is een ander leven dat by mensohen hoort die naar Gods Beeld geschapen zyn. Voor den Griek was dit leven eenslui dende met het ware, goede, soboone. Voor hem was het hoogste ideaal naar de natuur te leven. De Sobrift daarentegen zegt: de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen die der Geestes Gods zyn. Evenzoo de wereld. De Griek ziet in haar de kosmos, een kunststuk, een sieraad. Maar de Schrift waarschuwt onsHeb de wereld niet lief. De wereld ligt in het booze. De wereld gaat voorbij met al hare begeerlijkheid. Ea zij vertolkt in deze waar deering het oordeel Gods. Dat is niet eens menschen maar Zijn opvatting van wereld en menschheil. En nu tracht zij niet deze strenge tegen die des natuurlijken menschen lijnrecht ingaande opvatting te rechtvaar digen of te vergoelijken; zij getuigt slechts het is zoo. Zy getuigt insouvereine maje steit en is juist daardoor machtig in de oonscientiën der menschen. Het geweten heeft een diep besef van onzen aanleg en bestemming. Het was de getuige van onzen val. Het is de onomkoop bare reohter naar het recht der wet. Het geweten is de groote getuige van het recht in het hart van ieder mensoh. Ieder mensoh is daarom, hoe stout ook, in zyn consoiëntie een vreesachtig schepsel. Shakespeare zeihet geweten maakt laf aards van ons allen. En Pascal herinnert hoe de mensch van nature bevreesd is met zichzelf alleen te zyn. Wij willen niet tot ons zei ven komen, gelijk de Verloren Zoon. En is dit zoo met den enkelen mensch, met de kleinere wereld, in de geschiedenis der menschheid wordt deze getuigenis bevestigd. Mozes Psalm 90getuigt: „wij vergaan door Uwen toorn en door Uwe grimmigheid worden wij versohrikt." Als God bestaat heeft hij een twist met de menschheid, dat moet en Zyn gramschap brandt van dag tot dag. Dat erkent de mensch als de smart hem aangrijpt, en hy in 't diepst geroerd wordt over 't lijden om hem heen. Aan alle heerlykheid en grootheid die de mensch zich gesticht heeft ligt smart en lijden ten grondslag; inzonderheid komt dit uit by kunst en wetenschap. Aan eiken regel in het natuurlijke ligt het ongeregelde, de chaos ten grondslag. De val is niet te ontkennen by deze wereld. De edelste n van ons geslacht hebben dit erkend; en al zeggen zij het niet positief, zelfs het Pes simisme en Materialisme dezer eeuw doen ditdie zelfs een veel harder oordeel vellen dan de Schrift zelve, zoodat mit het Mate rialisme en Pessimisme de Heere zioh lof heeft toebereid en zioh sterkte heeft ge grondvest. In tegenstelling met hen roemen velen in eenIk heb gevonden. Zy hebben het lied van smart met den psalm des lofs afgewisseld. Zy zyn vrij van schuld, en nu verzoend met den dood. Neen, dat is geen inbeelding. Zulk een leven dat boven zonde en dood verheven is, is het ware, dat wij allen moeten bezitten. Indien God is, wie durft dan bestrijden dat wij zyn kinderen moeten zyn? En dat maakt de Heere ons uit genade. Apostelen en profeten waarin ook versohillend, hierin kwamen zij overeen dat zij dit geestelijk leven niet aan het natuurlijke hadden te danken. En ook de geloovigen van onzen tyd, hoe ook in het dogma van elkander afwijkend, in gebed zyn zy zeker vereenigd. Ook als belijdersook tegenover de heidenen. Het heidendom toch is niets anders dan verloochening van den levenden God, door eigen kraoht zioh een positie veroveren, onafhankelijk van Hem, gelijk in den torenbouw van Babel uitkomt, en ook het wezen uitmaakt der toovery en waarzeg ging en van allen eigenwilligen godsdienst. Het is: zullen wij tot God opklimmen of daalt Hy tot ons neder. Willen wij door de werken of door het geloof zalig worden Verdienste of genade Alle wereldwijzen hebben 't geluk als vruoht van eigen deugd aangeprezen. Cicero denkt hierin gelijk met Kant. En ook de moderne theologen hebben zoo lang deze eigengerechtigheid om daarmee den hemel te verdienen, gepredikt, dat een deel hunner het moede is gewordenen ten vorigen jare op hunne vergadering een stem opging voor wat an ders, die pleitte voor het goed recht der verlossingstheorie. De ziel dorst naar anders zijn, zoo sprak deze opponent. Niet op wat wij moeten doen maar op wat God doet in zijn gave komt het in den waren godsdienst aan. En dat is zoo. De rechtvaar dige zal door het geloof leven. Dit sohijnt ve len een dwaasheid. Maar de Sohrift zegt het en deervaring be vestigt het. Het is met het geloof gelijk een leger op zyn veldheer, een kind op zyn vader vertrouwt en de mannen van Columbus alleen op zyn be weren moedig het onbekende land tege moet gingen. Zoo herleeft weer de mensch en ademt weer vrij die op 't evangelie zyn hope bouwt. Dood is niet niet-zijn. Juist het leven van den natuurlijken mensoh noemt de Schrift dood. „Dood in zonden en misdaden". En zoo op ieder punt lijnrecht tegen onze voorstellingen ingaande, zij spreekt naar den maatstaf der godsdien stig zedelijke wet. Het leven sluit inder daad naar zyn idee vrede, vreugde, zalig heid in. Waar die ontbreken hoort men in den volksmond: „hy heeft geen leven meer." Leven is aanpassen aan onze omgeving. En wijl nu God het leven van ons leven is geweest, is de scheiding tusechen Hem en ons de geestelijke dood. Het geestelijk leven is derhalve de herstelde gemeenschap met God. De wedergeboorte is geen instorting eener nieuwe zelfstandigheid, maar een verzoend zyn met God, een worden als de kinderen. De mensch die dit nieuwe leven ontvangt, blijft naar het natuurlijke dezelfde; hij wordt „een mensch Gods tot alle goed werk bekwamelijk toegerust". Hij beziet de dingen uit een ander oogpunt, uit het oogpunt dis hemels. Hij begint in God weer zyn Yader te zien. Zyn hart veroor deelt hem niet meer, en zoo het hem al veroordeelt, „God is meerder". Zijn wil is aan Gods wet onderworpen. Hij is ge willig desnoods om het kruis te dragen. Daarom is dit geestelijk leven niet een rustig bezit, maar een voorwerp van ern- stigen et rijd. De Schrift idealiseert het natuurlyk leven niet, en ook niet het gees telijke. Zij die 't deelachtig zyn, zyn meer worstelaars hier dan overwinnaars. Israël is hun type. Israël heeft gepleit en ge smeekt tot den Heere in de benauwdheid van den strijd, dooh daarna kwam de over winning, de vrede, de ruste, waarvan David zingt in zyn Psalmen. Dat is het nieuwe leven, uit Gods Geest afkomstig. Al zyn willen is in gemeensohap met God. Twijfel en ongeloof kunnen hem somwijlen nog be nauwen, maar hij "blijft altijd rekenen met zyn God, vasthoudende „als ziende den On zienlijke." Dat is het mysterieuse dat ons zelfs ia het eenvoudigste kind van God altijd zoo boeit. Ook in de grootsten heeft 't uitge blonken. Zoo in de Profeten en Apostelen. Men heeft in hen wel mannen van kunst en wetenschap willen eeren, maar dit is niet het eigenlijke. Zij hadden meer. Zij va ren menBchen die met God wandelden. Niet de glans van het sohoone, maar van het heilige lag over hen uitgespreid. Aaü Plato en alle andere heidensche wijzen al de eer die hun toekomt; niet hun lioht verkleind. Christus, de Zon der gerechtigheid, heeft de verdooving van anderer licht niet noodig om te schitteren in vollen glans. Maar boven hen allen staan de martelaren in Hebr. 11 geteekend, die mannen en vrou wen als een wolke van getuigen, rondom ons liggende. Want hunner was de gerech tigheid, de vrede, de troost, het onvergan kelijk Koninkrijk waarin wy burgers be hooren te wezen. En aan ile spitse een plaats voor den Voleinder, die gehoorzaam geweest is tot des Kruises dood, en daarom door God uitermate werd verhoogd, een nieuwen naam ontvangende boven eiken naam opdat voor hem buige alle knie in den hemel en op aarde. Maar het geestelijke leven wordt door velerlei krankheden ontsierd. Het is zoo vaak in vorm van optreden afstootend. Niet alleen door zyn adel, maar ook dikwerf door beperktheid van ingewanden trekt het de aandacht. Het vertoont niet altijd een profetisch, priesterlijk, koninklijk karakter. Dompers, duiBterlingen, dwepers, nachtsoho- lieren, fijnen, huiohelaars, als zoodanig zyn zy veelal in de wereld bekend. En ik wensohte wel dat ik 't zeggen kon, dat tot die toenamen niet vaak aanleiding gegeven werd. Maar het geestelyk leven is in zichzelf zuiver, en blank als de sneeuw voor zy op de aarde valt. Het kan naar het woord des Apostels, uit zichzelf niet meer dwalen en zondigen en sterven, want het is uit God geboren en daarom van eeuwigen duur. Maar het wordt toch „als een schat in aar den vaten" gedragen en niet ten volle open baar en is daarom aan allerlei bederf en krankheid ten prooi. Toch schittert het vaak zoo heerlijk tegen in groote verschei denheid. Een Jesaja die stout als met ade- laarswieken stijgt en Jeremia de zaohtmoe- dige die weenend neerzit op de puinhoopen der stad. Een Johannes die in Jezus'schoot aanzat, en Paulus die, staande aan den voet van het kruis, werelden en eeuwen omvaamt. Een Luther in heiligen toorn beukend Home's muren, en Calvyn die in klaarheid van gedaohte en strengheid van organisatie de reformatie van den ondergang redt en vestigt voor eeuwen. Tooh is 't maar al te waar dat vaak grooter schittering uitgaat van wie niet in Christus zyn dan van hen. In het natuurlij keieven blinkt van Ezou meer schoons uit dan van Jakob, en staat David beneden Saul, wint de natuurlijke mensoh het zoo menigmaal van den gees telijken. Het geestelijke leven brengt in den zwakken mensch zyn eigen gebreken en krankheden aan het licht. Zyn vermogens zijn telkens in botsing. Er is onnatuur en wansmaak, formalisme en vormendienst. En zij zyn te hinderlijker, dewijl wanneer het beste bederft het't slechtste is. Daaróm mag echter niet met den vorm het wezen, met den wijn de kelk, met de kranaheid het leven weggeworpenmaar dient aan 't geestelyk leven die vorm ge geven welke er aan past en dat is niet anders dan de wet die God er aan stelde. Ook dit leven moet een wettelijk karakter dragen om gezond te blijven. Dat is naar de zedewet het zedelijk leven. Van der Hei den geldt zelfs dat hem deze wet in zyn hart geschreven is. Tegen dezen regel wordt echter bezwaar ingediend. Luther leerde in wet en genade een tegenstelling. En ook de antinomiaan beeft op deze wijze geredeneerd: De geestelijke mensoh staat boven de wet. Hij spreekt naar de aandrift zijner ho gere natuur. Hy laat zich dry ven op de breede strcomen deB Geestes. Ook onder de ongeloovigen treft men deze richting aan. De wet, zeggen zij, is voor den lageren mensch, voor 't domme volk. Maar hoos: boven hen zijn wij. En zoo scheppen zij zich den Übermensch, wiens wil is zijn macht. Maar de opvatting der Schrift is anders. Onze gereformeerde vaderen hebben dit zoo juist gevat door in den Heidelberg- schen Catechismus na ellende en ver lossing uitgewerkt te hebben in het derde deeldat der dankbaarheid, terstond de wet op te nemen als regel van het geestelijke leven. De wet draagt geen tijdelijk, voorloopig, voorbijgaand karakter, maar zy wordt in geprent. Die wet is de eenige, de genoeg zame, en daarom heeft de moraal deze wet niet noodig te oompleteeren. Niet dat het godsdienstige in het zedelijke leven moet opgaan. Ten allen tijde zyn er geweest die uit den godsdienst het ele ment der mystiek verwijderden (moralisten). Tegenover hen stonden de piëtisten, die de wet lieten opgaan enkel in het pieuse, hun kracht zoekende in allerlei ervaring. Maar er is geen ervaring op geesteljjk gebied die niet gewaarmerkt wordt door den Heiligen Geest. Over de echtheid van 't geestelyk leven beslist geen edelheid van aandoening, as cese of ritualistische eeredienst maar de Heilige Geest. Wel heeft het geestelyk leven dat op den sabbat zyn sabbat viert lust tot opneming van dun werkdag in den sabbatdag. Doch dit is de wet des ~eeren niet. Hier is 't dat zy in Zijn wegen hebben te wandelen, gelyk de Heere zegt tot den vader van alle geloovigen tot Abraham: Ik ben uw schild, uw loon. En dan Wandel voor Mij n aangezicht en zyt oprecht. Dat is de roeping. De wet heeft twee tafe len, niet alleen hoe jegens God, maar ook jegens den naaste zich te gedragen. Ook die tweede tafel moet vervuld. Niet in stilheid neergezeten maar 't leven in, om 't recht der gansche wet te handhaven. Op den sabbat volgen de werkdagen. Dit zedelijk leven wordt ook bij Heide nen en bij hen die buiten Christus zyn ge vonden. Van eerstgenoemden heet het': zij zyn zichzelven een wet, en van de anderen wordt hun zedewet beheerscht door de zeden en gewoonten van een volk. Moralisten spannen zich tevergeefs in om de moraal van het leven te kennen om buiten de wedergeboorte, om door de wet tot zaligheid en geluk te komen. Prac- tisch laat dit hen echter in den steek want zelfs de edelste vrucht heeft een farizeeuw- schen bijsmaak. Zy verstaan niets van het Koninkrijk der hemelen. Wie niet weder geboren is kan in dit koninkrijk niet in gaan, het niet zien zelfs. Na de wederge boorte is 't „een goede boom" die „goede vruchten" voortbrengt. Als wij met God verzoend zijn, hebben wy lust om te wandelen in Zyn wet. Zoo lang wy met goede werken Hem willen bevredigen, blijft vrees de drijfveer van ons zedelijk leven. Het tegendeel van vreeze Gods. Dan is men Stoïcijn of Earizeër, of men eindigt met uit afkeer van dwang, tot het instinot de toevlucht te nemen en losbandig! te worden. Maar 't zedelijk leven bloeit door de liefde. Het voorkomt despotisme en anarohisme, vrij heid en noodzakelijkheid verzoenend, ge hoorzaamheid in ware vrijheid beoefenend. „Hoe lief heb ia uwe wet.u Door het ingaan van het geestelijke leven in het wettelijke krijgt het een natuurlyk karakter. Het is de stoom, die het rad der geboorte onzes levens weer in beweging zet. De ent op den verwilderden olijfboom gezet opdat weer edele vruohten aan hem rijpen. Zoo is de Christus gekomen; ea 't kostte hem zelfverloochening, en aan het Kruis stierf Hijmaar wie zoo gestorven is in geestelijken zin, die is vrij van de zonde. En wie nu in Christus alles verliezen wil, vindt alles in Hem terug. Hier reeds dertig- en zestigvoud, in de toekomende eeuw het eeuwige leven. Niet revolutionair maar reformatorisch treedt het Christendom op, alleen de wer ken des duivels verbrekend, opdat de wer ken des Vaders zouden schitteren in heer lykheid. Eu de gansche schepping komen tot de herschepping. In de gemeente is de menschheid, in de nieuwe hemel en aarde de oorspronkelijke schepping hersteld. Daarom wordt ons leven niet in een „raak niet, smaak niet, roer niet aan" openbaar. Het wordt niet aller eerst in allerlei philantropisohen arbeiden evangeliseering openbaarmaar in het ge trouw zyn in de roeping waarin wij gesteld zyn, te arbeiden altijd, in gemeenschap met alle heiligen. Dat is genot, dat is zaligheid, dat is waarachtig christelijk, geestelij kleven, dat uit God geboren is en tot God weder keert. Dinsdag 16 Jan. Oostkapelle 10 uur op Duinbeek, Ber kenbosch en Eikenoord ruim 3 H. geslagen kaphout, olmen boomstammen, dito vaam hout enz. Woensdag 17 Jan. Middelburg, 10 uur door not. Tak voor 't gemeentebestuur geslagen esschen, olmen- en beuken hakhoutgerooide olmen populieron- eu kastanjeboomen, aan bol werken, buitensingels, oo°t havendyk, 400 olmen boomen, 800 droge musterd op de Seis. Beginnen ran de stadsschuur. Colijnspiaat, door not. Noordijke half 7 in de Patrijs voor dhr. L. v. Oeveren lo een huis en erf oostzijde Voorstraat. 2o. een schuur daarnaast Oude Moolweg; 3o. een huis en erf westzijde Oostachterstraat. Goes, 10 uur in de Prins van Oranje voor dr. Broersma door deurw. Holhnann een Amerikaansch grenen slaapkamerameu blement, mahoniehouten cylinderbureau mahoniehouten bureaustoel, boekenkast, ta fels, stoelen, ledikanten, bedden, matrassen fornuis, overgordijnen, gas- en andere lampen naaimachine, karpetten, loopers, porselein gifts- en aardewerK. Kattendijke, 2 uur bij Pelius door not. Pilaar een huis met erfpachtsrecht van wed. Kopmels. Donderdag 18 Jan. Middelburg, door not. Verhulst 8 uur in de Vergenoeging huis, erf en tum Mo- lerwater N 47. 2o. erfpachtsrecht op 164 cA. tuin Nieuwe Oostersche straat. 3o. een huis en erf daarnaast. Vrijdrg 19 Jan. 's Heer Abtskerke, door not. Overman bij wijlen C. Nieuwkamer 10 uur meubelen dekens, linnen goederen, spek enz. Dinsdag 23 Jan. Vrouwepolder, 10 uur in de Oranje bosschen door not. Verhulst kaphout, droog hout, tronken, enz. Oostkapelle, 2 uur door not. Verhulst op Overduin esschen, elzen en berken kap hout, enz. Bergen op /.oom, aan stal no. 3 van het veulendepot 13 driejarige hengsten en 1 vierjarige hengst (dekhengsten geschikt.) Bezichtiging Woensdag 10 Jan. en Maan dag 22 Jan. Woensdag 24 Jan. Htwnhoók 10 uur by HiWU door not. O .-erman het huis örl erf van wijlen De Geijs, bierhuis met timmermansaffaire 110 cA. OOst- en West Souburg, in Dorpzicht 2 uur door not. de Maret Tak een huis, erf. tuin, moesland, schuur van Tilroe 9 A 10 cA. 2o. het huis en erf in 'tdorp no. 22 groot 108 cA. Kijkdag 23 en 26 Jan 10 12 en 2—5 uur. Donderdag 25 Jan. Middelburg, 8 uur in de Vergenoeging door not. Wisboom Verstegen een heeren huis Molstraat F 89 groot 367 cA. Dinsdag 30 Jan. Vlissingen, 8 uur door not. Bosch in Hotel du Commerce 4 huizen op het Eiland met plaats, resp. 68, 63, 65 en 68 cA. aan de 4e Dwarsstraat en Dijkstraat. Woensdag 31 Jan. 's Gravenpolder, door not. Overman I uur bij de Koster voor wed. Verhage verpachten voor 7 jaar 6,8092 H. bouwland. Vlissingen door not. de Maret Tak 8 uur in het Vereenigingsgebouw lo een huis en erf Dijkstraat 77 cA. 2o een pakhuis met 3 afzonderlijke bovenwoningen Verlengde Coosje Buskenstraat 239 cA. En 3 huizen en erven daarachter Verlengde Glacisstraat. Te zien 30 en 31 Jan 10—12 en 2—4 met toe gangskaart. 's-Heer Abtskerke, bij Bostelaar half 11 door not. v. d. Kloes de hofstede enz. 3,3250 H. In pacht kan volgen 15,7546 H. bouw- en weiland. Jan. Oudelande, bij op 'tHof daor not. Paardekooper Overman 10 uur boomen. Woensdag 14Febr. Middelburg, in de Arr. rechtbank half II voor de Bierbrouwerij Gekroonde Valk te Amsterdam ten k ste van P. Stoffels lo. een huis 42 cA. Lange Kerkstraat Terneuzen2o. een timmermanswinkel aldaar 29 cA; 3o. een tuin 180 cA. met erfpacht; wegens beslaglegging door mr. acobse Boudewijnse. Vlissingen 8 uur door not. de Maret Tak in de Oude Vriendschap lo een winkel huis Lombardstraat H 106 groot 79 cA. 2o een pakhuis en erf er naast 110 cA. 3o de stoomtimmerfabriek Verlengde Coosje Buskenstraat 360 cA. met alle machinerieön- Te zien 13 en 14 Febr. 10—12 en 2—4 uur. 22 Febr. Kruininge, inspan o. a. 11 paarden en 26 stuks hoornvee op hofstede A. Witkam door not. Donderdag 27 Febr. Kamperland, 10 uur door not. Noor dijke bjjinspan als: Febr. Vlake, uur door not. Prins inspan, ala "Woensdag 21 Maart. Vlissingen door not. Huvers uur, de hofstede Torenvliet. Woensdag 4 April. Souburg op Torenvliet by S. de Pagter door not. Huvers uur inspan als:

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1900 | | pagina 5