NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
Dinsdag 22 Hugusfus
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
||Het moreel van den soldaat.
Uit de jeugd van E. Frommel,
naar zijn eigen mededeeling.
Het proces Dreyfus.
Ho. 137. 1899,
Dccfimde Jaargang. insif
klken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE VAN
EN
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
ii Wy schreven reeds meermalen over de
i gevaren die voor de zedelijkheid van
den militair verbonden zyn aan het kazer-
j neleven; en over de noodzakelijkheid dat
men de chr. militairen tehuizen stenne.
Let men op Frankrijk, waar 't zedenbe-
bederf zelfs in den generalen staf doordrong
en niet meer valt te stuiten, dan moet men
bekennen dat in dat land, doch ook elders,
ook ten onzent, veel te weinig gezorgd
wordt voor het moreel van d9n soldaat,
gelijk Ons Program vraagt.
Uit het Wageningsch Nieuwsblad nemen
wij dan ook met instemming 't onderstaande
over.
Moet niet worden toegestemd, dat aan
bet zedelijk bestaan van den militairen
stand zooveel hangt?
In de eerste plaats voor den soldaat zelf.
Hoe menig eenvoudige dorpsjongen hoort
en ziet niet door en in het leger, wat
verderfelijk is voor zedelijkheid en gods
vrucht.
En wie daarin niet meegaat, kan niet
meedoe», wordt niet geteld en moet plaats
maken voor een ander, meer echt militair.
Denk aan luitenant Roelants van Arn
hem, die als middernachtzendeling het
leger moest verlaten.
En zoo blijkt de kracht groot en de
ii vloed verreikend, dien de militaire geest
oefent, waaraan jonge recruten zich moei
lijk kannen onttrekken.
En nu moet wel met dankbaarheid
erkend worden, dat vooral het kazerne
leven de laatste jaren heel wat betoomd
is in zijn uitingen van onzedelijkheid,
maar zoolang de schadelijke werking tot
in de huisgezinnen en op de dorpen
wordt waargenomen, mag het protest niet
zwijgen.
Want het moreel van den soldaat heeft
niet alleen beteekenis voor hem zelf, maar
ook voor den kring, waarnit hij voortkomt
en waartoe hij wederkeert.
Ja, die invloed kan werken op de na
komelingschap.
Inderdaad moet men nog verder gaan,
en beweren, dat de geest, die het leger
bezielt, een geheele natie kan omzetten
in haar zedelyk bestaan.
Wie de gesohiedenis der oudheid kent,
weet van den machtigen invloed van
Rome's leger op het leven van het volk
der Romeinen.
Maar ten slotte en hierop moet vooral
de nadruk worden gelegd van het
moreel van den soldaat hangt de veiligheid
van net land af.
Ons Program zoekt de kracht der lands
FEUILLETON.
In een opstel over kerkelijke bedienden,
voor jaren in een Duitsch maandblad ge
plaatst, verhaalt Emil Frommel het vol
gende
„Vroeg in myn kindertijd vallen de beide
gestalten van den Btadskoster en den hof-
koster. Diep zag de laatste op den eersten,
zyn collega, neder. Mij trok de stads koster
meer aan, wat zeker wel met mijn burgerlijk
bloed samenhangt. Maar de fersche, zwaar
gebaarde man scheen mij „geestelyker" toe
dan de gladgeschoren hof koster. Hij ging
den ouden predikant in ambtsgewaad eer
biedig voorop, boog deftig, aleer deze de
trap van den kansel beklom, en eveneens
wanneer deze daarvan weder afsteeg. Waa
neer hij met het zakje dat ik van kinds
been af gehaat heb rondging, groette
hij myn vader zeer beleefd en knikte mij
vriendelijk toe, wanneer ik met eenige
handigheid mijn cent, dien ik zoo lang,
gedurende de halve preek, krampachtig had
vastgehouden, er in geworpen had. Eerst
Van dat oogenblik af kon ik eenigszins
verdediging bovenal in het zedelyk bestaan
van den militair.
In tijden va» gevaar berust het lot van
het land en volk in zijne hand.
De krijgsmansdeugden van fierheid en
moed, van heldhaftigheid en trouw, van
vaderlandsliefde en geestdrift voor eigen
huis en haard, zij zijn hel, die een
land kunnen redden van den ondergang.
Maar deze deugden worden niet ge
kweekt hij kaartspel of biljart, onder
vloeken en drinkgelagen.
Slechts waar zedelijkheid beerscht, (om
van godsvrucht nog te z vijgen), waar de
historie des lands wordt gekend eu de
band wordt gevoeld tnsschen legeren volk,
daar kan bezieling worden verwacht.
En die is noodig tot sterking van het
leger.
Niet als een oliedrop op de wateren
behoort dat leger te dry ven boven het
volk, maar éénheid moet worden gevoeld
en gezocht.
Dan verdwijnt de tweeërlei moraal. Dan
komt waardeering en eere inde plaats van
verachting en schande.
Dan alleen is een leger groot, maar ook
een volk krachtig en sterk.
Verwoestend kan de uitwerking zijn in
het hart, door los te scheuren allen baud
der zedelijkheid, die hem terughield van
vloeken, kaarts >el, dronkenschap, ontucht,
ja erger.
Wie is langs 's heeren straten, of, niet
het minst, op reis in den trein, geen ge
tuige geweest van de liederlijkste taal, die
werd uitgebraakt, en de vuilste deunen, die
werden uitgegalmd
Het staat zoo „kranig", den militair zoo
waardig, anders te zyn in zijn spreken, zyn
zingen, zijn gausche doen en laten, dan een
gewoon burgermensch.
En hierin steekt juist het gevaarlijke,
dat men waant, alsof den militair een
andere levensopvatting voegt dan eenjniet-
militair. Andere zeden, andere gebruiken,
een andere beschouwing van goed en kwaad,
een andere moraal.
Zoo iets is wel verklaarbaar, maar daar
om niet te verdedigen.
Verklaarbaar, omdat iedere stand zyn
eigenairdigheden heeft, en de militaire
niet het minst.
De kazerne is een huishouding 'op zich
zelf, en vandaar het verschijnsel, dat waar
men iets anders is, men ook iets anders
wil zijn.
Dat ziet men ook by sommige vertegen
woordigers van hoogere standen.
Wat men lageren standen niet toestaat
en daarin afkeurenswaardig vindt, is iu
eigen oog de natuurlijkste zaak ter wereld.
luisteren. Tot zoolang keek ik rond, of
iemand ook met den grooten stok van het
zakje een stoot kreeg, of het sc'ielletjo
onder het zakje wel behoorlijk klonk, en
vooral of al de aanwezigen er wat in
wierpen, dan wel eerbiedig met het hoofd
schudden, waarvan ik eerst in lateren tijd
de rechte beteekenis leerde verstaan. Ik
heb het eens mijn boeren duidelijk gemaakt
naar aanleiding van bet woord van Jacobus,
dat zulk schudden met het hoofd doorgaans
zeggen wil„God trooste u en kleede u
maar geven doe ik niets." Want of
men hen al opwekt tot barmhartigheid,
't geeft evenveel, als wanneer men een os in
zyn horens knijpt. By die gelegenheid
hebben zij mij den lof niet onthouden,
dat zy mij nu goed verstaan hadden.
Alzoo dit heillooze collectezakje waar
van ik in mijne kindsheid reeds een voor
gevoel had, dat het een der vogels was,
die naar Mattheus 13 het bij den weg
gezaaide woord oppikken was dan voorbij
en ik kon luisteren naar de preek van den
predikant, waarvan ik echter weinig ver
stond. Want de man had in weerwil van
zyn ambtskleeding geen tand meer in zijö
mond. Wat ik echter verstond, was voor
mij nauwelijks het verslij ten van myn zolen
op weg naar de kerk waard. Hij sprak
namelijk veel en vaak van „het Ideaal"
en in het hoofd van den achtjarigen jongen
Waar een mindere zich voor schamen
moet, daar loopt men zelf mee in 't volle
licht.
Yier heeren uit Millingen, zwart gerokt,
met hoogen hoed en witte handschoenen,
reden de vorige week in een open rijtuig
door Nijmegens straten naar het huis van
bewaring. Ze behoefden slechts één dag
„te zitten", en de oorzaak van dat zitten
bracht geen schande mee: de heeren
hadden slechts te lang in de kroeg ver
toefd 1
En zoo gaat het ook in de studenten
wereld. Vies dronken te zijn, zooals on
langs de Leidscbe studenten te Haarlem,
al was het op Zondag, is gsea reden om
er zich voor te schamen.
Iedere stand brengt zijn rechten en ver
plichtingen mee, en wie nog het gymnasium
bezoekt,, schrijft prof. Fabius ergen1, mag
acht a negen uur 's daags studeeren, maar
wie verheven is tot den rang van student
behoeft slechts zooveel uren te werken,
als het jongere broertje op de lagere school.
Wie werkt en 's avonds te lang in ge
zellige kring doorbrengt, moet de nacht
rust bekorten; maar wie studeert, slaap uit!
Dat is zijn recht.
En zoo is het ook de militaire geest,
die alles anders maakt dan in 't gewone
leven.
Een eigen taal, eigen gewoonten, eigen
zeden, eigen liederen, eigeu zedelijkheid.
^.De Correspondentie met den Paus is
ook door ds. Gispen in de Bazuin be
sproken.
Frisch on oorspronkelijk, gelijk wij dat
van hem gewoon zijn, merkt hij naar aan
leiding van 't geschrijf tegen de Correspon
dentie onder andereu op
„Maar wat geen geheim behoeft te we
zen, is het feit dat aan het einde der 19de
eeuw er eigenlijk twee machten zyn die, in
ons vaderland en in de geheele Christelijke
wereld, om de heerschappij strijden.
Rome en de Vrijdenkerij.
Het Jezuïtisme en het Atheïsme.
Petrus en Bolland
Wie zal overwinnaar zyn indezen ver-
schrikkelijken kamp
Wat ons vaderland betreft, is de wor
steling nog ingewikkelder dan in andere
landen, omdat het Calvinisme er ook
nog is.
Het Calvinisme is ook een systeem.
Een theologisch en politiek, een kerkelijk
en maatschappelijk systeem.
Het is in Nederland historisch. Het
systeem, waaronder hst land, in vroeger
11 —r■zrJa—gr» ni ii.,—mi i Mini.mwii'msmi i iiiiiuusiiwnwni
klonk dat als bet bekende „liniaal", waar
mede de schoolmeest r 's Maandags klappen
uitdeelde. Ik kon het maar niet begrijpen,
hoe de man daarover in de kerk een half
uur lang spreken kon. De stadskoster moet
ook wel soortgelijke gedachten gehad hebben
als ik, want menigmaal ging hij, nadat hij
de collecte had volbracht, sterk bezweet
onder den kansel zitten, keek nu en dan
weemoedig op naar boven of schudde ook
vaak het hoofd, als hij zich onopgemerkt
waande. Geheel anders echter was het,
wanneer de stadshulpprediker, een jong,
vurig verkondiger van het Evangelie, den
kansel betrad. Dan was alles leven aan
hem, hij maakte, dat bij spoedig met het
oollecteeren gereed was, stond ook daaronder
wel eens stil om te luisteren. Waut dat
is toch maar jammer voor hen die collec
teeren, dat zy nauwelyks iets van de preek
hooren. Als zy ten slotte maar niet. tot
verachting van het Woord komen. Ik zelf
verstond ook van de preek niet veel, maar
ik vergat toch de koude voeten, en ver
langde niet meer naar het schoonste woordje
der preek, dat een fatale overeenkomst heeft
met het woordje „Amen". Ik dacht, dat
moet toch heerlijk zyn, zoo levendig te
kunnen spreken, dat den hoordeis tranen
werden ontlokt en niemand in f-laap viel.
Na zulk een preek kwam de oude koster
vaak, als hy mijn oogen zag, die den
dagen, vrij, groot, machtig en rijk gewor
den is.
Niet Rome, maar het liberty nisme en de
vrijdenkerij hebben dit systeem verdrongen
en in een hoek gezet.
Geen systeem is er zoo gevaarlijk
voor Rome, en waartegen het Paus
dom zoo het hoofd stoot als het Calvi
nisme.
Eén Calvijn is voor Rome gevaarlijker
dan honderd Bollands.
Eu toch gaan tegenwoordig Rome en
Dordt samen naar de stembus
Ja, zoover is het door de macht der
vrijdenkerij, vergroot door de „Prote tant-
sche natie" sinds jaren gekomen.
Aan de titelatuur van „Zijn Heilig
heid" of „Eerwaardige Hooge Priester"
hecht de Calvinist geen waarde.
Maar wel hecht hij waarde aan het ge-
nadeverbond, dat in de geslachten bewaard
wordt, zelfs onder de wreede tyrannie des
Pausen, en in weerwil van afgoderij en
beeldendienst. En ook hecht hij waarde aan
de brokstukken, de ruïnen der kerk van
Christus, die ook onder het Pausdom nog
te ontdekken zijn, en in menig dogma, ook
in menig politiek dogma, nog zyn waar te
nemen. Het is, alles saamgenomen, nog de
belijdenis van den Drieëenigen God, uit
Wien, door Wien en tot Wien alle dingen
zijn, die Calvinist en Pausgezinle aan eene
zijde doen staan tegenover de vrijdenkerij
en het veelgodendom van het moderne Pro
testantisme, waarin iedereen God belijdt
naar eigen inzicht en overtuiging.
Dit is nu wel een ingewikkelde verhou
ding, maar het leven is een ingewikkelde
zaak.
Wie daaraan twijfelen mocht, lette maar
op de oneensgezindheid der godgeleerden
en staatslieden, die zeggen uitéén beginsel
te leven en niets anders te bedoelen dan
de eere Gods en het heil van kerk en va
derland.
En op de daaruit gevolgde verdeeldhe
den van het Christenvolk, dat zichzelf
verzwakt en door tweedracht zijn kracht
bree it."
Tot zoover deze briefschrij ver.
Hy geeft behartigingswaardige wenken
aan net adres van eigen geestverwanten, die
wel wat an Iers te doen hebben dan zich
blind te staren op een brief van den
Paus.
Toch, mocht ook van antirevolutionaire
zijde aan de raadslieden der Kroon de klacht
niet worden ingehouden, dat niet in de in-
spireering van een vleiend schrijven aan
welken zich noemenden Hooge Priesterook,
de kracht ligt die de natie by een houdt;
maar in wat ds. Gispen aan het einde van
naaiMiiiffBiinBgrn mn ia—anaMEMc—
prediker schier wilden verslinden, naar mij
toe en fluisterde mij in het oor„Nou,
mijn jongen, dat was weer eens wat!" Wat
het was zeide hy niet, maar ik gevoelde
ook zoo dat het „wat" was. Ik heb later
van hem gehoord, dat hy een stil, vroom
man geweest is, oprecht, godvreezend en
wijkende van het kwade, als Job, de man
in het land Uz.
De hofkoster was anders. Hij had kort
geknipt, sneeuwwit haar en, zooals ik reeds
gezegd heb, een glad geschoren gezicht, waar
uit twee scherpe, grauwe oogen keken. Ik
was bang voor den man, als hy met het
zakje kwam, en dacht dan altijd aan
„Judas die de beurs droeg". Toen ik eens
deze opmerking voor mijne zalige moeder
uitsprak, beliep ik een oorveeg omdat ik
een rechtschapen man verdacht. Maar ik
kon het niet helpen, het was mij toch,
alsof hij onderweg narekende, hoe zwaar
het zakje washy loerde daarbij zoo scherp
met zijne oogen dat niemand hem ontglipte.
Wanneer hij aan de plaats der hoogere
staats- eu hofbeambten kwam, dan grijnsde
hij hoffelijk tegen hen, als wilde hy zeg
gen „Zoo, zoo, jullie ook hier Ik be
veel mij zeer bijzonder aan u aan". In
't kort, eer deze goed en wel klaar was,
dnurde het tene eeuwigheid; hij luisterde
nooit naar de preek en was blijde als het
vers werd aangeheven.
zyn brief uit preekt; laat de oprechtheid es
vroomheid mij behoeden.
De gansche zitting van Donderdag wm
aan 't verhuor van Picquart gewijd, die
op verschillende schijnbaar verdachte feiten
't juiste licht vallen deei en verschillende
onthullingen deed, compromitteerend voorde
generaals.
Vooral toonde hij aan hoe door Gonse
en zijn medeplichtigen geknoeid is met de
vertaling van telegrammen; door wijziging
of toevoeging van een letter wist men ze
op Dreyftts te doen slaan, zonder dat deze er
in betrokken was.
Mercier en Rogat, en ook de president
hebben na afloop van zijn getuigenis nog
lang mei PicquarOgeredetwist over verschil
lende quaestiën. In antwoord op een vraag
van Demange erkent generaal Gonze aan
Picquart verklaard te hebben, dat hy zich
niet met het schrift van het bordereau bezig
hield.
Demange repliceert: Dus konden twee
handschriften identiek met dat van het bor
dereau geen indruk op u maken
Gonse bepaalt zich er toe te antwoorden
dat de twee geschriften inderdaad groote
gelijkenis hadden. Een langdurige discussie
ontspon zich nog over den achtens«vaardigen
persoon, die inlichtingen verstrekte.
Dreyfus zegt: Ik zal den secretaris, die
gezegd heeft mij in de bureaux buiten de
gewone uren gezien te hebben en die liegt,
dadelijk antwoorden.
In zyn antwoord aan Gonse zegt Dreyfus
nog, dat hij zich verwondert, dat een hoofd-
offiecier zich tot echo maakt van gewone
tafelpraatjes.
Gonse antwoordt: klaarblijkelijk is het
moeilijk in het ministerie te komen buiten
de bepaalde uien, doch men kan er op zekere
uren gemakkelijk binnen komen, die Drey
fus moest kennen.
Dreyfus antwoordt: wat het feit aangaat,
dat de generaal aanhaalt, verklaar ik, dat
telkenmale als een vriend mij aan 'tminis-
sterie kwam bezoeken, zelfs de meest hoog
geplaatste vrienden, zelfs als leden van de
Kamer kwamen, ik verplicht was een ver
dieping lager te gaan. Dientengevolge is het
volstrekt onmogelijk dat onder gewone om
standigheden een ondergeschikt officier
iemand in het ministerie kan doen binnen
treden.
De generaal handhaaft zyn woorden en
voegt er aan toe: een bewijs van toegang
is gemakkelijk te verkrijgen.
Op de vraag van Demange geeft Picquart
zeer uitvoerige inlichtingen over de 100.000
„Nu God lof, het is volbracht".
Óns zingen, hooren, bidden,
(een vers, dat, terloops opgemerkt, ook iets
„scherpsnijdends" heeft). Hij ging onder de
preek in een gemakkelyken stoel zitten in de
kerkeraadskamer en sliep daar rustig, tot
dat het orgel weerklonk en zyn zooeven
genoemd lievelingsvers werd gezongen.
Voor de preek keek hy door de kerkeraads
kamer wie in de kerk kwamen en gaf
daarvan bericht aan den opperhofprediker
op deze wijze: „Er zyn cr nog niet veel,
nu komt de opperhoutvester en zyn
vrouw vandaag is er niet veel voornaams,"
enz. enz. Eens heeft hy zich leelyk ver
sproken. Een gevierd prediker was aan
gekondigd op het beurtenbriefje. Deze was
ziek geworden en de dekaan, die niet
gaarne gehoord werd, moest voor hem op
komen. De kerk was overvol. Daar ontviel
den hofkoster het woord„De menschen
loopen er vandaag leelyk in; zij denken
dat dominé N. N. komt, en daar komt gij,
heer dekaan!" Het gezicht van den dekaan
heeft niemand in dat oogenblik gezien.
Om kort te gaan, de hofkoster is op zeke
ren dag spoorloos verdwenen, en ik geloof
dat ik met myn eenvoudig kindergemoed
ten aanzien van hem de waarheid ver
moed heb.